ECLI:NL:RBAMS:2023:7560

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
22-4014
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een Wob-verzoek inzake openbaarmaking van documenten over cameratoezicht tijdens demonstraties

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 12 oktober 2023, wordt het beroep van Amnesty International, afdeling Nederland, tegen de korpschef van politie beoordeeld. Het betreft een verzoek om openbaarmaking van documenten op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), ingediend op 30 juli 2021. De korpschef weigerde de documenten openbaar te maken met een besluit van 30 november 2021, en bleef bij deze weigering in een bestreden besluit van 12 juli 2022. De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2023 behandeld, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.

De rechtbank oordeelt dat de korpschef onvoldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de documenten die onder het verzoek vallen. Eiseres stelt dat de zoekslag niet adequaat is uitgevoerd en dat er te veel documenten niet openbaar zijn gemaakt. De rechtbank concludeert dat de korpschef niet heeft aangetoond dat er voldoende zorgvuldig onderzoek is gedaan, en verklaart het beroep gegrond. Dit leidt tot de vernietiging van het bestreden besluit, waarbij de rechtbank de korpschef opdraagt om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt het griffierecht van € 365,- vergoed aan eiseres, en worden de proceskosten vastgesteld op € 1.674,-.

De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en de zorgvuldigheid van bestuursorganen bij het behandelen van Wob-verzoeken, vooral in het licht van de rol van eiseres als 'public watchdog'.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/4014

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2023 in de zaak tussen

Amnesty International, afdeling Nederland, uit Amsterdam, eiseres,

(gemachtigde: mr. dr. C. Raat)
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M.L. van der Schot - Schröder).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing van verweerder op het verzoek van eiseres van 30 juli 2021 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Met een besluit van 30 november 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd documenten openbaar te maken. Met het bestreden besluit van 12 juli 2022 is verweerder bij die weigering gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Namens eisers was ook aanwezig
[naam] (beleidsmedewerker).
De door de korpschef niet openbaar gemaakte documenten zijn met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan de rechtbank toegezonden. Eiseres heeft op de zitting aan de rechtbank toestemming verleend om kennis te nemen van de niet openbaar gemaakte documenten als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.

Totstandkoming van het bestreden besluit

1.1.
Op 30 juli 2021 heeft eiseres verweerder verzocht om openbaarmaking van alle
documenten die verband houden met het toezicht op (on)aangekondigde demonstraties en protestacties op het [plein] van 1 januari 2020 tot op heden, en in het bijzonder de documenten die betrekking hebben op het monitoren van deelnemers en organisatoren van (on)aangekondigde demonstraties en protestacties met cameratorens, camerawagens, drones of andere informatieverzamelaars, de besluitvorming daaromtrent, en het verwerken van persoonsgegevens van betrokkenen.
1.2.
Na onderling telefonisch overleg over de omvang van het verzoek, heeft verweerder het verzoek opgevat te zijn gericht op twee demonstraties, te weten: de demonstratie Vrouwen voor Vrijheid van 14 november 2020 en het #NietMíjnSchuld-protest op 13 maart 2021, beide op het [plein] te Amsterdam. Naast de twee specifiek geduide demonstraties, heeft eiseres verzocht om algemene informatie omtrent het cameratoezicht op het [plein] .
1.3
Met het primaire besluit heeft verweerder eiseres meegedeeld dat binnen de reikwijdte van het verzoek vier documenten zijn aangetroffen, maar dat deze niet openbaar worden gemaakt gelet op het belang van opsporing en vervolging en het belang van toezicht, controle en inspectie door het bestuursorgaan (artikel 10, tweede lid, aanhef onder b en c, van de Wob).
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt de vraag of verweerder het verzoek op juiste wijze heeft behandeld, of de zoekslag voldoende is en zo ja, of voldoende documenten openbaar zijn gemaakt en of terecht toepassing is gegeven aan weigeringsgronden. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
Het verzoek is ingediend op grond van de Wob. Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (Woo) in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft. De Woo is dus van toepassing als met ingang van 1 mei 2022 wordt beslist op Wob-verzoeken. Gelet op de datum van het bestreden besluit van 12 juli 2022 oordeelt de rechtbank in deze zaak met toepassing van de Woo.
3.3.
Eiseres stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat het onderzoek van verweerder onvoldoende zorgvuldig is geweest. Verweerder heeft niet goed gezocht zodat ten onrechte veel documenten niet openbaar zijn gemaakt, aldus eiseres. Verder heeft verweerder het verzoek onterecht en zonder toestemming ingeperkt. Volgens eiseres heeft verweerder het verzoek, juist omdat eiseres een ‘public watchdog’ is, rechtstreeks moeten toetsen aan artikel 10 EVRM [1] . Verweerder heeft verder de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onder c en d van de Woo te ruim en (deels) onterecht toegepast en
Tot slot stelt eiseres dat artikel 7:5 van de Awb is geschonden.
Ontvankelijkheid van het beroep
4.1.
Verweerder stelt zich op standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat volgens verweerder niet is gebleken dat eiseres mr. C. Raat rechtsgeldig heeft gemachtigd om namens haar beroep in te stellen. De machtiging is bovendien ingediend na het stellen van de termijn van de rechtbank. Daarnaast vindt verweerder dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van haar zaak in beroep en dat ook daarom het beroep niet-ontvankelijk is. Eiseres heeft volgens verweerder blijkens een emailbericht van 8 september 2022 toegezegd dat zij het beroep zou intrekken als verweerder bereid is om notulen over andere demonstraties aan haar te verschaffen. Op 1 december 2022 zijn notulen van een viertal demonstraties aan eiseres toegezonden.
4.2.
De rechtbank acht het beroep van eiseres wel ontvankelijk. Met de overgelegde stukken is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aangetoond dat sprake is van een rechtsgeldige vertegenwoordiging. Dat deze stukken na de gestelde termijn zijn overgelegd, is niet relevant. Artikel 6:6 van de Awb bepaalt dat het beroep in een dergelijk geval niet-ontvankelijk ‘kan’ worden verklaard, maar dat is niet verplicht voorgeschreven.
4.3.
Ook vindt de rechtbank dat eiseres procesbelang heeft. Volgens vaste rechtspraak is procesbelang aanwezig wanneer het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. Op de zitting heeft eiseres afdoende toegelicht dat zij nog belang heeft bij de beoordeling van de wijze waarop haar Woo-verzoek door verweerder is afgehandeld. Niet ter discussie staat dat eiseres heeft afgeweken van de toezegging dat als zij notulen over andere demonstraties zou ontvangen, zou afzien van beroep. Eiseres geeft aan dat dit komt doordat, anders dan was afgesproken met verweerder, de ontvangen notulen geen relevante informatie bevatten. De rechtbank overweegt dat, ongeacht de afspraken tussen eiseres en verweerder, eiseres het beroep nooit heeft ingetrokken en zij feitelijk nog iets kan bereiken met het beroep. Het Woo-verzoek strekt immers verder dat de door haar ontvangen notulen. Gelet hierop is er sprake van procesbelang.
De uitgevoerde zoekslag
5.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder het verzoek op juiste wijze heeft behandeld, of de zoekslag voldoende is en zo ja, of de verweerder voldoende documenten openbaar heeft gemaakt. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
5.2.
Eiseres heeft aangevoerd verweerder onvoldoende zorgvuldig heeft beschreven welke zoekopdracht precies aan welke personen uit welke afdelingen is gegeven. Ook ontbreekt een beschrijving van de methoden en in welke systemen is gezocht en zijn niet alle relevante zoektermen gehanteerd.
5.3.
Verweerder heeft in het bestreden besluit nader uitgelegd dat de zoekvraag is uitgezet bij alle mogelijk betrokken afdelingen binnen de eenheid Amsterdam en deze afdelingen opgesomd. Aan de desbetreffende teams is verzocht om te zoeken naar documenten in de breedste zin van het woord dus tevens naar interne en externe mail- en appwisselingen, verslagen, beeldmateriaal, databestanden etc. en hen is verzocht te zoeken in alle aanwezige systemen. Er is gezocht naar documenten bevattende informatie over het beleid achter de surveillance, monitoring en toezicht. Daarnaast is gezocht naar algemene, overkoepelende stukken waaruit opvattingen afspraken en dergelijken blijken betreffende het toezicht op het [plein] met camera’s, cameratorens, drones en andere informatieverzamelaars voor, tijdens en na demonstraties. Er zijn vier documenten aangetroffen die niet openbaar worden gemaakt.
5.4.
De rechtbank volgt het standpunt van eiseres. De rechtbank oordeelt dat door verweerder naar aanleiding van het verzoek van eiseres onvoldoende zorgvuldig onderzoek is gedaan. Verweerder heeft nader toegelicht waar de documenten betrekking op moesten hebben of welke informatie moesten bevatten. Dat is echter onvoldoende concreet om aan te nemen dat er een deugdelijke zoekslag heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft niet afdoende duidelijk gemaakt welke zoekopdracht precies aan de daarbij ingeschakelde functionarissen is gegeven. Met welke zoektermen is er in de systemen en mailboxen gezocht? Welke mailboxen en databestanden zijn onderzocht? In het bestreden besluit staat verder dat opdracht is gegeven in alle systemen te zoeken, echter niet is duidelijk in welke systemen moest worden gezocht en is gezocht. Onduidelijk is verder of verweerder in het kader van die zoekopdracht een IT-specialist heeft geraadpleegd. Er is ook niet door middel van een rapportage van de zoekfunctionaris(sen) of anderszins duidelijk gemaakt op welke wijze (in welke (mail)bestanden, systemen, dossiers en met welke (delen van of combinaties van) zoektermen) is gezocht en wat het resultaat daarvan is geweest in de vorm van aantallen relevante ‘hits’.
5.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt dat voldoende zorgvuldig onderzoek is gedaan, en het beroep reeds daarom gegrond is. Dit betekent dat de rechtbank niet toe komt aan de beroepsgronden van eiseres over juiste toepassing van de weigeringsgronden, artikel 10 van het EVRM, het MHB-arrest en de MH17-uitspraak.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Dit betekent dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 365,- vergoedt.
8. Verder veroordeelt de rechtbank verweerder de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak El Idrissi, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Oosterhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
12 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.