1.12.Ter zitting heeft de bank zich bereid verklaard de feitelijke beëindiging van de rekeningen aan te houden totdat in hoger beroep is beslist.
De SVB vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
dat de bank zal worden veroordeeld om een schadevergoeding alsmede nadeelcompensatie van € 12.000,00 aan SVB te betalen;
dat aan de bank een dwangsom zal worden opgelegd van € 500,00 per dag met een maximum van € 12.000,00 voor elke dag na het wijzen van het vonnis:
- dat de bank de rekening van SVB beëindigt binnen 3 jaar vanaf de aanvraag kort geding;
- dat de bank SVB plaatst op een CAAML-lijst of zulks voor ongebruikelijke transacties welke niet met bewijzen op voorhand aannemelijk is gemaakt;
- dat de bank SVB op een zwarte lijst heeft gezet, maar [gedaagde 2] daarvan heeft uitgezonderd;
dat de hoogte van de totale vordering in dit geding het bedrag van € 24.000,00 niet zal overstijgen;
dat indien één gedaagde de vorderingen voldoet, de andere wordt vrijgesproken;
dat de bank wordt veroordeeld in de proceskosten.
2. De SJC vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
3. dat de bank zal worden veroordeeld om een schadevergoeding alsmede nadeelcompensatie van € 12.000,00 aan SJC te betalen;
4. dat aan de bank een dwangsom zal worden opgelegd van € 500,00 per dag met een maximum van € 12.000,00 voor elke dag na het wijzen van het vonnis:
- dat de bank de rekening van SVB beëindigt binnen 3 jaar vanaf de aanvraag kort geding;
- dat de bank SVB plaatst op een CAAML-lijst of zulks voor ongebruikelijke transacties welke niet met bewijzen op voorhand aannemelijk is gemaakt;
- dat de bank SVB op een zwarte lijst heeft gezet, maar [gedaagde 2] daarvan heeft uitgezonderd;
dat de hoogte van de totale vordering in dit geding het bedrag van € 24.000,00 niet zal overstijgen;
dat indien één gedaagde de vorderingen voldoet, de andere wordt vrijgesproken;
dat de bank wordt veroordeeld in de proceskosten.
3. De stichtingen stellen hiertoe – samengevat – dat de bank onrechtmatig heeft gehandeld door de bancaire relatie te beëindigen en de bankrekeningen op te zeggen. De bank heeft overdreven en agressief gehandeld en is op grond van artikel 6:162 BW verplicht de schade die de stichtingen daardoor hebben geleden, te vergoeden. Ook hebben de stichtingen recht op nadeelcompensatie op grond van artikel 6:74 BW, omdat de bank misbruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om een klantonderzoek te starten.
4. De bank voert aan dat de kantonrechter niet bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen, omdat de rechtstitel het bedrag van € 25.000,00 te boven gaat en omdat de overige vorderingen een onbepaalde waarde hebben.
5. Inhoudelijk voert de bank aan dat zij verplicht was de bancaire relatie met de stichtingen te beëindigen omdat zij vastgesteld heeft dat er sprake is van een reëel, significant risico op witwassen. Deze risico’s rechtvaardigen dat de bank grondig onderzoek doet en dat van de stichtingen kan worden verlangd dat zij volledig en onderbouwd antwoord geven op de vragen die de bank in het kader van dit onderzoek stelt.
6. De bank kan de ondernemersactiviteiten van de stichtingen niet verifiëren, omdat de stichtingen hun medewerking aan het onderzoek hebben geweigerd. Dat brengt mee dat de bank niet kan voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De bank kan het klantonderzoek niet positief afronden en daarmee niet uitsluiten dat de rekeningen (mede) worden gebruikt voor doeleinden die bestreden worden in de Wwft. Daardoor loopt de bank een onacceptabel integriteitsrisico en was zij gehouden de bancaire relatie met de stichtingen te beëindigen en is zij om die reden niet gehouden om een schadevergoeding te betalen aan de stichtingen.
7. Daarnaast voert de bank aan dat zij vanwege een vertrouwensbreuk gerechtigd was de bancaire relatie op te zeggen, op grond van artikel 35 van de ABV. De bank is het met andere woorden eens met het vonnis van de kantonrechter van 13 januari 2023.
8. De kantonrechter verklaart zich bevoegd om van de vorderingen kennis te nemen, omdat de vorderingen op waarde te bepalen zijn en uit de vorderingen volgt dat het de bedoeling van de stichtingen is dat deze in ieder geval het bedrag van totaal € 24.000,00 niet zullen overstijgen.
9. In een kort geding is een vordering slechts toewijsbaar als er een ordemaatregel vereist is, of voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering ook toewijst en van de stichtingen niet kan worden verlangd dat zij de uitkomst van die bodemprocedure afwachten. Het betreft aldus een voorlopig oordeel.
10. De stichtingen hebben voldoende spoedeisend belang bij de vorderingen, omdat zij door de beëindiging van de bancaire relaties niet meer kunnen beschikken over een bankrekening en zij daardoor geen inkomen meer kunnen ontvangen.
10. De vraag die in deze procedure verder aan de orde is, is of voorshands voldoende aannemelijk is dat de procedure in hoger beroep in het voordeel van de stichtingen zal uitpakken en dus geoordeeld wordt dat de bank misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid om een klantonderzoek te starten, dan wel onrechtmatig heeft gehandeld door de bancaire relatie met de stichtingen te beëindigen.
De vorderingen tegen [gedaagde 2] worden afgewezen
12. De stichtingen hebben in deze procedure zowel de bank als haar bestuurder, [gedaagde 2] , gedagvaard. De vorderingen tegen [gedaagde 2] worden afgewezen op de grond dat de stichtingen onvoldoende hebben gesteld om de conclusie te kunnen dragen dat [gedaagde 2] hier als bestuurder persoonlijk aansprakelijk is voor het handelen van de bank jegens de stichtingen. [gedaagde 2] is derhalve volstrekt ten onrechte in persoon gedagvaard en daarvan dienen de stichtingen de kosten te dragen.
De bank mocht een onderzoek starten
13. De hoeveelheid aan contante gelden die in 2017, 2018 en 2019 zijn bijgeschreven op de rekeningen van de stichtingen vormen naar het (voorlopig) oordeel van de kantonrechter voldoende reden voor de bank om vragen te stellen naar de herkomst van deze gelden en een KYC-onderzoek te starten. Van misbruik van haar bevoegdheid om een dergelijk onderzoek te starten, zoals door de stichtingen is betoogd, is dan ook geen sprake.
Het beëindigen van een bancaire relatie
14. Vertrekpunt in deze zaak is het vonnis van de kantonrechter van 13 januari 2023. In die procedure is geoordeeld dat in beginsel bij opzegging van een bancaire relatie de contractsvrijheid van partijen als uitgangspunt geldt. De kantonrechter in deze kort gedingprocedure verenigt zich met het oordeel van de kantonrechter in de bodemzaak. Bij de beoordeling van de vraag of de bank de bancaire relatie mocht beëindigen, komt het zoals in dat vonnis is overwogen, uiteindelijk neer op een belangenafweging.
15. Banken moeten immers op grond van de Wwft zoveel mogelijk voorkomen dat het financiële systeem voor oneigenlijke doeleinden wordt gebruikt en moeten daarom onderzoek doen naar hun klanten. Zij zijn gehouden de relatie met klanten te beëindigen als zij haar klantonderzoek niet kan voltooien, vgl artikel 3 jo. 5 lid 3 Wwft. Daarvoor is geen concrete verdenking nodig dat de klant betrokken is bij criminele activiteiten. Ook als de klant onvoldoende informatie verstrekt om het risico op betrokkenheid bij criminele activiteiten te beoordelen kan de bank verplicht zijn om de bancaire relatie te beëindigen.
15. Ook na het vonnis van 13 januari 2023 heeft de bank getracht van de stichtingen afdoende opheldering over de contante gelden die op de rekeningen van de stichtingen werden gestort, te verkrijgen. Uit de brief van de bank van 27 september 2023 leidt de kantonrechter af dat de bank de risico’s van bepaalde bevindingen nog steeds onvoldoende verklaard acht. Dat oordeel acht de kantonrechter – gelet op de overlegde stukken en wederzijdse stellingen en toelichtingen - voorshands niet onbegrijpelijk of ongerechtvaardigd.
15. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter heeft de bank daarmee voldoende onderbouwd dat zij op grond van artikel 5 lid 3 Wwft verplicht was de bancaire relaties met de stichtingen te beëindigen.
Ordemaatregel t.a.v. de rekeningen
18. Gelet echter op de onomkeerbaarheid van de beslissing van de bank om de rekeningen te beëindigen en de grote gevolgen die dit heeft voor de stichtingen, namelijk dat zij niet langer kunnen beschikken over een bankrekening waarop zij hun inkomen kunnen ontvangen, terwijl de kans nog steeds bestaat dat het hof in het voordeel van de stichtingen zal oordelen, zal ondanks het eerdere oordeel van de bodemrechter de bank bevolen worden de rekeningen van de stichtingen open en bruikbaar te houden totdat door het hof in hoger beroep op de daartoe strekkende vorderingen van de stichtingen is geoordeeld.
Beoordeling overige vorderingen
19. Ten aanzien van de vorderingen van de stichtingen tot vergoeding van geleden schade oordeelt de kantonrechter als volgt. Voor toewijzing van een geldvordering in kort geding is volgens vaste rechtspraak alleen plaats als het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is. De kantonrechter oordeelt dat daarvan geen sprake is. De stichtingen hebben niet onderbouwd waaruit de gestelde schade bestaat. Ook hebben zij niet gesteld en onderbouwd dat de schade is ontstaan door het beëindigen van de bancaire relatie. Deze vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
20. Ten aanzien van de vorderingen van de stichtingen om een dwangsom op te leggen als de bank de rekeningen van SVB en SJC beëindigt binnen drie jaar vanaf de aanvraag kort geding, overweegt de kantonrechter dat zij de gevorderde dwangsommen reeds niet op kan leggen voor zover het een mogelijke toekomstige situatie betreft, waarbij sprake kan zijn van andere omstandigheden. Deze vorderingen zullen worden afgewezen.
21. Ten aanzien van de vorderingen om een dwangsom op te leggen zodra de stichtingen op een CAAML-lijst geplaatst worden, geldt hetzelfde als hiervoor is overwogen. De vorderingen zullen eveneens worden afgewezen.
22. Gelet op de uitkomst van de procedure zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in dier voege dat ieder der partijen de eigen kosten draagt, met uitzondering van de kosten aan de zijde van [gedaagde 2] , die door de stichtingen volledig vergoed dienen te worden. Dit laat de kantonrechter vergezeld gaan van de waarschuwing aan de stichtingen dat zij het dagvaarden van de individuele medewerkers van de bank in de toekomst achterwege moeten laten.
I. bepaalt dat de bank de bancaire relatie met Stichting Ved Bhawan open houdt en de stichting toegang verleent tot de bankrekening(en) van de stichting;
II. bepaalt dat de bank de bancaire relatie met Stichting Juridisch Centrum open houdt en de stichting toegang verleent tot de bankrekening(en) van de stichting;
III. wijst de vorderingen van de stichtingen voor het overige af, daaronder alle vorderingen jegens [gedaagde 2] begrepen;
IV. veroordeelt de stichtingen hoofdelijk in de kosten van het geding, tot op heden gevallen aan de zijde van [gedaagde 2] en begroot op € 793,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
V. compenseert de proceskosten voor het overige, in dier voege dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
VI. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
VII. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.V. Ulrici, kantonrechter, bijgestaan door mr. D.C. Vink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2023.