ECLI:NL:RBAMS:2023:7479

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
24 november 2023
Zaaknummer
13.169743.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht; vonnis na interlocutoir vonnis met voorwaardelijke PIJ-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan in een jeugdstrafrechtelijke kwestie. De verdachte, geboren in 2009, werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder wederrechtelijke vrijheidsberoving, afpersing, mishandeling en dwang, gepleegd op 1 juli 2022 te Amsterdam. De rechtbank heeft de zaak behandeld na eerdere zittingen op 22 september 2023 en 31 oktober 2023, waarbij de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte zijn gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, het slachtoffer heeft mishandeld en gedwongen tot het afgeven van zijn telefoon en geld. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de feiten gedaan, maar heeft de verdachte vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging wegens gebrek aan bewijs. Gezien de jonge leeftijd van de verdachte en zijn complexe problematiek, heeft de rechtbank besloten om geen straf op te leggen, maar een voorwaardelijke PIJ-maatregel te bevelen. Dit houdt in dat de verdachte onder toezicht zal staan en behandeld zal worden in een jeugdzorginstelling. De rechtbank heeft benadrukt dat behandeling voorop staat en dat de verdachte moet meewerken aan de hulpverlening. De proeftijd is vastgesteld op twee jaar, met bijzondere voorwaarden die de naleving van de hulpverlening waarborgen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.169743.22
Datum uitspraak: 31 oktober 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2009,
wonende op het adres [adres 1] , [woonplaats]

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 september 2023 en 31 oktober 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D. Jironet-Loewe en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P.W. van Rijmenam-van Oosterom, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door [de Raad] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), [JBRA] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), [JDK] , namens Jongeren Die het Kunnen (hierna: JDK) en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht.
De rechtbank heeft naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 september 2023 een interlocutoir vonnis gewezen op diezelfde datum, waarvan de inhoud in dit vonnis is verwerkt.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 1 juli 2022 te Amsterdam medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsbeneming van [slachtoffer] ;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 1 juli 2022 te Amsterdam afpersing in vereniging van een telefoon en/of bijbehorende code van [slachtoffer] ;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 1 juli 2022 te Amsterdam medeplegen van mishandeling van [slachtoffer] ;
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
op 1 juli 2022 te Amsterdam medeplegen van dwang van [slachtoffer] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De officier van justitieheeft geconcludeerd dat, gelet op de bewijsmiddelen, verdachte voor alle feiten als medepleger kan worden aangemerkt, zodat de feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
De raadsvrouw van verdachteheeft vrijspraak bepleit voor feit 1, de wederrechtelijke vrijheidsberoving, omdat niet is komen vast te staan dat de deur niet meer open kon toen de deurklink uit de deur was verwijderd en feit 2, de afpersing, omdat geen sprake is geweest van dwang. Het geld is overgemaakt omdat het slachtoffer de ketting van medeverdachte [medeverdachte 1] kapot zou hebben gemaakt.
Daarnaast heeft de raadsvrouw van verdachte vrijspraak bepleit ten aanzien van de gedachtestreepjes met betrekking tot het wurgen, het filmen van het geslachtsdeel, het dreigen met het mes, het slaan met de schuimspatel, het slaan met de deurklink en het gebruiken van folie.
Ook heeft de raadsvrouw van verdachte bepleit dat sprake is geweest van een voorgezette handeling dan wel eendaadse samenloop.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat onder meer het slachtoffer [slachtoffer] , verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] op 1 juli 2022 in de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] hebben verbleven. In die woning is sprake geweest van geweld gepleegd door in ieder geval verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] richting [slachtoffer] . Verdachte heeft dit ook deels bekend. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het een uit de hand gelopen grap is geweest. Daarnaast volgt uit de bewijsmiddelen dat [slachtoffer] ten tijde van het verblijf in de woning van [medeverdachte 1] geld heeft overgeboekt van zijn rekening naar de rekening van medeverdachte [medeverdachte 1] .
De vraag die aan de rechtbank voor ligt is welke geweldshandelingen bewezen kunnen worden en hoe dit geweld, het verblijf in de woning en de overboeking juridisch gekwalificeerd moeten worden.
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat geen sprake is geweest van wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank ziet dit (deels) anders. De rechtbank is van oordeel dat de wederrechtelijke vrijheidsberoving wettig en overtuigend kan worden bewezen vanaf het moment dat slachtoffer [slachtoffer] zich in de slaapkamer en woonkamer van [medeverdachte 1] bevond. De verklaring van [slachtoffer] op dit punt wordt ondersteund door de video die met de telefoon van [slachtoffer] is gemaakt. Op deze video is te zien dat de deurklink uit de deur van de slaapkamer is verwijderd en dat deze deur dicht zit. [slachtoffer] wordt nota bene met zijn eigen telefoon gefilmd in alleen zijn onderbroek en lijkt angstig. Dat [slachtoffer] op een andere manier de slaapkamer had kunnen verlaten is volstrekt onaannemelijk. Dat vervolgens de deurklink ook uit de deur van de woonkamer is gehaald, zoals [slachtoffer] heeft verklaard, is gelet op video van de slaapkamer wel aannemelijk geworden. Derhalve kan worden geconcludeerd dat het slachtoffer op dat moment de slaapkamer en later de woonkamer niet kon verlaten, zodat sprake is geweest van wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van de vrijheidsberoving op eerdere momenten die dag (voor het avondeten) in de woning van [medeverdachte 1] en in de metro, omdat niet kan worden vastgesteld dat het slachtoffer de woning en de metro op die momenten niet kon verlaten.
Ten aanzien van de afpersing overweegt de rechtbank dat dit feit tevens wettig en overtuigend kan worden bewezen. Gelet op alle omstandigheden (waaronder het feit dat [slachtoffer] met zijn eigen telefoon is gefilmd in zijn onderbroek en deze video op dat moment door verdachten aan twee vriendinnen van [slachtoffer] is gestuurd) en het geweld dat richting het slachtoffer is toegepast, kan worden vastgesteld dat hij zijn telefoon en de bijbehorende code niet vrijwillig heeft afgestaan, zodat door verdachten wel degelijk sprake is geweest van bevoordeling door middel van geweld. Of [slachtoffer] wel of niet een ketting kapot heeft gemaakt maakt dat niet anders. Hij moest het geld, zoals medeverdachte [medeverdachte 1] zelf heeft verklaard, overmaken.
De rechtbank is met de raadsvrouw van verdachte van oordeel dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van de gedachtestreepjes die zien op het wurgen, het filmen van het geslachtsdeel, het prikken met het mes, het folie om de polsen van het slachtoffer doen, het dreigen met een vuurwapen en het bedreigen van de moeder en zus van het slachtoffer, zoals ten laste is gelegd onder feiten 1 tot en met 4.
De rechtbank overweegt hiertoe dat in beginsel niet voor ieder gedachtestreepje steunbewijs nodig is, maar dat deze gedragingen dermate ernstig zijn dat zij dat voor die elementen wel van belang acht. Geen van de andere verdachten heeft over die onderdelen verklaard (terwijl zij dat wel doen over andere onderdelen van de tenlastelegging) en er bevinden zich ook geen andere bewijsmiddelen in het dossier die die onderdelen van de tenlastelegging ondersteunen. Nu voor deze gedragingen in het dossier geen steunbewijs aanwezig is, zal de rechtbank verdachte hiervan vrijspreken.
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte ook dient te worden vrijgesproken van de gedachtestreepjes die zien op het slaan met de schuimspatel en het slaan met de deurklink. De rechtbank ziet in de letselverklaring en de (beschrijving van) de foto’s die zich in het dossier bevinden echter wel steunbewijs voor deze handelingen en zal daarom die gedachtestreepjes wel wettig en overtuigend bewezen verklaren.
Tot slot overweegt de rechtbank dat sprake is van eendaadse samenloop tussen de feiten 2 en 3. Ten aanzien van de overige feiten kan deze samenloop niet worden aangenomen, omdat daar sprake is geweest van een ander wilsbesluit. Omdat sprake is geweest van feiten waarbij meerdere wilsbesluiten zijn genomen en het in de aard verschillende misdrijven betreffen, kan geen sprake zijn van een voortgezette handeling, zoals door de raadsvrouw bepleit.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 1 juli 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] in een woning gelegen aan [adres 2] wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd en beroofd gehouden, door
- de klink uit de slaapkamerdeur te halen waardoor die [slachtoffer] niet weg kon en
- die [slachtoffer] meermalen en langdurig met een starwars zwaard met kracht tegen de armen en de buik en elders tegen het lichaam te slaan en
-die [slachtoffer] terwijl hij op zijn knieën zat met kracht meermalen en langdurig tegen het lichaam te slaan en
-die [slachtoffer] met een deurklink tegen de bovenarm te slaan en
-die [slachtoffer] met kracht tegen zijn rug richting de woonkamer te duwen en
-de deurklink van de woonkamerdeur af te halen zodat die [slachtoffer] niet weg kon en
-die [slachtoffer] tegen de arm en het lichaam te slaan en
-die [slachtoffer] meermalen met een schuimspatel tegen de billen te slaan tot het ging branden
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 1 juli 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon en de bijbehorende code, die geheel aan die [slachtoffer] toebehoorden door
-die [slachtoffer] meermalen en langdurig met een starwars zwaard met kracht tegen de armen en tegen de buik en elders tegen het lichaam te slaan en
-tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij op zijn knieën moest zitten omdat hij anders in elkaar geslagen zou worden en
-tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij zijn telefoon en de bijbehorende pincode moest afgeven en
-via de ING app van die [slachtoffer] een geldbedrag van 14 euro over te maken op [medeverdachte 1] zijn bankrekening en die [slachtoffer] terwijl hij op zijn knieën zat met kracht meermalen en langdurig tegen het lichaam te slaan en
-die [slachtoffer] met een deurklink tegen de bovenarm te slaan en
-die [slachtoffer] tegen de arm en het lichaam te slaan en
-die [slachtoffer] meermalen met een schuimspatel tegen de billen te slaan tot het ging branden en
-die [slachtoffer] om geld te vragen en
-die [slachtoffer] te laten aankleden zodat hij geld kon halen
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op l juli 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] meermalen en langdurig met een starwars zwaard met kracht tegen de armen en de buik en elders tegen het lichaam te slaan en
-die [slachtoffer] terwijl hij op zijn knieën zat met kracht meermalen en langdurig tegen het lichaam te slaan en
-die [slachtoffer] met een deurklink tegen de bovenarm te slaan en
-die [slachtoffer] tegen de arm en het lichaam te slaan en
-die [slachtoffer] meermalen met een met een schuimspatel tegen de billen te slaan tot het ging branden
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
op 1 juli 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] , door geweld en door bedreiging met geweld wederrechtelijk hebben gedwongen iets te doen, niet te doen en te dulden, te weten dat de broek en een korte broek en een shirt en een trui van die [slachtoffer] werd uitgetrokken en dat het gezicht van die [slachtoffer] werd gefilmd, door
-op een boze toon tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij kapot geslagen zou worden als hij zijn broek niet zou uittrekken en
-tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij ook zijn korte broek en een shirt en een trui moest uittrekken en
-het gezicht van die [slachtoffer] te filmen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de maatregel

Procesverloop en standpunten tot aan het interlocutoir vonnis van 22 september 2023
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 12 mei 2023 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als first offender.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende rapportages:
  • Pro Justitia Psychologisch onderzoek van 7 april 2023 door drs. D.E.M. van Dijk, registerpsycholoog NIP;
  • Multidisciplinair onderzoek Pro Justitia Observatieafdeling [JJI] van 31 juli 2023 door drs. T. Smits, GZ-psycholoog, en dr. R.F. Ferdinand, kinder- en jeugdpsychiater (hierna: het observatierapport);
  • het rapport van JBRA, evaluatie ten behoeve van de inhoudelijke zitting, van 15 september 2023;
  • het rapport van de Raad van 15 september 2023;
Het ambulante persoonlijkheidsonderzoek is onvolledig geweest, waarop de rechtbank een klinische observatie in [JJI] heeft bevolen.
Uit het Multidisciplinair onderzoek volgt samengevat dat sprake is van een harmonisch intelligentieprofiel (TIQ 92), ernstige ADHD, een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis en een ernstige norm-overschrijdende gedragsstoornis. De persoonlijkheidsontwikkeling verloopt zorgelijk. De combinatie van ernstige ADHD, onvoldoende sturing vanuit de thuissituatie, mogelijke traumatisering, spanningen die omgezet worden in gedragsproblemen en het gebrek aan stabiliteit in de school- en thuissituatie hebben uiteindelijk geleid tot forse gedragsproblemen vanaf jonge leeftijd. Gelet hierop moeten de feiten verminderd aan verdachte worden toegerekend, Gezien de ernst van de pathologie, die vooral ligt in de verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling in combinatie met ernstige ADHD, zal behandeling langdurig moeten zijn (enkele jaren). Deze behandeling zou kunnen plaatsvinden bij [kliniek 1] in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Als dat niet kan dan rest alleen het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Een plaatsing in een jeugdzorginstelling is geen alternatief voor een klinische behandeling, omdat er dan onvoldoende focus ligt op het recidiverisico, terwijl er daarnaast onvoldoende mogelijkheden zullen zijn voor psychotherapeutische beïnvloeding.
Voorafgaand aan de zitting op 22 september 2023 is gebleken dat verdachte vanwege zijn jonge leeftijd niet geplaatst kan worden bij [kliniek 1] . JBRA en de Raad hebben daarom geadviseerd verdachte te plaatsen bij [kliniek 2] in [land] . Echter is het de rechtbank (in een andere zaak) bekend geworden dat de [land] autoriteiten niet altijd akkoord gaan met plaatsing van jongeren in [land] binnen het strafrechtelijk kader. Dit is ter zitting door de voorzitter aan de deskundigen voorgelegd.
JBRAheeft op de zitting van 22 september 2023 naar voren gebracht dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel niet in het belang van de ontwikkeling van verdachte is. Verdachte zou volgens de jeugdreclasseerder wel gebaat zijn bij een plaatsing bij [kliniek 2] gelet op de werkwijze daar en deze plaatsing is volgens de jurist van [kliniek 2] ook mogelijk. Het is niet duidelijk wat het met verdachte zal doen als hij zo ver van zijn moeder geplaatst zal worden.
Desgevraagd heeft JBRA aangegeven geen onderzoek te hebben gedaan naar een plaatsing in Amsterdam of andere plek in Nederland, zoals bijvoorbeeld [jeugdzorginstelling] . De verwachting is dat verdachte daar afgewezen gaat worden vanwege zijn problematiek en gedrag.
De Raadheeft op de zitting van 22 september 2023 naar voren gebracht dat het bij verdachte vooral misgaat in groepsverband en dat er binnen het civiele kader geen behandelgarantie is. Dit is de reden dat geen onderzoek is gedaan naar een civiele woonplek. De Raad heeft aangegeven nog niet eerder gehoord te hebben van een civiele plaatsing in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Dit zou uitgezocht kunnen worden.
Het is volgens de Raad vooral noodzakelijk dat behandeling ingebed wordt in de dagelijkse gang van zaken. Verdachte moet op een plek worden geplaatst waar hij gedurende de dag bijgestuurd kan worden. Dit hoeft geen gesloten instelling te zijn, maar het gaat er om dat het een behandelsetting betreft en scholing bij voorkeur ook op die plek plaatsvindt. Dit kan dus niet in de thuissituatie. Het risico bij een civiele plek is dat zij geen forensische expertise hebben en dat zij niet gewend zijn om binnen strafrechtelijke kaders te werken. Als een civiele plaatsing niet lukt zal ook het ambulante kader onderzocht moeten worden.
De coach van
JDKheeft op de zitting van 22 september 2023 naar voren gebracht dat zij voorstander is van het uitzoeken van de andere mogelijkheden, in plaats van verdachte zo ver weg van zijn moeder te plaatsen. Daarnaast heeft verdachte baat bij een stok achter de deur, dit heeft hem in het afgelopen jaar ook geholpen. In groepsverband lijkt de ADHD van verdachte hem in de weg te staan, dat is iets waar de hulpverlening mee aan de slag moet.
De officier van justitieheeft zich, naar aanleiding van hetgeen door de deskundigen op 22 september 2023 naar voren is gebracht, op het standpunt gesteld dat zij niet in de gelegenheid is een strafeis neer te leggen. Het is niet duidelijk of een plaatsing bij [kliniek 2] juridisch mogelijk is en daarnaast zijn ook andere mogelijkheden voor een civiele plaatsing binnen het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel onvoldoende onderzocht. De officier van justitie heeft verzocht de zaak aan te houden en JBRA de opdracht te geven dit nader uit te zoeken.
De raadsvrouw van verdachteheeft op 22 september 2023 verzocht aan verdachte geen voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Er is in het verleden nog geen sprake geweest van behandeling en verdachte is bereid aan alle vormen van hulpverlening mee te werken. De raadsvrouw van verdachte heeft zich niet verzet tegen een aanhouding van de zaak.
Interlocutoir vonnis van 22 september 2023, het verdere procesverloop en de nadere standpunten
De rechtbank heeft na de zitting van 22 september 2023 een interlocutoir vonnis gewezen. Op het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest. De rechtbank heeft in dit interlocutoir vonnis kort gezegd overwogen dat het advies van de Forca-rapporteurs niet uitvoerbaar is gebleken en dat zij het enige alternatief, oplegging van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, niet wenselijk acht, gelet op de leeftijd van verdachte, het feit dat hij first offender is en omdat nog geen alternatieve behandeltrajecten zijn ingezet. Daarnaast acht de rechtbank de oplegging van de PIJ-maatregel (op dit moment) niet in het belang van de ontwikkeling van verdachte. Gelet op de onuitvoerbaarheid van het advies van de rapporteurs hebben de Raad en JBRA geadviseerd verdachte te plaatsen bij [kliniek 2] in [land] . Echter acht de rechtbank dit ook niet in het belang van verdachte, omdat er twijfels zijn over uitvoerbaarheid hiervan, gelet op de bezwaren die de [land] Autoriteiten hierover hebben geuit, en omdat een plaatsing van verdachte zo ver weg bij zijn moeder niet wenselijk en in zijn belang is. De rechtbank heeft daarom het onderzoek ter terechtzitting heropend in verband met nader onderzoek en advies door de Raad en JBRA over een passende afdoening van de zaak.
De rechtbank heeft sindsdien kennisgenomen van de e-mail van JBRA van 27 oktober 2023 en het aanvullend rapport van de Raad van 30 oktober 2023.
Uit deze rapportages is gebleken dat er een geschikte plek (in Nederland) is gevonden voor verdachte waar hij kan wonen, behandeling kan volgen en naar school kan gaan, te weten de jeugdzorginstelling [jeugdzorginstelling] . De intake kan plaatsvinden op 2 november 2023 en verdachte kan vervolgens per 3 november 2023 geplaatst worden.
Namens
JBRAis ter zitting van 31 oktober 2023 naar voren gebracht dat verdachte zal worden geplaatst op de Intensieve Behandelafdeling (IBA) van [jeugdzorginstelling] , waar altijd sprake is van toezicht en hij deels aan groepsactiviteiten zal deelnemen en deels alleen behandeling zal volgen. Behandeling zal zijn geslaagd wanneer verdachte geen agressief gedrag meer vertoont. De huidige gezinsmanager van JBRA zal per november 2023 niet langer werkzaam zijn als jeugdreclasseerder en gezinsmanager. De zaak zal vanaf dan worden waargenomen door de teammanager.
Namens
de Raadis ter terechtzitting van 31 oktober 2023 naar voren gebracht dat behandeling bij [jeugdzorginstelling] niet als bijzondere voorwaarde dient te worden opgenomen bij oplegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel, zodat er nog een tussenstap genomen kan worden voordat verdachte teruggemeld zal worden bij niet (voldoende) meewerken aan de hulpverlening bij [jeugdzorginstelling] . Daarnaast heeft de Raad geadviseerd aan verdachte geen straf op te leggen, omdat de noodzaak tot behandeling voorop moet staan.
De
moeder van verdachteheeft ter zitting verklaard dat [jeugdzorginstelling] ver weg is voor haar, maar beter is dan [land] . Als [jeugdzorginstelling] gaat helpen dan is zij het eens met de plaatsing aldaar. Het is van belang dat er duidelijkheid komt en dat er goed wordt gecommuniceerd.
De
officier van justitieheeft ter terechtzitting van 31 oktober 2023 gevorderd aan verdachte de voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen met een proeftijd van twee jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad. De officier van justitie zal geen oplegging van een straf eisen, omdat het zwaartepunt moet liggen bij de behandeling van verdachte.
De
raadsvrouw van verdachteheeft bepleit geen voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, omdat behandeling ook plaats kan vinden in het civiele kader. Verdachte heeft meegewerkt aan de Forca-plaatsing en heeft goed en open contact met de hulpverlening. Er wordt niet voldaan aan de vereisten voor het opleggen van een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel. Er is geen recidivegevaar en de maatregel is niet in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte. Subsidiair heeft de raadsvrouw van verdachte verzocht de proeftijd aanzienlijk te verkorten, indien de voorwaardelijke PIJ-maatregel een vereiste is om de plaatsing in [jeugdzorginstelling] te bewerkstelligen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht zich op grond van het hiervoor beschrevene nu voldoende voorgelicht om tot een eindoordeel te komen.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan de gijzeling, afpersing, mishandeling en dwang van het slachtoffer [slachtoffer] . Verdachte heeft door zijn handelen ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en heeft hem zowel fysiek als psychisch letsel bezorgd terwijl het slachtoffer werd gefilmd. Slachtoffer [slachtoffer] heeft zich na de feiten nog lange tijd onveilig en angstig gevoeld. Het moet ontzettend vernederend geweest zijn voor het slachtoffer. Waarom dit allemaal nodig was, is niet duidelijk geworden. Verdachte heeft daar geen openheid van zaken over willen geven. Dit alles neemt de rechtbank verdachte kwalijk en roept zorgen op over de gewetensontwikkeling van verdachte.
Door zich schuldig te maken aan bovenstaande feiten zou aan verdachte in beginsel een hoge onvoorwaardelijke jeugddetentie kunnen worden opgelegd. Echter, verdachte is een zeer jonge jongen, een first offender en uit de Forca-rapportage is gebleken dat sprake is van complexe problematiek waarvoor langdurige en intensieve behandeling noodzakelijk is.
De rechtbank is, op grond van hetgeen de deskundigen en de Raad in hun rapporten vermelden, tot het oordeel gekomen dat aan verdachte een PIJ-maatregel dient te worden opgelegd, in voorwaardelijke vorm.
De rechtbank stelt vast dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten misdrijven betreffen waarvoor volgens artikel 77s lid 1 onder a Sr een PIJ-maatregel kan worden opgelegd.
Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de Raad naar voren hebben gebracht is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en dat daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit bestaat er zonder behandeling een groot risico dat verdachte opnieuw tot gewelddadig gedrag overgaat. Dat hij niet is gerecidiveerd, maakt niet dat dit risico verdwenen is. De onderliggende problematiek is nog niet behandeld. Verdachte is veel thuis en onder begeleiding van volwassenen geweest. In die hele prikkelarme omgeving gaat het goed (wat overigens al een positieve ontwikkeling is). Maar ook te zien is dat in groepsverband het zorgelijke gedrag vrij snel zichtbaar wordt. Het lukt verdachte daarom ook niet om zich op school (zelfs niet met speciale begeleiding) te handhaven. Zijn ontwikkeling is dan ook gestagneerd omdat behandeling nog niet van de grond is gekomen. De maatregel is dan ook in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Uit de adviezen blijkt dat sprake is van complexe problematiek. Om deze problematiek zo goed mogelijk te kunnen behandelen en ervoor te zorgen dat de ontwikkeling van verdachte verder zo positief mogelijk verloopt is intensieve behandeling noodzakelijk. Hierbij is onder andere ook van groot belang dat schoolgang (weer) wordt opgestart. Tevens is gebleken dat ambulante behandeling niet langer aan de orde is en dat de behandeling dient plaats te vinden op een plek waar wonen, behandeling en scholing op één locatie mogelijk is. Deze plek is voor verdachte gevonden, namelijk jeugdzorginstelling [jeugdzorginstelling] . Alhoewel de behandeling zal plaatsvinden binnen een civiel kader is de rechtbank van oordeel dat deze voorwaardelijke PIJ-maatregel nodig is om behandeling te waarborgen. Immers is gebleken dat langdurige behandeling noodzakelijk is en in welke vorm dan ook dient plaats te vinden. Mocht behandeling binnen het civiele kader mislukken (waarbij ook de rechtbank met de Raad van oordeel is dat dit met de grootste zorgvuldigheid beoordeeld moet worden) kan als ultimum remedium teruggevallen worden op behandeling binnen de justitiële inrichting in het kader van de PIJ-maatregel. De behandeling is daarmee in ieder geval voor de langere duur gewaarborgd.
De rechtbank zal de behandeling bij [jeugdzorginstelling] echter niet expliciet als bijzondere voorwaarde opnemen. De rechtbank zal opnemen dat verdachte moet meewerken aan de hulpverlening die de jeugdreclassering nodig acht, waar [jeugdzorginstelling] impliciet wel onder valt. Tevens is per aparte beslissing een machtiging gesloten uithuisplaatsing afgegeven voor verdachte met plaatsing bij [jeugdzorginstelling] .
De rechtbank wil op deze manier voorkomen dat indien de plek bij [jeugdzorginstelling] toch niet passend blijkt ofwel als verdachte onvoldoende meewerkt, dit direct aanleiding geeft om de voorwaardelijke PIJ-maatregel om te zetten naar een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Door [jeugdzorginstelling] niet als bijzondere voorwaarde op te leggen zou bij het mislukken van deze plaatsing een andere plek voor verdachte kunnen worden gevonden zonder dat een terugmelding nodig is in verband met het niet nakomen van de voorwaarde, al gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte zich in zal zetten en dat dit niet het geval zal zijn. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij bereid is mee te werken aan de plaatsing en behandeling bij [jeugdzorginstelling] .
De rechtbank zal niet meegaan in het verzoek van de raadsvrouw om de proeftijd te verkorten, omdat juist is gebleken dat behandeling langdurig dient te zijn en deze behandeling (ook als dat op een gegeven ambulant zal zijn) naar verwachting niet binnen één jaar is afgerond.
Nu uit alle stukken blijkt dat behandeling op de voorgrond dient te staan, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan verdachte een straf op te leggen, omdat dit het behandeltraject zou doorkruisen.
De verdachte heeft zich onder andere schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Gelet hierop en gelet op de rapporten van de deskundigen, waarin de recidivekans als hoog wordt ingeschat, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank merkt tot slot nog op dat zij het van groot belang acht dat zo spoedig mogelijk een vaste jeugdreclasseerder aan de zaak wordt gekoppeld. De huidige jeugdreclasseerder is per november niet langer werkzaam bij JBRA en gebleken is dat de zaak zal worden waargenomen door de teammanager. In onderhavige zaak is sprake van een zeer jonge jongen met complexe problematiek, zodat een vaste jeugdreclasseerder noodzakelijk is om het traject zo goed mogelijk te laten verlopen.
Daarnaast wil de rechtbank JBRA en [jeugdzorginstelling] meegeven dat moeder en voetbal voor verdachte erg belangrijk zijn. Het is daarom van belang om hier in de behandeling ook aandacht voor te hebben en de moeder van verdachte te betrekken en op de hoogte houden van de voortgang van de behandeling.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 47, 55, 77a, 77g, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 282, 284, 300 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
Ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde:
eendaadse samenloop van
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
medeplegen van mishandeling
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
medeplegen van een ander door geweld en bedreiging met geweld gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen, niet te doen en te dulden.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Bepaalt dat geen straf wordt opgelegd.
Legt voor de feiten 1 en 2 op aan verdachte
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Bepaalt dat deze maatregel
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat veroordeelde zal meewerken aan alle (aanvullende) hulpverlening die de jeugdreclassering nodig acht;
  • dat veroordeelde tot de opname bij [jeugdzorginstelling] ( [jeugdzorginstelling] ) niet zonder toezicht van een volwassene naar buiten gaat;
  • veroordeelde zal op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 1] en de medeverdachten [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum 2] en [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum 3] .
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de
Jeugdbescherming regio Amsterdamtot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van der Kaay, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. A.E. van Montfrans en R.H. Mulderije, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Scherphof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 oktober 2023.
[…]