ECLI:NL:RBAMS:2023:7545

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
13/156781-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging moord/doodslag en zware mishandeling; poging zware mishandeling bewezen; ontoerekeningsvatbaarheid

Op 29 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord, doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 juni 2023 in Amsterdam met een mes twee keer in het gezicht van het slachtoffer heeft gesneden. De officier van justitie vorderde een veroordeling voor poging doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte met voorbedachte raad handelde. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel poging moord als poging doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet met de intentie handelde om het slachtoffer te doden, maar dat het een spontane actie was.

De rechtbank oordeelde echter wel dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging zware mishandeling, omdat er een aanmerkelijke kans was dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen door de handelingen van de verdachte. De rechtbank nam de conclusie van een psychiater over die stelde dat de verdachte ten tijde van het delict psychotisch was en dat het feit hem niet kon worden toegerekend. Daarom werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. In een civiele procedure die gelijktijdig met de strafzaak werd behandeld, werd aan de verdachte een zorgmachtiging afgegeven. De benadeelde partij, het slachtoffer, vorderde schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen door de rechtbank.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/156781-23
Datum uitspraak: 29 november 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
wonende op het adres [adres] ,
thans gedetineerd te: [PI]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Modder, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. L.M. Oldenburg naar voren hebben gebracht. Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de benadeelde partij [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) en zijn raadsvrouw mr. C. Sent naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat hij zich op 26 juni 2023 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan een poging moord dan wel doodslag jegens [slachtoffer] , subsidiair ten laste gelegd als zware mishandeling (met voorbedachte raad) en meer subsidiair ten laste gelegd als een poging tot zware mishandeling (met voorbedachte raad).
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging doodslag, zoals primair ten laste gelegd. Zij stelt zich op het standpunt dat verdachte van het ten laste gelegde onderdeel voorbedachte raad dient te worden vrijgesproken en dus vrijspraak dient te volgen van poging moord, nu onvoldoende vast is komen te staan dat sprake was van een vooropgezet plan.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van de primair en subsidiair tenlastegelegde poging moord/doodslag en zware mishandeling dient te worden vrijgesproken. Zij heeft aangevoerd dat verdachte niet het vol opzet op de dood heeft gehad en dat evenmin is vast komen te staan dat door zijn handelen een aanmerkelijke kans bestond dat aangever zou komen te overlijden, zodat ook van voorwaardelijk opzet niet gesproken kan worden. Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van de meer subsidiair tenlastegelegde poging zware mishandeling refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten
Geen sprake van voorbedachte raad
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Ondanks dat verdachte met een mes naar het adres van aangever is gegaan, is onvoldoende gebleken dat verdachte vooraf een plan had opgevat om aangever te doden dan wel zwaar te mishandelen. Verdachte heeft op zitting verklaard dat het een spontane beslissing was om naar de buurman te gaan met een mes.
Vrijspraak poging moord (impliciet primair)
De rechtbank spreekt verdachte - gelet op het voorgaande - vrij van de impliciet primair ten laste gelegde moord, omdat voorbedachte raad niet kan worden bewezen.
Vrijspraak poging doodslag (primair)
De rechtbank spreekt verdachte eveneens vrij van poging doodslag en licht dit als volgt toe.
Voor beantwoording van de vraag of sprake is van een poging doodslag dient de rechtbank te beoordelen of sprake was van (voorwaardelijk) opzet bij verdachte op het doden van aangever.
De rechtbank stelt voorop dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om tot het oordeel te komen dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van aangever. Verdachte heeft verklaard dat hij aangever niet wilde doden.
De rechtbank zal vervolgens beoordelen of voorwaardelijk opzet kan worden bewezen. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat aangever zou komen te overlijden door het handelen van verdachte. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachte een mes in zijn hand had en aangever hiermee twee keer heeft geraakt in het gezicht. Aangever heeft hierdoor twee snijwonden opgelopen. Er is weinig informatie voorhanden over de manier waarop en met hoeveel kracht verdachte heeft uitgehaald richting aangever. Met name die kracht is van belang om vast te kunnen stellen of een aanmerkelijke kans op het doden van aangever heeft bestaan. De snijwonden worden door een arts beschreven als oppervlakkig en zijn gehecht. Operatief ingrijpen is niet nodig geweest. Hieruit lijkt te volgen dat verdachte aangever niet met veel kracht heeft geraakt. De rechtbank kan dan ook uit de beschrijving van de verwondingen niet afleiden dat de aanmerkelijke kans op de dood van aangever heeft bestaan.
De rechtbank is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat niet bewezen kan worden dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het overlijden van aangever. De rechtbank zal verdachte daarom van het primair tenlastegelegde vrijspreken.
Vrijspraak zware mishandeling (met voorbedachte raad) (subsidiair)
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of sprake is van zware mishandeling met voorbedachte raad, zoals subsidiair ten laste gelegd.
Voor een bewezenverklaring van zware mishandeling dient de rechtbank te beoordelen of sprake is van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij is onder meer van belang de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op volledig herstel.
Door een arts is vastgesteld dat aangever oppervlakkig letsel heeft opgelopen, bestaande uit een wond op de slaap van circa 0,5 centimeter en een wond op de wang van circa 1,5 centimeter. Beide verwondingen zijn gehecht en operatief ingrijpen is niet nodig geweest. Hoewel uit de stukken die aangever heeft overgelegd blijkt dat hij neuropathische klachten heeft overgehouden aan de gebeurtenis, kan aan de hand van deze stukken en de toelichting ter terechtzitting niet worden vastgesteld dat de klachten ook blijvend van aard zijn.
De rechtbank heeft daarnaast ter terechtzitting waargenomen dat er bij aangever sprake is van restschade, te weten de twee littekens op het gezicht, en heeft daarbij acht geslagen op de ernst van deze littekens en de mate waarin deze littekens het gezicht van aangever ontsieren.
In het licht van het vorenstaande, namelijk het onbekend zijn van de medische eindsituatie, en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de beperkte mate waarin de littekens het gezicht van aangever ontsieren, is de rechtbank van oordeel dat het bij aangever geconstateerde letsel niet aangemerkt kan worden als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank spreekt verdachte daarom ook vrij van het subsidiair ten laste gelegde.
4.3.2
Bewezenverklaring poging zware mishandeling (meer subsidiair)
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging zware mishandeling door [slachtoffer] tweemaal in het gezicht te snijden. Voor een poging tot zware mishandeling is vereist het (voorwaardelijk) opzet om een ander zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De rechtbank is van oordeel dat er een aanmerkelijke kans was dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen door de handelingen van verdachte en dat verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gezicht een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is waar zich vitale structuren bevinden. Als deze kwetsbare onderdelen worden beschadigd dan kan dit ernstige gevolgen hebben. Het met een mes snijden of steken in het gezicht is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het veroorzaken van deze gevolgen, dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard. Anders dan verdachte heeft verklaard, stelt de rechtbank op grond van de aangifte en de medische informatie vast dat verdachte aangever niet eenmaal maar tweemaal heeft geraakt.
Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen over het ontbreken van voorbedachte raad zal verdachte vrijgesproken worden van dit onderdeel.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen – waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat – bewezen dat verdachte
op 26 juni 2023 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes in de wang en op de slaap van voornoemde [slachtoffer] heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 20 september 2023 opgemaakt door G.F. Nijeboer, psychiater.
Psychiater Nijeboer heeft gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van schizofrenie. Ten tijde van het tenlastegelegde was verdachte floride psychotisch. Hierbij had hij last van paranoïde wanen en religieuze wanen. Daarnaast was sprake van onnavolgbaarheid en incoherentie. De psychiater heeft dan ook geadviseerd om het tenlastegelegde - indien bewezen - verdachte niet toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusie van de psychiater over en maakt die tot de hare. Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het bewezen geachte feit verdachte wegens een ziekelijke stoornis niet aan verdachte kan worden toegerekend.

8.Geen straf of maatregel

Gelet op het voorgaande is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Omdat verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, kan aan hem geen straf worden opgelegd. Verdachte kan wel een maatregel worden opgelegd.
Om de vraag te kunnen beantwoorden of aan verdachte een strafrechtelijke maatregel dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank acht geslagen op voornoemd Pro Justitia rapport. Hieruit blijkt ten aanzien van de geadviseerde interventie onder meer het volgende:
‘Een voortzetting van de medicatie is noodzakelijk om het risico op recidive te verminderen. Een klinische opname is belangrijk om verdachte verder te stabiliseren. Bij een behandeling moet ook worden ingezet op vergroten van het steunsysteem en op dagbesteding. Geadviseerd wordt om bij verdachte een zorgmachtiging voor opname in een GGZ-kliniek en een zorgmachtiging voor medicatie aan te vragen. Verdachte lijkt voor een groot deel al opgeknapt te zijn. Verdachte is beoordeeld door psychiater E. Beijaart, en deze zag mogelijkheden voor een zorgmachtiging.’
De rechtbank neemt ook bovenstaande conclusies van de psychiater over. In de civiele procedure die tegelijk met de strafzaak is behandeld, zal daarom door de rechtbank een zorgmachtiging in het kader van de schakelbepaling artikel 2.3 van de Wet Forensische Zorg (hierna: Wfz) worden afgegeven. Gelet op het bovenstaande ziet de rechtbank geen redenen om (daarnaast) aan verdachte een strafrechtelijke maatregel op te leggen.

9.Vordering benadeelde partij

9.1.
Ontvankelijkheid
Met de inwerkingtreding van de Reparatiewet forensische zorg op 1 oktober 2023 zijn artikel 361 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht gewijzigd en is het mogelijk geworden dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering indien aan de verdachte een zorgmachtiging met toepassing van artikel 2.3, onderdeel 1 en 2 of 4, van de Wfz is afgegeven. Daarmee is het gat in de mogelijkheden om schadevergoeding toe te wijzen wanneer geen straf of maategel wordt opgelegd dat voorheen bestond, opgeheven. Met verwijzing naar voornoemde wetsartikelen bepaalt de rechtbank dan ook dat de heer [slachtoffer] ontvankelijk is in zijn vordering.
9.2.
Beoordeling
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een bedrag van in totaal € 54.954,- te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 39.954,- aan materiële schade, waarvan € 22.085,- aan toekomstige schade, en € 15.000 aan immateriële schade.
De officier van justitie vindt dat de vordering gedeeltelijk kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.974,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Zij stelt zich op het standpunt dat op de kosten van het eigen risico van de zorgkosten en de beschadigde kledingstukken (polo, spijkerbroek en schoenen) na, de materiële schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de bril, de telefoon en de tas is bovendien niet vast te stellen dat de schade een gevolg is geweest van het tenlastegelegde. Hoewel voldoende vast is komen te staan dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden, vindt de officier van justitie, mede gelet op bedragen die worden toegewezen in soortgelijke zaken en het gebrek aan onderbouwing, dat een bedrag van € 5.000,- euro op zijn plaats.
De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de kosten van het eigen risico. Voor het overige deel van de materiële vordering verzoekt de raadsvrouw de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren wegens een gebrek aan onderbouwing. Ten aanzien van het gevorderde bedrag aan immateriële schade stelt zij zich op het standpunt dat het bedrag buitenproportioneel is. Zij verwijst hierbij naar bedragen die in soortgelijke zaken worden toegewezen. De raadsvrouw verzoekt dan ook de immateriële vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 3.400,- euro.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de kosten van het eigen risico voor 2023 voldoende zijn onderbouwd en dat dit bedrag, te weten € 885,-, voor vergoeding in aanmerking komt. Ten aanzien van de schade aan de kledingstukken zal de rechtbank, gelet op het gebrek aan onderbouwing, gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid op grond van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek, en acht zij een bedrag van € 300,- op zijn plaats. De rechtbank is van oordeel dat de overige materiële schadeposten, waaronder de kosten voor fysiotherapie en gederfde inkomsten, onvoldoende onderbouwd zijn. Ten aanzien van de bril, de telefoon en de tas is bovendien onvoldoende gebleken dat deze schade daadwerkelijk is geleden. De rechtbank zal de vordering in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
De mogelijk toekomstige materiele schade is gevorderd voor een eventuele hoger beroep procedure. Dit deel van de vordering mist elke vorm van onderbouwing en concretisering en zal daarom ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank het volgende. In sommige gevallen kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon, in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen. In dit geval heeft de normschending eruit bestaan dat verdachte de benadeelde partij tweemaal in zijn gezicht heeft geraakt met een mes. Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank het zeer aannemelijk dat de benadeelde partij hier psychische gevolgen aan over heeft gehouden. De benadeelde partij heeft op zitting ook verklaard dat hij nog elke dag angst ervaart en getekend is voor het leven. Alles overwegend en mede gelet op bedragen die in soortgelijke zaken worden toegewezen acht de rechtbank een bedrag van € 4.000,- billijk.
De rechtbank zal de vordering dan ook gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 5.185,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2023 tot de dag van volledige betaling. Voormeld bedrag bestaat uit € 1.185,- materiële schade en € 4.000,- immateriële schade. De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

10.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
1 STK Mes (goednummer 6359685).
De officier van justitie heeft gevorderd dat het mes zal worden verbeurdverklaard, nu het aan verdachte toebehoort en het mes bij het bewezenverklaarde feit is gebruikt.
De rechtbank zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging. Een bijkomende straf als verbeurdverklaring kan dan niet worden opgelegd. De rechtbank acht het in dit geval zeer onwenselijk als het mes, gelet op wat zich heeft voorgedaan, aan verdachte in zijn huidige psychische toestand wordt teruggegeven. Hoewel het een gewoon mes betreft, zal de rechtbank in deze zaak dit gevaarlijke voorwerp onttrekken aan het verkeer.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36b, 36c en 36f van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Onttrekt aan het verkeer
1. STK Mes (goednummer 6359685).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 5.185,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (26 juni 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit € 1.185,- materiële schade en € 4.000,- immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] .
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 5.185,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (26 juni 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte is met ingang van 16 november 2023 bij aparte beslissing opgeheven.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. A.M. Grüschke en E.M. de Bie, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.G.E. Spaander, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 november 2023.
[....]
  • [....]
  • [....]
  • [....]