ECLI:NL:RBAMS:2023:7570

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
13.259656-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar de overlevering van een opgeëiste persoon in verband met een Europees aanhoudingsbevel

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 29 november 2023, wordt een Brits overleveringsverzoek behandeld dat betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van zes jaren en drie maanden. De rechtbank uit haar twijfels over de juistheid en volledigheid van de informatie in het aanhoudingsbevel, met name met betrekking tot de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon, geboren in Somalië in 1983, is op 12 oktober 2023 aangehouden op basis van een Europees aanhoudingsbevel dat op 9 december 2020 door het Verenigd Koninkrijk is uitgevaardigd. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, aangezien er onduidelijkheden zijn over de gang van zaken rondom de eerdere zittingen en de mogelijkheid voor de opgeëiste persoon om zijn verdedigingsrechten uit te oefenen. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd en verzocht om de zaak vóór 22 december 2023 opnieuw te agenderen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.259656-23
Datum uitspraak: 29 november 2023
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 3 Uitvoeringswet Handels- en Samenwerkingsovereenkomst
EU – VK Justitie en Veiligheid (
Uitvoeringswet) juncto artikel 23 Overleveringswet (
OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank.
Deze vordering dateert van 13 oktober 2023 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 9 december 2020 door
the Bristol Magistrates' Court, Verenigd Koninkrijk (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Somalië) op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 november 2023. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat in Amsterdam.
Op grond van artikel 3 Uitvoeringswet jo. artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
[.]
3. Toetsingskader
Ingevolge artikel 632 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (
HSO) is titel VII van deze Overeenkomst van toepassing op Europese aanhoudingsbevelen die overeenkomstig Kaderbesluit 2002/584/JBZ vóór het eind van de overgangsperiode (
rechtbank: als bedoeld in het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie) door een staat zijn uitgevaardigd, indien de gezochte persoon niet voor het eind van de overgangsperiode met het oog op de tenuitvoerlegging ervan is aangehouden.
Uit het dossier blijkt dat het EAB op 9 december 2020 is uitgevaardigd, maar dat de opgeëiste persoon pas op 12 oktober 2023, na het eind van de overgangsperiode op 31 december 2020, is aangehouden op basis van dit EAB.
Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat onderhavig overleveringsverzoek moet worden beoordeeld aan de hand van de HSO en de Uitvoeringswet.
Om die reden zal het EAB hierna als ‘aanhoudingsbevel’ (
AB) worden aangeduid.

4.Grondslag en inhoud van het AB

In het AB wordt melding gemaakt van
a sentence Imposed by [plaats] Crown Courtvan 13 juni 2020 met zaaknummer T2015 0313.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes jaren en drie maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het AB.

5.Artikel 606 HSO jo. artikel 601, eerste lid, aanhef en onder i), HSO

5.1
Standpunten van de verdediging en de officier van justitie
De verdediging heeft primair om aanhouding van het onderzoek ter zitting verzocht omdat, kort gezegd, op basis van de voorhanden zijnde gegevens niet kan worden vastgesteld of de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen omdat de informatie in het AB ontoereikend is om hieromtrent te kunnen oordelen.
Er is in het bijzonder veel onduidelijkheid over de dag en het tijdstip waarop de politie-inval heeft plaatsgevonden in de woning van de opgeëiste persoon en wanneer hij zich zou hebben gemeld op het politiebureau. Vervolgens is niet duidelijk op welke dag en welk tijdstip hij zou zijn aangehouden en wanneer hij - en of hij - een bekennende verklaring zou hebben afgelegd, wanneer de opgeëiste persoon zou zijn geschorst en wanneer een zitting (
sentence hearing) zou hebben plaatsgevonden. Uit het AB lijkt te volgen dat al deze gebeurtenissen op 22 oktober 2014 hebben plaatsgevonden. Dat lijkt niet te kunnen kloppen. Vervolgens wordt in het AB een zitting genoemd die op 13 juni 2020, dus bijna zes jaar na de doorzoeking van de woning, plaatsvindt. Het dossier verstrekt geen duidelijkheid over de wijze waarop de oproeping voor deze zitting heeft plaatsgevonden en of de opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door een door hem gemachtigd advocaat. Dit klemt te meer omdat de opgeëiste persoon bestrijdt dat hij zou hebben bekend de strafbare feiten te hebben begaan. Hij heeft tegenover de politie ontkend iets met de feiten te maken te hebben gehad en hij is vervolgens heengezonden, aldus de opgeëiste persoon. Ten slotte heeft de Britse advocaat die de opgeëiste persoon bij de politie bijstond eveneens laten weten dat hij zich nog kan herinneren dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was op de zitting en dat de advocaat hem niet kon verdedigen. De opgeëiste persoon is volgens de Britse advocaat bij verstek veroordeeld.
De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd. Er moet worden uitgegaan van de juistheid van de informatie in het AB. De enkele omstandigheid dat de opgeëiste persoon ontkent dat hij een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zitting aanwezig is geweest, is onvoldoende om niet van de informatie uit het AB uit te gaan. Door het Verenigd Koninkrijk te ontvluchten heeft hij er bovendien zelf voor gezorgd dat hij niet bij de
hearingaanwezig was.
5.2
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het onderzoek heropenen voor het stellen van nadere vragen omdat zij van oordeel is dat het AB onvoldoende (duidelijke) gegevens bevat om te kunnen vaststellen of de opgeëiste persoon al dan niet zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen. Daartoe acht de rechtbank het volgende redengevend.
Volgens onderdeel (d) onder 1. van het AB is de opgeëiste persoon in persoon verschenen op het proces dat tot het vonnis heeft geleid dat ten grondslag ligt aan het AB.
Uit onderdeel (e) van het AB blijkt het volgende:
On the 22nd of October 2014, police executed a search warrant at an address in [adres 2] (…). A bag containing 11.4 grams of crack cocaine (…) and a bag containing 20.5 grams of heroin (…) were located (…) in the kitchen area of the premises. (…) Shortly following the police raid, the Requested Person attended [lokatie] police station in [plaats] asking to be interviewed in relation to the drugs seizures. Following his interview he was charged with two offences of Possession with intent to supply controlled drugs of class A. (…) He pleaded guilty on the day of trial (…). The matter was adjourned for sentence. The Requested Person did not attend his sentence hearing on 22nd October 2014. He fled from the jurisdition[sic]
and has not returned. He was fully aware of the proceedings and the likely imposition of a substantial custodial sentence at the point that he fled. At the point he fled he was on bail to attend Court. He has been sentenced in his absence. His sentence which had been delayed by his flight from the jurisdiction eventually took place on 13th June 2020. He is a fugitive form[sic]
justice
De rechtbank maakt hieruit op dat er twee zittingen hebben plaatsgevonden. Op de (dag van de) eerste zitting heeft de opgeëiste persoon volgens de informatie uit het AB schuld bekend, waarna op de volgende zitting - naar de rechtbank begrijpt - de eventueel op te leggen straf zou worden vastgesteld en vonnis zou worden gewezen.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de opgeëiste persoon op de eerste van die twee zittingen aanwezig zou zijn geweest. Het is de rechtbank echter niet duidelijk op welke datum die zitting heeft plaatsgevonden.
In voormelde omschrijving staat dat de tweede zitting op 22 oktober 2014 had zullen plaatsvinden, maar niet doorging omdat de opgeëiste persoon niet verscheen.
Dat betekent echter dat er op 22 oktober 2014 achtereenvolgens
  • een politie-inval op het adres van de opgeëiste persoon plaatsvond;
  • de opgeëiste persoon, na zichzelf te hebben gemeld, op het politiebureau werd verhoord;
  • de opgeëiste persoon in staat van beschuldiging werd gesteld;
  • een terechtzitting plaatsvond waarop de opgeëiste persoon schuld heeft bekend;
  • de opgeëiste persoon op enig moment al dan niet onder voorwaarden is geschorst;
  • een terechtzitting was gepland waarop vonnis had moeten worden gewezen.
Deze gang van zaken roept bij de rechtbank twijfels op over de juistheid en volledigheid van de informatie die in het AB is verstrekt. Het vorenstaande leidt daarom tot de volgende vragen:
Hebben er twee zittingen plaatsgevonden waarbij op de ene zitting de schuld van de opgeëiste persoon aan de strafbare feiten aan de orde is gekomen en op de andere zitting de eventueel op te leggen straf zou worden vastgesteld en vonnis zou worden gewezen?
Zo ja:
a. op welke datum vond de eerste zitting betreffende de schuldigverklaring plaats en is de opgeëiste persoon daar in persoon verschenen?
Indien dat laatste
niethet geval is dan wordt verzocht onderdeel (d) van het aanhoudingsbevel in te vullen, alsmede alle informatie te verstrekken die van belang is voor de beoordeling van de vraag of de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen.
b. op welke datum vond de tweede zitting plaats waarop vonnis zou worden gewezen en de opgeëiste persoon niet zou zijn verschenen (wat er toe heeft geleid dat pas op
13 juni 2020 vonnis is gewezen)?
Verzocht wordt om onderdeel (d) van het aanhoudingsbevel ten aanzien van deze zitting in te vullen, alsmede alle informatie te verstrekken die van belang is voor de beoordeling van de vraag of de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen.
Verzocht wordt om onderdeel (d) van het aanhoudingsbevel ten aanzien van de zitting van 13 juni 2020 in te vullen, alsmede alle informatie te verstrekken die van belang is voor de beoordeling van de vraag of de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen.
De rechtbank verzoekt de officier van justitie bovenstaande vragen aan de uitvaardigende
justitiële autoriteit te doen toekomen en de rechtbank en de raadsvrouw direct op de hoogte te
stellen van de antwoorden op deze vragen.
Gelet op de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 3, eerste lid, Uitvoeringswet in verbinding met artikel 22, eerste en derde lid, OLW moet beslissen op het overleveringsverzoek, dient de hervatting van het onderzoek vóór 22 december 2023 weer op zitting te worden gepland.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat de zaak
vóór 22 december 2023op zitting moet worden aangebracht;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen dag en tijdstip (
vóór 22 december 2023)met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsvrouw.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. V.V. Essenburg en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van F.M.H. Albarda en mr. A.E. van der Burg, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 29 november 2023.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, Uitvoeringswet juncto artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.