ECLI:NL:RBAMS:2023:7586

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
13/247377-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel in strafzaak met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

Op 30 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Kleve in Duitsland. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 12 september 2019. De opgeëiste persoon, geboren in Duitsland in 1975 en gedetineerd in Nederland, is beschuldigd van illegale handel in verdovende middelen, waarvoor hij in Duitsland een vrijheidsstraf van twee jaar heeft opgelegd gekregen. Tijdens de zitting op 16 november 2023 heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij meer dan vier jaar in Nederland woont, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat hij niet kan aantonen dat hij vijf jaar onafgebroken en rechtmatig in Nederland heeft verbleven, wat een vereiste is voor gelijkstelling met een Nederlander.

De rechtbank heeft de weigeringsgronden van de Overleveringswet (OLW) overwogen, waaronder de mogelijkheid om de overlevering te weigeren indien het feit geheel of gedeeltelijk in Nederland is gepleegd. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de overlevering moet doorgaan, aangezien de opgeëiste persoon al onherroepelijk in Duitsland is veroordeeld en de bewijsmiddelen zich daar bevinden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. Daarom heeft de rechtbank de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.247377-23
Datum uitspraak: 30 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 28 september 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 september 2019 door het
Amtsgericht Kleve(Duitsland; hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Duitsland) op [geboortedag] 1975,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 16 november 2023, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. X.B. Sijmons, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Duitse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Griekse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van het
Amtsgericht Kleve(Duitsland) van 18 maart 2016 met kenmerk:
13 Ls 105 Js 903/15-112/15.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 546 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De opgeëiste persoon heeft op 28 september 2023 tijdens het verhoor door de officier van justitie verklaard meer dan vier jaar in Nederland te wonen.
Op de zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij in de penitentiaire inrichting heeft vernomen dat hij de straf in Nederland mag ondergaan als hij vijf jaar in Nederland verblijft. Hierop heeft de behandelend rechter de opgeëiste persoon zijn verklaring tijdens het verhoor door de officier van justitie voorgehouden en hem gevraagd hoe lang hij in Nederland verblijft. De opgeëiste persoon heeft hierop verklaard dat hij ongeveer viereneenhalf jaar in Nederland verblijft. De behandelend rechter heeft de opgeëiste persoon vervolgens meegedeeld dat voor gelijkstelling met een Nederlander (en overname van de tenuitvoerlegging van de straf door Nederland) is vereist dat de opgeëiste persoon aantoont ten minste vijf jaar onafgebroken in Nederland heeft verbleven en dat dit verblijf ook rechtmatig moet zijn geweest. De opgeëiste persoon heeft hierop in eerste instantie opnieuw verklaard dat hij ongeveer viereneenhalf jaar in Nederland verblijft. Vervolgens heeft hij verklaard dat hij een nieuwe advocaat wil en dat hij misschien toch wel vijf jaar in Nederland heeft verbleven en dat hij kan aantonen dat hij in Nederland heeft gewerkt. De rechtbank heeft op de zitting beslist de zaak niet aan te houden om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen om (met een nieuwe advocaat) aan te tonen dat hij vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uit meerdere verklaringen van de opgeëiste persoon volgt dat hij nog geen vijf jaar in Nederland verblijft en dat de rechtbank verder ook geen enkele concrete aanwijzing heeft dat de opgeëiste persoon al vijf jaar in Nederland zou verblijven. De rechtbank heeft hierbij ook acht geslagen op de Basisregistratie Personen waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon zich op 11 augustus 2020 voor het eerst heeft ingeschreven in Nederland op een adres in [plaats] .
Voor zover de opgeëiste persoon op de zitting een beroep op gelijkstelling met een Nederlander heeft gedaan, slaagt dit verweer, gelet op het voorgaande, niet.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op een feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
  • de opgeëiste persoon is in Duitsland reeds onherroepelijk veroordeeld;
  • de bewijsmiddelen bevinden zich in Duitsland;
  • de verdovende middelen zijn Duitsland ingevoerd.
De rechtbank stelt voorop dat aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn. Verder is de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd. In dat licht en gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, vormt het gegeven dat het feit wordt geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Kleve(Duitsland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J. van Zijl, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 30 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.