ECLI:NL:RBAMS:2023:7574

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
13/751686-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot overlevering aan Duitsland, met aandacht voor de belangen van een minderjarig kind

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 10 november 2023, wordt een Europees aanhoudingsbevel (EAB) behandeld dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Heilbronn in Duitsland. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1984, die wordt verdacht van strafbare feiten in Duitsland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op verschillende zittingen besproken, waarbij de belangen van de minderjarige dochter van de opgeëiste persoon centraal staan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor een beslissing op het overleveringsverzoek is verstreken, maar dat dit de verplichting om te beslissen niet opheft. De rechtbank heeft eerder een tussenuitspraak gedaan waarin het onderzoek werd geschorst om nadere informatie van de verdediging te verkrijgen.

De verdediging heeft medische rapporten overgelegd waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon de primaire verzorger van zijn dochter is, die lijdt aan ernstige gezondheidsproblemen. De rechtbank overweegt dat de belangen van het kind, zoals vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de EU, een belangrijke rol spelen in de beoordeling van de overlevering. De rechtbank heeft besloten om een rechterlijke dialoog aan te gaan met de uitvaardigende justitiële autoriteit in Duitsland om te onderzoeken of er alternatieven voor de overlevering mogelijk zijn, zoals de overdracht van de strafvervolging aan Nederland. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, met de verwachting dat de zaak over vier maanden opnieuw op zitting zal worden gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751686-19
RK nummer: 23/134
Datum uitspraak: 10 november 2023
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie van 1 augustus 2019 bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 juni 2019 door het
Amtsgericht Heilbronn, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 7 maart 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P. Sholeh, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. T.E. Korff, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenneming. [3]
De rechtbank heeft op 21 maart 2023 een tussenuitspraak gewezen waarbij het onderzoek is heropend en geschorst voor onbepaalde tijd om de in de tussenuitspraak genoemde nadere informatie door de verdediging te doen overleggen.
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 20 juli 2023, in tegenwoordigheid van mr. N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van het antwoord van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) in zaak C-261/22 en om tegelijkertijd in een dialoog met de uitvaardigende justitiële autoriteit te treden.
De rechtbank heeft bij e-mail van 1 september 2023 partijen laten weten welke vraag zij voornemens is te gaan stellen aan uitvaardigende justitiële autoriteit in het kader van voornoemde dialoog. De raadsvrouw heeft per e-mail van 4 september 2023 haar reactie hierop gegeven. De officier van justitie, mr. K. van der Schaft, heeft zijn standpunt op 14 september 2023 per e-mail aan de rechtbank doen toekomen. De raadsvrouw heeft op 3 oktober 2023 per e-mail gereageerd op het standpunt van de officier van justitie. Beide partijen hebben tevens toestemming gegeven het onderzoek te sluiten zonder nadere zitting.
De rechtbank heeft, met toestemming van partijen, het onderzoek zonder nadere zitting gesloten.

2.Heropening onderzoek

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft in haar e-mail van 4 september 2023 aangegeven dat zij zich kan vinden in het voornemen van de rechtbank. In haar e-mail van 3 oktober 2023 heeft de raadsvrouw betoogd dat het schriftelijke standpunt van de officier van justitie van 14 september 2023 niet strookt met het standpunt dat op de zitting van 20 juli 2023 door de daar aanwezige officier van justitie is ingenomen, namelijk dat op dit moment de overlevering niet kan worden geweigerd of worden toegestaan en dat een rechterlijke dialoog meer helderheid kan bieden. Gelet hierop is de discussie over de rechterlijke dialoog een gepasseerd station. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om vast te houden aan het voornemen en de vraag voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, zoals die is geformuleerd in de e-mail van 1 september 2023 van de rechtbank.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in zijn schriftelijke reactie van 14 september 2023 de rechtbank verzocht om uitspraak te doen in de overleveringszaak en de overlevering toe te staan omdat er geen weigeringsgronden zijn. Verder bevatten de Overleveringswet, het kaderbesluit EAB noch de jurisprudentie van het HvJ EU een regel die een rechterlijke dialoog toestaan en/of voorschrijven ten aanzien van de noodzaak tot en de evenredigheid van de uitvaardiging van een EAB. Tevens heeft de officier van justitie in het kader van de weigeringsgrond van artikel 13 OLW benadrukt dat het openbaar ministerie zelf niet voornemens is om de opgeëiste persoon te gaan vervolgen voor de feiten in het EAB en dat humanitaire redenen niet moeten worden betrokken bij de beoordeling van deze weigeringsgrond. Tot slot acht hij het prematuur dat de rechtbank haar oordeel om een rechterlijke dialoog te starten baseert op de conclusie van de Advocaat-Generaal bij het Hof van Justitie van de Europese Unie in zaak C-261/22.
Oordeel van de rechtbank
De Advocaat-Generaal bij het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft op 13 juli 2023 een conclusie genomen in zaak C-261/22. [4] De Advocaat-Generaal geeft hierin als zijn opinie dat uit artikel 24 Handvest voortvloeit dat de belangen van het kind tot weigering van de overlevering kunnen leiden, maar dat dat enkel mogelijk is indien de uitvoerende autoriteit na vaststelling van de concrete situatie van het kind en na gebruikmaking van een rechterlijke dialoog niet over voldoende informatie beschikt om er absoluut zeker van te zijn dat tenuitvoerlegging van het EAB niet indruist tegen het belang van het kind. Indien het belang van het kind zich verzet tegen overlevering, zijn alternatieven van belang die het risico van straffeloosheid bij de bescherming van het belang van het kind kunnen verminderen.
De rechtbank is van oordeel dat in de voorliggende zaak reeds nu niets in de weg staat aan het treden in een dialoog met de uitvaardigende justitiële autoriteit op grond van artikel 15, tweede lid, van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ [5] . Ook de uitvaardigende justitiële autoriteit is - bij het uitvaardigen van het EAB - immers eveneens gebonden aan het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en de rechten van het minderjarige kind zijn neergelegd in artikel 24 Handvest. Gelet hierop zijn een dialoog met de uitvaardigende justitiële autoriteit over de wijze waarop aan het belang van de dochter van de opgeëiste persoon recht kan worden gedaan en de gegevens die in het kader van deze dialoog ter beschikking van de rechtbank komen voorshands niet irrelevant voor de door de uitvaardigende justitiële autoriteit en/of de rechtbank te nemen beslissingen, ongeacht het antwoord op de vraag of de uitvoerende rechterlijke autoriteit de overlevering mag weigeren op grond van het belang van een minderjarig kind van een opgeëiste persoon. Verder is de rechtbank van oordeel dat bespreking van de weigeringsgrond van artikel 13 OLW nu nog niet aan de orde is.
De rechtbank overweegt verder als volgt.
De opgeëiste persoon heeft gedurende de overleveringsprocedure betoogd dat overlevering onevenredig zwaar is vanwege de gezondheidsproblemen van zijn dochter. Hiertoe heeft de opgeëiste persoon (medische) stukken overlegd.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 21 maart 2023 de verdediging in de gelegenheid gesteld om – in aanvulling op de eerder overgelegde stukken – rapporten van onafhankelijke medische deskundigen over te leggen om te kunnen beoordelen of in het licht van artikel 7 Handvest sprake is van zodanig uitzonderlijke omstandigheden dat een beroep op onevenredigheid zou kunnen slagen. De verdediging heeft in dit kader een rapport van neuroloog A.J.A. de Louw van 10 juli 2023 en een rapport van GZ-psycholoog L.E. Duyverman van 10 juli 2023 aan deze rechtbank overgelegd. In het kort komt het erop neer dat beide deskundigen concluderen dat de opgeëiste persoon de primaire verzorger van zijn dochter is en dat de zorg niet door derden kan geschieden, gelet op haar medische situatie en haar psychische gesteldheid.
De neuroloog concludeert dat door het vroegtijdig herkennen van subtiele en minder subtiele kenmerken van een draindisfunctie door de opgeëiste persoon snel ingrijpen mogelijk was waardoor de kans op secundaire hersenschade werd verminderd. Volgens de neuroloog is het niet goed voorstelbaar dat deze signaleringsfunctie op een adequate wijze kan worden overgenomen door een ander dan de opgeëiste persoon. Daarnaast is zijn dochter bekend met epilepsie (tot op heden is sprake van afwezigheden als aanvalsuiting) en is niet goed te voorspellen of de aard en/of ernst van aanvallen in de toekomst gaan veranderen waardoor intensiever toezicht noodzakelijk zal zijn. Naar de mening van de neuroloog is ook sprake van een neurologische leerstoornis (mogelijk een aandachtsdeficiëntiestoornis) en kinderen met een dergelijke stoornis zijn gebaat bij een rustige woon- en leeromgeving met een voor het kind herkenbare en vaste begeleiding. De neuroloog concludeert dat wanneer de zorg door een ander dan de opgeëiste persoon wordt overgenomen er een verhoogde kans is op het niet tijdig onderkennen van aanwijzingen voor het disfunctioneren van de drain met als gevolg mogelijk langere periode van drukverhoging in de schedel met mogelijk secundaire schade aan de hersenen. Daarnaast is er een toegenomen kans op toename van de reeds aanwezige neurologisch bepaalde leerstoornis indien de zorg door een ander dan de opgeëiste persoon wordt overgenomen. Ten slotte geldt dat het in het algemeen de voorkeur verdient dat de zorg van kinderen bij hun ouders ligt. Gezien de minimale betrokkenheid van de moeder bij de opvoeding, ligt het voor de hand dat de opgeëiste persoon als primaire verzorger beschikbaar blijft.
De psycholoog concludeert dat de mentale ontwikkeling van de dochter van de opgeëiste persoon ernstig beschadigd zal worden wanneer zij voor bepaalde tijd niet onder de zorg van de opgeëiste persoon kan vallen. De dochter van de opgeëiste persoon is een kwetsbaar meisje dat veel levensgebeurtenissen te verwerken heeft gehad. Door haar ernstige fysieke klachten heeft ze een leerstoornis ontwikkeld. Verder lijkt sprake van posttraumatische stressklachten, gezien de angst die ze heeft ontwikkeld voor ziekenhuisbezoeken waarbij zij de begeleiding van de opgeëiste persoon nodig heeft. Daarnaast is ook sprake van een hechtingsstoornis. Bij de opgeëiste persoon is zijn dochter veilig gehecht maar verder vertoont ze onveilig gehecht gedrag. Hierdoor heeft ze grote moeite om een vertrouwensband met hulpverleners op te bouwen, waardoor psychologische hulpverlening vooralsnog is gestagneerd. Dit sterkt de overtuiging van de psycholoog dat de aanwezigheid van de opgeëiste persoon onvervangbaar is voor zijn dochter. Volgens de psycholoog heeft hij een unieke rol voor het fysieke en mentale welzijn van zijn dochter en hun sterke band is van groot belang voor zijn dochter om om te gaan met de grote uitdagingen die zij in haar leven kent.
De Duitse uitvaardigende justitiële autoriteit heeft een verzoek van een Duitse advocaat tot intrekking van het nationale aanhoudingsbevel en om een milder alternatief voor het EAB te overwegen (namelijk een Europees Onderzoeksbevel) op 2 mei 2023 afgewezen. De rechtbank stelt vast dat deze autoriteit ten tijde van het nemen van deze beslissing in ieder geval niet bekend was en ook niet kon zijn met voornoemde rapporten van 10 juli 2023. Deze rapporten zijn daarom als bijlagen bij deze tussenuitspraak bijgevoegd. Wel blijkt uit het dossier dat de uitvaardigende justitiële autoriteit beschikt over de vertaalde brief van de huisarts van 21 maart 2023. Deze is namelijk overgelegd bij het verzoek. Ook heeft deze advocaat de vertaalde tussenuitspraak 21 maart 2023 overgelegd. Uit het dossier blijkt verder dat eerder contact is geweest tussen het Nederlandse openbaar ministerie en de Duitse officier van justitie – op verzoek van de opgeëiste persoon – over heroverweging van het EAB vanwege de gezondheidssituatie van zijn dochter. De Duitse officier van justitie zag hiertoe geen aanleiding. Niet duidelijk is voor de rechtbank welke (medische) stukken bekend waren bij de Duitse officier van justitie ten tijde van diens beslissing.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de rapportages van de neuroloog en psycholoog van 10 juli 2023 en de voornoemde conclusie van de Advocaat-Generaal het gerechtvaardigd en geboden is om in het kader van de rechterlijke dialoog en onder gebruikmaking van het communicatiemechanisme van artikel 15, tweede lid, van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ aan de Duitse uitvaardigende justitiële autoriteit de vraag voor te leggen of zij in deze rapportages en de huidige stand van zaken aanleiding ziet tot een heroverweging van het nationaal aanhoudingsbevel of het EAB.
Meer specifiek ziet de rechtbank aanleiding om aan de uitvaardigende justitiële autoriteit de vraag voor te leggen of de bevoegde Duitse autoriteit de overdracht van de strafvervolging door Duitsland aan Nederland zou willen overwegen. De rechtbank ziet in overdracht van de Duitse strafvervolging aan Nederland een in beginsel effectief en tegelijkertijd minder ingrijpend alternatief voor overlevering, omdat op deze manier straffeloosheid kan worden voorkomen en daarnaast ook recht wordt gedaan aan de belangen van het minderjarige kind.
De rechtbank zal het onderzoek heropenen om de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid stellen, zo nodig na overleg met de ter zake bevoegde Duitse autoriteiten, zich uit te laten over een heroverweging van het nationale of het Europese aanhoudingsbevel en een eventuele overdracht van de aan het EAB ten grondslag liggende strafvervolging aan Nederland.

3.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd om de uitvaardigende justitiële autoriteit – in het kader van een rechterlijke dialoog over minder ingrijpende alternatieven voor overlevering, gelet op het belang van de minderjarige dochter van de opgeëiste persoon – in de gelegenheid stellen, zo nodig na overleg met de ter zake bevoegde Duitse autoriteiten, zich uit te laten over een eventuele overdracht van de aan het EAB ten grondslag liggende strafvervolging aan Nederland.
BEPAALTdat de zaak over vier maanden weer op zitting wordt aangebracht.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsvrouw.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. B. van Galen en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 10 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Conclusie A-G T. Ćapeta 13 juli 2023, C-261/22, ECLI:EU:C:2023:582 (
5.Zie ook HvJ EU ECLI:EU:C:2018:586 (Aranyosi/Caldararu), overwegingen 76 en 77.