ECLI:NL:RBAMS:2023:7469

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
24 november 2023
Zaaknummer
13/214471-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot zware mishandeling met een zwaard

Op 28 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 40-jarige man, die op 25 augustus 2023 in Amsterdam een andere man met een zwaard heeft aangevallen. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat het letsel dat de aangever had opgelopen relatief gering was en dat er geen aanmerkelijke kans op overlijden was. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag. Echter, de rechtbank oordeelde dat er wel sprake was van poging tot zware mishandeling. De verdachte had met de platte kant van het zwaard geslagen, maar de rechtbank concludeerde dat hij wel degelijk de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van getuigen en het letsel van de aangever, dat bestond uit twee licht bloedende verwondingen op het hoofd en een snee op de schouderblad. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 106 dagen, met aftrek van voorarrest, en oordeelde dat het bewezen verklaarde feit strafbaar was volgens de wet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/214471-23
Datum uitspraak: 28 november 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [naam JC] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P.L.J. Smit, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H. Palanciyan, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 25 augustus 2023 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, door [naam aangever]
(hierna: aangever)meerdere malen met een zwaard op het hoofd en/of de rug te slaan. Subsidiair is dit ten laste gelegd als een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen als bijlage I bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, omdat het letsel dat aangever heeft opgelopen relatief gering is en uit het dossier niet is gebleken dat verdachte door zijn handelen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zou komen te overlijden.
De poging tot zware mishandeling kan wel worden bewezen. Door met een zwaard bovenhands te slaan op de rug en het hoofd van aangever heeft verdachte de kans aanvaard dat aangever hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Er is geen sprake geweest van een aanmerkelijke kans op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel omdat verdachte met de platte kant van het zwaard heeft geslagen. De getuigenverklaringen van [naam getuige 1] en [naam getuige 2] zijn onvoldoende betrouwbaar en kunnen daarom niet voor het bewijs worden gebruikt.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van poging tot doodslag (primair)
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de ten laste gelegde poging tot doodslag niet kan worden bewezen. Gelet op de aard van het letsel dat aangever heeft opgelopen, is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte zo hard heeft geslagen dat er een aanmerkelijke was op het overlijden van aangever. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
3.3.2.
Bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling (subsidiair)
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage II bij dit vonnis, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van aangever. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij ruzie had met aangever. Toen hij door aangever werd geprovoceerd heeft hij met de platte kant van het zwaard op de rug en bil van aangever geslagen.
Anders dan de raadsman, ziet de rechtbank geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] te twijfelen. De verklaringen komen op belangrijke punten overeen en ondersteunen elkaar. Beide getuigen hebben namelijk gezien dat verdachte met een kapmes/zwaard aangever op zijn rug en zijn hoofd heeft geslagen. Dat niet met de platte kant werd geslagen, wordt ondersteund door het letsel bij aangever.
Om tot de kwalificatie poging zware mishandeling te komen, moet worden bewezen dat bij verdachte opzet al dan niet in voorwaardelijke zin op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever aanwezig was.
De rechtbank overweegt dat niet kan worden bewezen dat verdachte de bedoeling en daarmee het volle opzet had om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Naar het oordeel van de rechtbank is er wel sprake van voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er ernstig letsel bij aangever zou kunnen ontstaan.
Het letsel van aangever betreft twee licht bloedende verwondingen op zijn hoofd en een snee van ongeveer 25 centimeter op zijn schouderblad die niet bloedde. Gelet hierop heeft het zwaard met de scherpe kant de rug van aangever in ieder geval geraakt maar is er geen diepe snijwond ontstaan. Het slaan met een groot en scherp zwaard in de richting van het hoofd en slaan op de rug levert de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. Het hoofd is een vitaal en kwetsbaar deel van het lichaam. In de rug bevinden zich grote bloedvaten en als deze worden geraakt kunnen ernstige bloedingen ontstaan. De kans dat er ernstig en blijvend letsel ontstaat als deze delen met een zwaard geraakt worden, is aanzienlijk.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet de bedoeling had om aangever met de scherpe kant van het zwaard te raken en hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Nu verdachte echter dubbelhandig en bovenhands met het zwaard richting het hoofd van aangever heeft geslagen, kan het niet anders dan dat hij de aanmerkelijke kans hierop wel bewust heeft aanvaard. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 25 augustus 2023 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [naam aangever] op het hoofd en op de rug heeft geslagen met een zwaard, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 106 dagen, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Dit betreft een ernstig misdrijf. Verdachte heeft met een zwaard in de richting van het hoofd en de rug van aangever geslagen. Verdachte heeft hiermee aangever verwond en dit incident had veel ernstiger kunnen aflopen. Dat dit niet is gebeurd, is een omstandigheid die geenszins aan verdachte is te danken. Het achterliggend motief van verdachte om zo te handelen, is niet helemaal duidelijk geworden. Verdachtes en aangevers verklaringen daarover lopen uiteen. Dat verdachte kennelijk zover gaat dat hij een bekende op de openbare weg met een groot zwaard slaat, vindt de rechtbank ernstig en zorgwekkend.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank heeft hiervoor aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor strafoplegging, die de rechtbanken en hoven onderling hebben afgesproken. Het oriëntatiepunt voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen niet zijnde een vuurwapen, is een gevangenisstraf van 7 maanden, bij een voltooid delict. Omdat het bij een poging is gebleven moet daarvan een deel worden afgetrokken.
De rechtbank heeft in strafverminderende zin rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit is gebleken dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Aan verdachte is een geldboete opgelegd voor een delict dat is gepleegd na het in deze zaak bewezen verklaarde feit. Daarnaast heeft de rechtbank in strafverminderende zin rekening gehouden met het geringe letsel dat aangever heeft opgelopen.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 106 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikelen 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
106 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en M.H. van Haeften, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Buiskool, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 november 2023.