ECLI:NL:RBAMS:2023:755

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
C/13/706603 / FA RK 21-5416
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling in het belang van het kind

Op 15 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende de omgangsregeling tussen een moeder en haar kind, waarbij Jeugdbescherming Regio Amsterdam als verzoeker optreedt. De rechtbank heeft de beschikking van 22 juni 2022 in acht genomen en de ingekomen stukken, waaronder verslagen van Jeugdbescherming en Levvel, beoordeeld. De rechtbank constateert dat de omgang tussen de moeder en het kind, dat een verstandelijke beperking heeft, problematisch is verlopen. De moeder heeft in het verleden moeite gehad om aan te sluiten bij de behoeften van het kind, wat heeft geleid tot stress en ontregeling bij het kind tijdens omgangsmomenten.

De rechtbank verwijst naar artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek, dat het recht op omgang regelt, en stelt dat omgang alleen kan worden ontzegd op basis van zwaarwegende belangen van het kind. Gezien de adviezen van Jeugdbescherming en Levvel, concludeert de rechtbank dat een dwingende omgangsregeling op dit moment niet in het belang van het kind is. In plaats daarvan wordt de omgang op vrijblijvende basis voortgezet, waarbij het kind op termijn zelf kan kiezen om contact met de moeder te hebben.

De rechtbank benadrukt dat Jeugdbescherming als voogd alert moet blijven op de behoeften van het kind en in het belang van het kind moet handelen. De beschikking is openbaar uitgesproken door rechter mr. C.C.M. Oude Hengel, tevens kinderrechter, en griffier mr. I.H.H. Krajenbrink.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/706603 / FA RK 21-5416
Beschikking van 15 februari 2023 betreffende verzoek inzake de omgangsregeling
in de zaak van:
JEUGDBESCHERMING REGIO AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen Jeugdbescherming,
tegen
[de moeder] ,
verblijvende te [verblijfplaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. S. Guman te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank houdt rekening met de beschikking van 22 juni 2022, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
1.2.
De rechtbank heeft vervolgens kennisgenomen van de ingekomen stukken, waaronder:
  • het verslag van Jeugdbescherming van 26 augustus 2022;
  • een emailbericht met bijlage van Jeugdbescherming van 11 november 2022;
  • het F9-formulier met de reactie van de moeder van [geboortedatum] 2022.
1.3.
De rechtbank heeft vervolgens de behandeling gesloten en de datum van de beschikking bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in haar beschikking van 22 juni 2022.
2.2.1.
Op grond van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft het kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat. Evenals de ouder met het gezag kan ook de gecertificeerde instelling, die als voogd het gezag over de minderjarige heeft, gebruik maken van de rechtsingang van de artikelen 1:377a en 1:377e BW (zie HR 19-05-2017, ECLI:NL:2017:943).
2.2.2.
De rechtbank kan het recht op omgang slechts ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW genoemde gronden namelijk:
a. indien omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
b. indien de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang;
c. indien het kind dat twaalf jaar of ouder is ernstige bezwaren heeft tegen omgang of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Deze gronden dienen naar het oordeel van de rechtbank ook te worden toegepast als geen omgangsregeling tussen een ouder en een kind wordt bepaald.
2.3.
Uit de verslagen van Jeugdbescherming en Levvel blijkt dat er, na een periode van foto’s en kaartjes sturen, op 18 augustus 2022 een omgangsmoment tussen de moeder en [minderjarige] is geweest. De pleegouders hebben aan Jeugdbescherming meegedeeld dat [minderjarige] zeer gespannen was, zowel voor als na het omgangsmoment, en dat [minderjarige] na de ontmoeting met de moeder een week lang ontregeld is geweest. Verder blijkt uit de verslagen dat de twee begeleiders tijdens het omgangsmoment hebben waargenomen dat het de moeder niet lukte om voldoende rekening te houden met de belangen [minderjarige] , maar dat zij haar eigen belang voorop stelde. Moeder moest tijdens de omgang herhaaldelijk begrensd worden, omdat zij niet in het belang van [minderjarige] handelde. Het advies van Jeugdbescherming en Levvel luidt dat de omgang met de moeder voor [minderjarige] te belastend is en op dit moment niet in zijn belang. Jeugdbescherming adviseert de omgang niet dwingend, middels een omgangsregeling, aan [minderjarige] op te leggen, maar op vrijblijvende basis te laten plaatsvinden.
2.4.
De moeder heeft in reactie op de verslagen naar voren gebracht dat uit onderzoek blijkt dat de band tussen ouders en kind door middel van omgang tussen hen kan worden hersteld en dat dit kan leiden tot beter functioneren van de jeugdige op kortere en ook langere termijn. Hoe groter de betrokkenheid van de moeder en hoe steviger de hechtingsrelatie, hoe tevredener dat kind later is met zijn leven en hoe beter het kind op meerdere gebieden functioneert. Dit is ook de doelstelling van de moeder. Jeugdbescherming adviseert niet de omgang te beëindigen en de moeder hoopt dan ook dat de omgang weer wordt opgepakt. De moeder begrijpt dat er voor [minderjarige] maatwerk nodig is.
2.5.
Vast staat dat [minderjarige] kort na zijn geboorte op [geboortedatum] 2014 uit huis is geplaatst in een pleeggezin en dat hij nadien de moeder sporadisch heeft gezien. Destijds werd al gezien dat de moeder niet kon aansluiten bij [minderjarige] . Daarbij speelt een rol dat [minderjarige] een verstandelijke beperking heeft, iets wat de moeder niet kan accepteren. Verder heeft ook de moeder te kampen met problematiek. In de periode tot 2017 is hulpverlening ingezet om de moeder te leren sensitief en responsief met de kinderen om te gaan, maar dit is niet dan wel onvoldoende gelukt. Medio 2018 is de omgang om die reden, alsmede vanwege de opstelling van de moeder jegens Jeugdbescherming stopgezet.
De rechtbank heeft het noodzakelijk geacht, ook omdat er vier jaar geen contact is geweest tussen moeder en [minderjarige] , (opnieuw) een poging tot contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] te doen.
De rechtbank leidt uit de uitgebreide verslaglegging van Jeugdbescherming en Levvel helaas af dat de interactie tussen [minderjarige] en de moeder tijdens de begeleide omgang niet goed is verlopen. Bovendien is de omgang met de moeder zowel voor, tijdens als na het omgangsmoment, voor [minderjarige] te stressvol geweest, door enerzijds de beperkingen van [minderjarige] en anderzijds de omstandigheid dat de moeder niet kan aansluiten bij [minderjarige] .
De rechtbank is daarom, mede gelet op de adviezen van Jeugdbescherming en Levvel, van oordeel dat een dwingende omgangsregeling op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] , als bedoeld in artikel 1:377a lid 3 onder d BW, en dat omgang op vrijblijvende basis moet plaatsvinden, waarbij [minderjarige] op termijn er zelf voor kan kiezen om contact met zijn moeder te hebben. De rechtbank zal daarom het verzoek van Jeugdbescherming toewijzen.
2.6.
De rechtbank gaat ervan uit dat Jeugdbescherming als voogd van [minderjarige] alert blijft op aanwijzingen dat bij [minderjarige] de behoefte ontstaat om contact te hebben met de moeder en dat daarbij in het belang van [minderjarige] wordt gehandeld.

3.De beslissing

De rechtbank:
- wijzigt de eerder vastgestelde omgangsregeling aldus dat vanaf heden geen dwingende omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] meer geldt, maar dat omgang plaatsvindt als daartoe behoefte bestaat bij [minderjarige] .
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. C.C.M. Oude Hengel, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I.H.H. Krajenbrink, griffier, op 15 februari 2023. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).