ECLI:NL:RBAMS:2023:7546

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
13/194259-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging zware mishandeling en bedreiging jegens horecamedewerker

Op 29 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en bedreiging van een horecamedewerker. De feiten vonden plaats op 21 juni 2023, toen de verdachte met een halfvolle fles drank in het gezicht van de horecamedewerker zwaaide en haar bedreigde met de dood en zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar. Tijdens de zitting op 15 november 2023 heeft de officier van justitie, mr. A. Keulers, de vordering ingediend, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. S. Mabrouk, betoogde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende bewijs was voor de poging zware mishandeling, gezien de verklaringen van de aangever en getuigen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel en dat haar handelen ernstige gevolgen had kunnen hebben. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten en de problematiek van de verdachte, die eerder al meerdere keren was veroordeeld voor misdrijven. De ISD-maatregel werd opgelegd om de veiligheid van de maatschappij te waarborgen en om de kans op recidive te verminderen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/194259-23
Datum uitspraak: 29 november 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
wonende op het adres [adres] ,
thans gedetineerd te: [PI]
1.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Keulers, en van wat verdachte en haar raadsvrouw mr. S. Mabrouk naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat deskundige mevrouw [deskundige] , namens de Reclassering Inforsa Amsterdam naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan
feit 1
poging zware mishandeling van [aangever] op 21 juni 2023 te Amsterdam;
feit 2
bedreiging van [aangever] op 21 juni 2023 te Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Zij heeft daarbij verwezen naar de aangifte, de getuigenverklaringen en de deels bekennende verklaring van verdachte.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van het tenlastegelegde onder feit 1 moet worden vrijgesproken. Zij stelt zich op het standpunt dat er onvoldoende feiten en omstandigheden zijn om aan te nemen dat er sprake is van het vereiste opzet bij verdachte. Niet kan worden bewezen dat er een aanmerkelijke kans is geweest dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen door het handelen van verdachte. Het is niet vast te stellen met welke kracht verdachte met de fles heeft gezwaaid. De omstandigheid dat aangever de fles heeft afgeweerd en daar geen pijn van heeft ondervonden vormt volgens de raadsvrouw een contra-indicatie voor het bestaan van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De raadsvrouw is bovendien van mening dat verdachte de kans op zwaar lichamelijk letsel ook niet aanvaard heeft. Verdachte was op het moment van handelen door haar geestesgesteldheid niet doordrongen van het gevolg dat had kunnen intreden.
Ten aanzien van feit 2 refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsoverweging
Ten aanzien van feit 1 (poging zware mishandeling)
De rechtbank is van oordeel dat de poging zware mishandeling kan worden bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van een strafbare poging tot zware mishandeling is vereist dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank stelt voorop dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om tot het oordeel te komen dat verdachte vol opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank zal vervolgens beoordelen of voorwaardelijk opzet kan worden bewezen. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan een zodanige kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat verdachte die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Op grond van de verklaring van aangever, de twee getuigenverklaringen en de verklaring van verdachte dat zij een ‘capoeira-zwaai’ heeft gemaakt richting aangever, is vast komen te staan dat verdachte met een halfvolle fles drank in de richting van het hoofd van aangever heeft gezwaaid. Aangever en getuige [getuige 1] hebben verklaard dat de fles hierbij erg dicht bij het gezicht van aangever kwam en dat zij de fles van zich af moest weren. De rechtbank acht het aannemelijk dat het zwaaien met de fles ook met kracht is gebeurd, gelet op de verklaring van aangever.
De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat er een aanmerkelijke kans was dat aangever door dit handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is waar zich vitale structuren bevinden. Als deze kwetsbare onderdelen worden beschadigd dan kan dit ernstige gevolgen hebben. Bovendien heeft verdachte gebruik gemaakt van een zwaar voorwerp, te weten een halfvolle fles drank, waarmee ernstig en blijvend letsel kan worden veroorzaakt. Het handelen van verdachte kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het raken van het hoofd van aangever dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg ook bewust heeft aanvaard.
Ten aanzien van feit 2 (bedreiging)
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de aangifte en de getuigenverklaring van [getuige 2] wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich aan de bedreiging van aangever heeft schuldig gemaakt.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen – waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat – bewezen dat verdachte
feit 1
op 21 juni 2023 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een half volle fles rose/drank met kracht in de richting van het hoofd van die [aangever] heeft gezwaaid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
op 21 juni 2023 te Amsterdam [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [aangever] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je dood" en of "Ik ga je doodmaken" en of "Ik maak je af" en of " Ik ga je steken kankerhoer".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich niet verzet tegen toewijzing van de vordering van de officier van justitie. Wel heeft zij verzocht om op grond van artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht bij het opleggen van de ISD-maatregel te beslissen tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel na één jaar.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en bedreiging. Zij heeft met een halfvolle fles richting het gezicht van aangever [aangever] gezwaaid en haar bedreigd met de dood en zware mishandeling. Dit zijn ernstige feiten. Met haar handelen heeft verdachte het slachtoffer angst aangejaagd. Verdachte had aangever zwaar kunnen verwonden. Dat dit niet is gebeurd, komt niet door het handelen van verdachte. Aangever heeft gelukkig tijdig de fles kunnen afweren, waardoor het bij een poging is gebleven. Voorts hebben de feiten zich afgespeeld op het terras van een café, waar aangever aan het werk was, wat zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid onder de aanwezigen en in de maatschappij.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Inforsa van 8 oktober 2023, opgemaakt door reclasseringsmedewerker [deskundige] (hierna: [deskundige] ).
Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
“Binnen de vrijwillige hulpverlening lukt het niet betrokkene in beeld te krijgen en te stabiliseren of toe te leiden naar de juiste zorg. Mevrouw [verdachte] valt onder de Wet langdurige zorg (Wlz) en heeft de afgelopen twee jaar meermaals een crisismaatregel opgelegd gekregen. Echter hebben eerdere maatregelen niet geleid tot stabilisatie of verandering van gedrag. Op 23 augustus 2023 is er een zorgmachtiging aan betrokkene opgelegd en in september 2023 mentorschap. Wegens de complexe problematiek wordt een zorgmachtiging niet voldoende geacht om te werken aan langdurige stabilisatie.
Reclassering Inforsa ziet vanwege de hoge mate van onmacht en de complexe problematiek van betrokkene, geen mogelijkheden om middels een drangkader te werken aan stabilisatie. Onder de huidige strafrechtelijke omstandigheden is ISD aan de orde. Opgemerkt dient te worden dat binnen de ISD de mate van dwang en beveiliging beperkingen heeft, gezien men medewerking dient te verlenen en in staat dient te zijn om zich te houden aan voorwaarden. Binnen de ISD-maatregel kan onder meer onderzoek worden verricht naar een passende zorgplaatsing in het kader van de Wet langdurige zorg in combinatie met het mentorschap. Betrokkene kan worden toegeleid, indien mogelijk en wenselijk, naar passende langdurige zorg in de vorm van wonen, behandeling en begeleiding, bij een middelenvrije omgeving buiten Amsterdam. Voortdurende winst kan dan worden behaald uit de continue geldende doelen: autonomie waar mogelijk, begeleiding en overname waar noodzakelijk.
Reclassering Inforsa schat het risico op recidive in op hoog. Er is sprake van ernstige psychiatrische en verslavingsproblematiek, waarbij het gebruik van middelen centraal staat.”
Voorts heeft de rechtbank [deskundige] ter terechtzitting als deskundige gehoord. Zij heeft het advies bevestigd.
Voldaan aan ISD-criteria
De rechtbank stelt vast dat aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezenverklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 23 oktober 2023 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaar voorafgaand aan 21 juni 2023 driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het strafblad van verdachte is ook voldaan aan de eisen die de ‘Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers’ van het Openbaar Ministerie stelt. Verdachte is een zeer actieve veelpleger, tegen wie over een periode van vijf jaar processen-verbaal zijn opgemaakt voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. De rechtbank vindt ook dat de veiligheid van goederen het opleggen van de maatregel eist, gelet op de ernst en het aantal door verdachte begane vermogensdelicten. Ter optimale bescherming van de maatschappij door beëindiging van de recidive van verdachte, is het van groot belang dat de ISD-maatregel wordt opgelegd en dat voldoende tijd wordt genomen om die ten uitvoer te leggen. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding om een jaar na aanvang van de ISD-maatregel, de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen.
De rechtbank is gelet op al het bovenstaande van oordeel dat de oplegging van de
ISD-maatregel voor de maximale duur van twee jaar, zonder aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 45, 38m, 38n, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
poging tot zware mishandeling
feit 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. A.M. Grüschke en E.M. de Bie, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.G.E. Spaander, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 november 2023.
[...]