ECLI:NL:RBAMS:2023:7527

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
13/665419-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van diefstal met geweld en bedreiging met geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 november 2023 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van diefstal met geweld en bedreiging met geweld. De feiten vonden plaats op 18 september 2018, toen het slachtoffer, onder valse voorwendselen, naar een afgelegen plek werd gereden. Daar werd hij bedreigd met een mes en werd een tas met een geldbedrag van € 127.600,- afgenomen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel het ondervragingsrecht van de verdediging was geschonden, de belastende verklaringen in het dossier voor bewijs konden worden gebruikt, omdat deze steun vonden in andere bewijsmiddelen. De verdachte werd vrijgesproken van een eerder gepleegde straatroof, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 10 maanden op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit van diefstal met geweld, waarbij hij samen met anderen handelde. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het tweede feit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/665419-18
Datum uitspraak: 23 november 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1995 in [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkorte vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.R.F. van Raab van Canstein, en van wat verdachte en zijn raadsman,
mr. T.J.F. Wassenaar, naar voren hebben gebracht.
Deze zaak is gelijktijdig - maar niet gevoegd - behandeld met de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] met parketnummer 13/173657-22.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging van de tenlastelegging op de zitting van
9 november 2023 – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
feit 1
medeplegen van diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld op 18 september 2018 in Amsterdam (
primair); dan wel medeplichtigheid hieraan (
subsidiair);
feit 2
medeplegen van diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld op 15 april 2018 in Almere (
primair); dan wel medeplichtigheid hieraan (
subsidiair).
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde medeplegen van diefstal met geweld. Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde kan worden bewezen dat verdachte medeplichtig is geweest aan diefstal met geweld, zoals subsidiair ten laste is gelegd.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, onder verwijzing naar zijn schriftelijke pleitnotities, integrale vrijspraak van beide feiten bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het dossier geen rechtstreeks bewijs bevat waaruit blijkt dat verdachte bij de feiten betrokken is geweest. De door verdachte geschetste alternatieve scenario’s kunnen niet worden uitgesloten.
De raadsman stelt zich ten aanzien van feit 1 verder op het standpunt dat de verklaring van aangever [naam aangever 1] , net als de verklaring van [naam aangever 2] , niet voor het bewijs mogen worden gebruikt, omdat de verdediging het ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen. In het geval de rechtbank (één van) deze verklaringen redengevend acht voor het bewijs, doet de raadsman een voorwaardelijk verzoek om deze getuige dan wel getuigen te horen. Verder moet de herkenning van verdachte als dader door [naam aangever 1] als onbetrouwbaar worden aangemerkt nu die heeft plaatsgevonden op basis van een enkelvoudige confrontatie. Om die reden kan deze verklaring niet voor het bewijs worden gebruikt.
Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, omdat de politie op basis van een door [naam aangever 2] zelf aangeleverde foto van verdachte verder heeft gerechercheerd, terwijl dat beeldmateriaal door justitie had moeten worden gevorderd Het gaat hier om onrechtmatig verkregen bewijs, aldus de raadsman. Omdat verdachte uitsluitend in beeld is gekomen op basis van deze herkenning en de daarop volgende onderzoeksresultaten, moeten al deze stukken van het bewijs worden uitgesloten. Dit betekent primair dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde onder feit 1. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om tot strafvermindering over te gaan, aangezien het recht op privacy van verdachte is geschonden.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van het onder feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Aangever [naam aangever 3] (hierna: [naam aangever 3] ) heeft verklaard dat hij op 15 april 2018 twee mannen in de McDonalds in Almere heeft getroffen, nadat hem via een app bitcoins waren aangeboden. Afgesproken was dat hij die dag negen bitcoins voor € 65.000,- zou aankopen. Na de ontmoeting met die twee mannen in de McDonalds, zijn zij met elkaar naar [naam aangever 3] auto op de parkeerplaats gelopen en ingestapt. In de auto heeft een van de mannen vervolgens een wapen gericht op [naam aangever 3] . De andere man pakte [naam aangever 3] autosleutel, zijn mobiele telefoon en het geldbedrag van € 65.000,- weg. De mannen zijn vervolgens uitgestapt en weggereden in een witte BMW met kenteken [kenteken] .
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij op 15 april 2018 kort voor de overval in de McDonalds in Almere was, zoals ook blijkt uit de stills van camerabeelden in het dossier. Ook heeft verdachte verklaard dat hij de witte BMW met bovengenoemd kenteken eerder die dag heeft gehuurd en dat hij daarmee naar de parkeerplaats van de McDonalds in Almere is gereden. Aangekomen op de parkeerplaats van de McDonalds zou verdachte de sleutel hebben overhandigd aan iemand anders. Verdachte ontkent bij de beroving aanwezig te zijn geweest of daarvan af te hebben geweten.
Op basis van het dossier en het door verdachte geschetste alternatieve scenario kan de rechtbank mogelijke betrokkenheid van verdachte bij de tenlastegelegde diefstal met geweld niet vaststellen. Daarbij is van belang dat het door [naam aangever 3] gegeven signalement van de twee daders niet overeenkomt met dat van verdachte. Bovendien heeft [naam aangever 3] , nadat hem een foto van verdachte in de McDonalds is getoond, verdachte niet herkend als één van de twee overvallers.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feit.
3.3.2.
Het oordeel over het onder feit 1 ten laste gelegde
Vormverzuim
Daargelaten of de raadsman ter zitting duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de in art. 359a, tweede lid, Sv genoemde factoren (“het belang dat het geschonden voorschrift dient”, “de ernst van het verzuim” en “het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt”) een responsieplichtig beroep op een vormverzuim naar voren heeft gebracht, overweegt de rechtbank als volgt.
De door de raadsman gestelde eis, dat screenshots van camerabeelden alleen na vordering door de officier van justitie aan het dossier kunnen worden gevoegd, vindt geen steun in het recht. Om die reden is geen sprake van het gestelde vormverzuim. Bewijsuitsluiting of strafvermindering zijn dan ook niet aan de orde.
Ondervragingsrecht
Op 28 november 2019 zijn op verzoek van de verdediging aangevers [naam aangever 1] en [naam aangever 2] in Rusland als getuigen gehoord. De rechtbank constateert dat de verdediging hiervoor niet is uitgenodigd en dat de verdediging niet de gelegenheid heeft gehad om schriftelijke vragen in te dienen. De rechtbank stelt vast dat de verdediging het ondervragingsrecht niet effectief heeft kunnen uitoefenen.
Een belastende verklaring moet op basis van vaste jurisprudentie in zo’n geval van het bewijs worden uitgesloten wanneer de bewezenverklaring alleen of in beslissende mate rust op die verklaring. Voor de beantwoording van de vraag of daarvan sprake is, is van belang in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de belastende verklaring die worden betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [naam aangever 1] en [naam aangever 2] voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat deze in belangrijke mate steun vinden in de overige bewijsmiddelen in het dossier. De verklaringen van [naam aangever 2] en [naam aangever 1] worden immers ondersteund door de volgende bewijsmiddelen:
  • Het pv-bevindingen over huren door verdachte van de auto (een BMW met kenteken [kenteken] ) die gebruikt is bij het tenlastegelegde feit;
  • Het pv-bevindingen over de route die de BMW heeft afgelegd op 18 en 19 september 2018;
  • Het pv-bevindingen met betrekking tot de telefoon van verdachte, waaruit blijkt dat zijn telefoon uitgeschakeld was van 18 september 2018 om 20.16 tot 19 september 2018 om 00.13 uur;
  • De invoerverklaringen van het geld dat vanuit Rusland is meegenomen door [naam aangever 1] en [naam aangever 2] in september 2018;
  • De chatgesprekken tussen [naam aangever 2] en [naam] (waaruit blijkt dat er contact is tussen beiden over bitcoin transacties);
  • De pv’s bevindingen waaruit blijkt dat [naam] , die gebruik maakt van het account ‘ [naam account] ’, [medeverdachte] is;
  • De verklaring van [medeverdachte] dat hij verdachte kent;
  • De verklaring van verdachte ter zitting dat hij op 12 september 2018 een ontmoeting heeft gehad met [naam aangever 2] .
Om die reden kunnen de verklaringen, anders dan door de raadsman betoogd, niet worden gezien als “
sole and decisive”.
Nu de rechtbank oordeelt dat het bewijs niet in beslissende mate op de verklaringen van [naam aangever 1] en [naam aangever 2] berust, is de voorwaarde die de raadsman aan zijn verzoek heeft verbonden niet vervuld. Om die reden komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van het voorwaardelijk verzoek om deze getuigen te horen.
Enkelvoudige confrontatie
Voor zover de raadsman betoogt dat de verklaringen van [naam aangever 2] en [naam aangever 1] geen betrouwbare verklaringen opleveren omdat sprake is geweest van een zogenaamde ‘enkelvoudige confrontatie’, mist dit verweer feitelijke grondslag voor zover dat ziet op getuige [naam aangever 2] . [naam aangever 2] is immers naar coffeeshop [naam coffeeshop] in Amsterdam teruggegaan en heeft daar beeldmateriaal van 12 september 2018 bekeken, waarna hij de persoon herkende met wie hij een deal in cryptovaluta had gesloten.
Ten aanzien van de herkenning door aangever [naam aangever 1] van de aan hem getoonde foto overweegt de rechtbank als volgt.
Iedere enkelvoudige fotoconfrontatie moet op zichzelf beoordeeld worden. Het feit dat een fotoconfrontatie enkelvoudig heeft plaatsgevonden, maakt niet dat het resultaat daarvan per definitie onbetrouwbaar is.
Uit de stukken volgt dat aangever [naam aangever 1] op 19 september aangifte heeft gedaan en op 27 september een aanvullende verklaring heeft afgelegd waaruit volgt dat de persoon die hem van het vliegveld haalde, dezelfde persoon is als de persoon die hij op ‘de printscreen van de camerabeelden van coffeeshop [naam coffeeshop] heeft gezien’. [naam aangever 1] heeft aangegeven hem te herkennen aan zijn jas, haar, broek en gezicht.
Deze fotoconfrontatie heeft relatief snel plaatsgevonden. Op 20 september hebben [naam aangever 1] en [naam aangever 2] de foto bij de politie aangeleverd, terwijl [naam aangever 1] op 19 september, een dag eerder aangifte heeft gedaan. Op 27 september heeft [naam aangever 1] nadrukkelijk aangegeven de persoon op de foto te herkennen. Daarbij heeft hij specifieke kenmerken benoemd. De rechtbank vindt de herkenning door [naam aangever 1] daarom betrouwbaar en dus bruikbaar voor het bewijs.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich op 18 september 2018 heeft schuldig gemaakt aan het primair ten laste gelegde medeplegen van diefstal met geweld. Daarbij is het volgende van belang.
De rechtbank stelt vast dat aangever [naam aangever 1] in de avond van 18 september 2018, op verzoek van aangever [naam aangever 2] , vanuit Rusland naar Amsterdam is gevlogen om namens [naam aangever 2] cryptovaluta aan te kopen. In verband met die aankoop had [naam aangever 1] die avond € 127.600,- aan contanten van [naam aangever 2] op zak. Datzelfde bedrag heeft hij op 18 september 2018 opgegeven op een EU-declaratieformulier ten behoeve van de douane. Vanaf vliegveld Schiphol is [naam aangever 1] opgehaald door een blanke man, 25/30 jaar oud, 165/170 cm lang, blond haar, slordig kapsel en met leren jas. Vervolgens is hij met de man in een witte BMW gestapt en op de bijrijdersstoel gaan zitten. De blanke man reed. Na enige tijd is de auto gestopt en werd het bijrijdersportier door een tweede man met een mes in zijn hand opengedaan. De man met het mes schreeuwde ‘money money’ en zette vervolgens het mes op [naam aangever 1] ’s keel. De bestuurder van de auto, de man die [naam aangever 1] eerder van Schiphol afhaalde, pakte vervolgens de rugzak met het geld af. Op datzelfde moment werd [naam aangever 1] uit de auto gesleurd en achtergelaten.
Aangever [naam aangever 1] heeft de persoon op de foto vervolgens herkend als de man die hem van Schiphol ophaalde en later in de auto de tas met geld bij hem wegtrok.
Een week voor het tenlastegelegde feit is [naam aangever 2] op en neer naar Amsterdam gevlogen voor de aankoop van bitcoins voor een bedrag van € 67.533,-. [naam aangever 2] verklaring vindt steun in de douanedocumenten waarin hij op 11 september een bedrag van ruim 80.000 euro aan contanten inklaart/aangeeft. [naam aangever 2] heeft verklaard dat hij met de verkoper op 12 september 2018 in coffeeshop [naam coffeeshop] is geweest. De dag na de overval op [naam aangever 1] , op 19 september 2018, is [naam aangever 2] naar Nederland gevlogen en heeft hij de bij coffeeshop [naam coffeeshop] beeldmateriaal opgevraagd van deze ontmoeting met de verkoper van de bitcoins en dat beeldmateriaal heeft [naam aangever 2] vervolgens bij de politie aangeleverd. Verdachte heeft zichzelf ter zitting herkend als de persoon op die door [naam aangever 2] aangeleverde beelden. De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte degene is geweest die een week eerder met [naam aangever 2] de transactie met bitcoins heeft verricht. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij op 12 september 2018 toevallig een onbekende buitenlander tegenkwam die hem vroeg te helpen en dat zij zodoende in [naam coffeeshop] zijn terecht gekomen acht de rechtbank niet geloofwaardig.
Verdachte heeft verklaard dat hij de auto waarmee de overval is gepleegd tussen 17 en 20 september 2018 heeft gehuurd. Verdachte heeft voorts verklaard de auto voor iemand anders te hebben gehuurd en de auto (de rechtbank begrijpt: de sleutel van de auto) in de avond van 18 september bij zijn woning in [woonplaats] aan die ander te hebben gegeven. Op dat moment zou hij zijn telefoon in de auto hebben laten liggen. In de nacht van 18 op 19 september is de auto vervolgens teruggebracht en is verdachte zelf met de auto op pad gegaan.
Uit GPS-onderzoek blijkt dat de door verdachte gehuurde witte BMW op 18 september 2018 om 23:22 bij Schiphol aankomt. Om 23:40 staat het voertuig op de Nachtwachtlaan in Amsterdam. Dit komt overeen met de verklaring van [naam aangever 1] , die verklaart dat het voorval zich omstreeks 23:45 heeft voorgedaan op de Hendrikje Stoffelstraat, ongeveer 500 meter verderop. Uit de GPS-gegevens blijkt verder dat het voertuig vervolgens vanuit Amsterdam in een rechte lijn terug naar [woonplaats] is gereden en daar om 00:31 bij de woning van verdachte is aangekomen.
Verdachte heeft verklaard de auto te hebben uitgeleend en dat hij daarbij zijn telefoon in de auto had laten liggen. Uit onderzoek aan de onder verdachte in beslag genomen telefoon blijkt dat tussen 18 september 2018 om 20:16 uur en 19 september 00:13 uur geen Whatsapp-activiteiten hebben plaatsgevonden. Dit betekent dat ruim een kwartier voor aankomst bij het huisadres van verdachte het Whatsapp-verkeer op de telefoon van verdachte is hervat. De omstandigheid dat verdachte de opdrachtgever voor de bitcoin-aankoop, [naam aangever 2] , een week eerder in Amsterdam had ontmoet, verdachte de witte BMW ten tijde van de overval had gehuurd, de BMW voor de overval bij zijn woonadres vertrekt en na afloop weer wordt geparkeerd en aangever [naam aangever 1] verdachte heeft herkend als een van de overvallers, maken dat de rechtbank het niet aannemelijk vindt dat een ander dan verdachte vanaf 00:13 uur gebruik heeft gemaakt van zijn telefoon die hij in de door hem gehuurde BMW zou hebben laten liggen.
Verder vindt de rechtbank redengevend dat verdachte op de avond van de diefstal zijn moeder een bericht stuurt dat hij geld heeft om haar terug te betalen en de rekeningen te betalen. Op 27 september 2018 bericht verdachte zijn moeder dat ze morgen een “doezoe” krijgt, wat straattaal is voor duizend euro, terwijl uit onderzoek naar verdachtes financiën volgt dat hij nagenoeg geen giraal inkomen heeft. Uit de analyse van de telefoon van verdachte volgt dat verdachte en “ [bijnaam] ” chatgesprekken hebben gevoerd in de periode van 21 september 2018 en 3 december 2018. Beiden hebben het veelvuldig over onder meer grote hoeveelheden geld, en het huren en terugbrengen van dure voertuigen.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het verdachte is geweest die [naam aangever 1] op 18 september 2018 op Schiphol heeft opgehaald, naar een afgelegen plek heeft gereden en de tas met het geld heeft gepakt, terwijl [naam aangever 1] op dat moment door iemand anders werd bedreigd met een mes en een derde persoon aan aangevers jas aan het trekken was.
Medeplegen
Gelet op de hierboven omschreven handelingen is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders. Verdachte heeft een wezenlijke bijdrage aan de uitvoering van het feit geleverd. De rechtbank vindt het ten laste gelegde medeplegen dan ook bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
feit 1 primair
op 18 september 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas en 127.600 euro, toebehorende aan [naam aangever 1] en/of [naam aangever 2] , welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [naam aangever 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededaders
- die [naam aangever 1] hebben opgehaald met een auto (merk: BMW, kenteken: [kenteken] , kleur: wit) bij Schiphol en
- die [naam aangever 1] naar een rustige plek hebben gereden en
- terwijl die [naam aangever 1] nog in de voorgenoemde auto zat, een mes, hebben getoond en voorgehouden aan die [naam aangever 1] en te roepen "Money, money!" en
- een tas en een geldbedrag van 127.600 euro heeft weggerukt bij deze [naam aangever 1] .
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft begaan op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 540 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 211 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bij een veroordeling verzocht om geen hogere (onvoorwaardelijke) straf op te leggen dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.1.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal met geweld en bedreiging met geweld waarbij sprake was van een vooropgezet plan en waarbij aangever onder valse voorwendselen naar een afgelegen plek is gereden. Vervolgens is onder bedreiging met een mes de tas met daarin een aanzienlijk geldbedrag van aangever gestolen en is hij vervolgens uit de auto gesleurd en achtergelaten. Verdachte heeft hiermee alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van gewelddadige feiten als de onderhavige nog gedurende langere tijd gevolgen van het feit kunnen ondervinden. Bovendien maakt een dergelijk gewelddadig delict een ernstige inbreuk op de rechtsorde en nemen de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving hierdoor toe.
8.3.2.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 11 oktober 2023, waaruit blijkt dat verdachte is veroordeeld voor andere feiten nadat hij het onderhavige bewezenverklaarde feit heeft gepleegd, zodat de rechtbank bij de strafoplegging rekening houdt met de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsadvies van GGZ IrisZorg van
18 september 2023. Dit advies houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
De reclassering vindt het lastig om iets te zeggen over delictgerelateerde en beschermende factoren, omdat verdachte zich op zijn zwijgrecht beroept. Verdachte ging om met mensen in het criminele circuit. Dat is in ieder geval een delictgerelateerde factor. Verdachte zegt nu alleen maar om te gaan met vrienden die geen justitiële contacten hebben. Zijn middelengebruik – destijds bestaande uit dagelijks blowen en wekelijks cocaïne snuiven – speelde ten tijde van het delict een rol. Hoe groot deze rol is, is vooralsnog niet helder. Gezien zijn veroordelingen wegens rijden onder invloed en rijden zonder rijbewijs, is duidelijk dat middelengebruik een rol speelt bij de kans op letselschade. Ook zegt het iets over zijn moreel besef en kan worden gesproken van een pro criminele houding, zeker nu verdachte in deze periode in een schorsing liep. Zijn houding vormt een risicofactor in de kans op recidive. Dat verdachte sinds kort vrijwillig meewerkt aan begeleiding en hulpverlening alsook de relatie met zijn vriendin, ziet de reclassering als een beschermende factor. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering vindt interventies of toezicht niet nodig. Verdachte loopt al vanaf maart 2020 in deze zaak in een schorsingstoezicht bij de reclassering. In juli 2023 heeft verdachte besloten om hulpverlening vanuit het vrijwillig kader aan te gaan bij de Maatman Zorggroep. Daarnaast heeft hij sinds kort een bewindvoerder. Verdachte lijkt intrinsiek gemotiveerd. De reclassering ziet geen meerwaarde in nog een toezicht met voorwaarden. De reclassering ziet ook geen mogelijkheden om met inzet van interventies verder te werken aan gedragsverandering en/of recidivevermindering.
8.3.3.
Motivering van de gevangenisstraf
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten en bij straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen met een eindvonnis moet zijn afgerond. In deze zaak is verdachte op 4 december 2018 aangehouden en in verzekering gesteld. Die dag geldt als de dag waarop voornoemde termijn is aangevangen, omdat verdachte daaraan de verwachting heeft mogen ontlenen dat tegen hem terzake van enig strafbaar feit strafvervolging zou worden ingesteld. De zaak is op 8 maart 2019 voor het eerst bij de rechtbank aangebracht. Op de tweede (pro forma) zitting op 22 mei 2019 is op verzoek van de verdediging de zaak vervolgens aangehouden om twee getuigen te horen. Die getuigen zijn uiteindelijk op 28 november 2019 gehoord. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken waarom het tot 9 november 2023 heeft geduurd voordat de zaak opnieuw bij de rechtbank is aangebracht.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, aanzienlijk is overschreden. Deze overschrijding is niet te wijten aan de ingewikkeldheid van de zaak of de invloed van de verdediging. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben. Gelet op alle hierboven genoemde omstandigheden acht de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf van 12 maanden passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, matigen tot een gevangenisstraf van 10 maanden.

9.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij

De benadeelde partij, [naam aangever 3] , heeft ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde
een bedrag van € 65.000,- (zegge: vijfenzestigduizend euro) aan vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 35.000,- (zegge: vijfendertigduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade gevorderd.
De benadeelde partij is niet-ontvankelijk in zijn vordering, omdat verdachte wordt vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde feit onder 2.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 primair
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart de benadeelde partij, [naam aangever 3] , niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Heida, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 23 november 2023.