In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van de Stichting Vrienden van het [naam 1] tegen de afwijzing van haar subsidieaanvraag op grond van de Subsidieverordening Joodse erfpachtgoeden. De aanvraag, ingediend op 31 december 2018, betrof een eenmalige subsidie van € 250.000,- voor het onderhoud van een pand dat een belangrijke rol speelt in de Joodse gemeenschap van Amsterdam. De gemeenteraad had eerder besloten dat erfpachtgelden en boetes, die ten onrechte aan Joodse Amsterdammers waren opgelegd, vergoed moesten worden via Joodse instellingen, wat leidde tot de beschikbaarstelling van 10,8 miljoen euro aan subsidie voor Joodse organisaties.
De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de subsidieaanvraag voldoende inzichtelijk is gemotiveerd en dat deze motivering is gebaseerd op de criteria uit de Subsidieverordening. De commissie die de aanvragen beoordeelde, concludeerde dat de aanvraag van eiseres niet voldoende bijdroeg aan de continuïteit van de Joodse gemeenschap. De rechtbank stelt vast dat de weigering van een subsidieaanvraag een discretionaire bevoegdheid van de gemeente is, en dat de rechtbank met terughoudendheid moet toetsen of deze weigering in strijd is met beginselen van behoorlijk bestuur.
De rechtbank concludeert dat de commissie haar advies zorgvuldig heeft opgesteld en dat de afwijzing van de aanvraag van eiseres op een deugdelijke manier is gemotiveerd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan op 17 oktober 2023 en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.