ECLI:NL:RBAMS:2023:7468

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
24 november 2023
Zaaknummer
13/180714-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel door de Gedelegeerd Europees Aanklager

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 november 2023 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Gedelegeerd Europees Aanklager van het Europees Openbaar Ministerie te Hamburg. De opgeëiste persoon, geboren in 1994, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.M. Timorason. Tijdens de zitting op 9 november 2023 heeft de verdediging primair aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moet worden, omdat het Europees Openbaar Ministerie niet als een rechterlijke autoriteit kan worden aangemerkt volgens het Kaderbesluit 2002/584/JBZ. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de EOM-verordening een zelfstandige bevoegdheid aan de Gedelegeerd Europees Aanklager toekent om een EAB uit te vaardigen. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging verworpen en vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan en de afgifte van een in beslag genomen telefoon bevolen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/180714-23
Datum uitspraak: 23 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 14 september 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Het EAB is uitgevaardigd op 26 juni 2023 door de gedelegeerde Europese aanklager van het Europees Openbaar Ministerie te Hamburg (Duitsland) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [woonplaats],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 november 2023 in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.M. Timorason, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Bevoegdheid tot het uitvaardigen van het EAB

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard bij het in behandeling nemen van de vordering, nu het Europees Openbaar Ministerie (hierna: EOM) niet kan worden aangeduid als een rechterlijke autoriteit in de zin van Kaderbesluit 2002/584/JBZ. [3] Uit de preambule en artikel 33 van de Verordening 2017/1939 [4] (hierna: EOM-Verordening) volgt geen zelfstandige bevoegdheid, noch een mandaat voor het uitvaardigen van een EAB door een gedelegeerde Europese aanklager (hierna: GEA). Ook volgt deze bevoegdheid niet uit de Duitse uitvoeringswet van de EOM-Verordening. De raadsvrouw heeft in dit verband verwezen naar artikel 6, tweede lid, van die uitvoeringswet (EUStAG), waarin staat dat een GEA
beslistof een EAB wordt uitgevaardigd. Volgens de raadsvrouw is hiermee nog niet de bevoegdheid gegeven om een EAB ook daadwerkelijk zelf uit te vaardigen. Bovendien heeft de raadsvrouw erop gewezen dat, gelet op de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) inzake
OG en PI [5] , een Duitse officier van justitie niet volledig onafhankelijk is. De omstandigheid dat een rechterlijke instantie het nationale aanhoudingsbevel heeft uitgevaardigd, doet hieraan niet af.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de rechtbank over deze kwestie prejudiciële vragen dient te stellen aan het HvJEU.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de bevoegdheid van de GEA tot het uitvaardigen van een EAB ondubbelzinnig volgt uit artikel 33 van de EOM-Verordening. De Duitse GEA heeft dit ook bevestigd in de aanvullende informatie van 1 augustus 2023. Voorts heeft de officier van justitie erop gewezen dat het nationale arrestatiebevel is uitgevaardigd door
the Local Court in Hamburg.
Oordeel van de rechtbank
Anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de EOM-verordening een zelfstandige bevoegdheid aan de GEA toekent om een EAB uit te vaardigen.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat de EOM-verordening rechtstreekse werking heeft in de deelnemende lidstaten. De rechtbank wijst daarbij onder meer op overweging 9 van de preambule van de EOM-verordening:
(…) Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en alleen rechtstreeks van toepassing in de lidstaten die deelnemen aan de nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM, of op grond van een besluit vastgesteld overeenkomstig artikel 331, lid 1, tweede of derde alinea, VWEU.
Uit overweging 30 van de preambule van de EOM-verordening volgt dat GEA’s, overeenkomstig de verordening, onderzoeken van het EOM uitvoeren in de respectievelijke lidstaten. Wat betreft aangelegenheden die niet onder de verordening vallen, is het nationale recht van toepassing:
De onderzoeken van het EOM dienen in de regel te worden uitgevoerd door gedelegeerd Europese aanklagers in de lidstaten. Zij dienen dit te doen overeenkomstig deze verordening en wat betreft aangelegenheden die niet onder deze verordening vallen, overeenkomstig het nationale recht. Gedelegeerd Europese aanklagers dienen hun taken uit te voeren onder het toezicht van de toezichthoudende Europese aanklager en onder leiding en op instructie van de bevoegde permanente kamer. Indien het nationale recht van een lidstaat voorziet in interne toetsing van bepaalde besluiten binnen de structuur van het openbaar ministerie, dient de toetsing van dergelijke door de gedelegeerd Europese aanklager genomen besluiten te vallen onder de toezichtsbevoegdheden van de toezichthoudende Europese aanklager, overeenkomstig het reglement van orde van het EOM. In dergelijke gevallen dienen de lidstaten niet verplicht te worden te voorzien in toetsing door de nationale rechter, zonder evenwel afbreuk te doen aan artikel 19 VEU en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Uit overweging 76 van de preambule van de EOM-verordening blijkt vervolgens dat de GEA over de mogelijkheid dient te beschikken om Europese aanhoudingsbevelen binnen het bevoegdheidsgebied van het EOM uit te vaardigen of daarom te verzoeken.
Artikel 33 van de EOM-verordening bepaalt:
1. De behandelende gedelegeerd Europese aanklager, kan bevelen of verzoeken dat de verdachte of beklaagde overeenkomstig het nationale recht dat van toepassing is in soortgelijke nationale gevallen, wordt aangehouden of in voorlopige hechtenis wordt genomen.
2. Indien een persoon die niet aanwezig is in de lidstaat van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager, moet worden aangehouden of overgeleverd, vaardigt de gedelegeerd Europese aanklager een Europees aanhoudingsbevel uit of verzoekt hij de bevoegde autoriteit van die lidstaat daarom overeenkomstig Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit artikel 33, tweede lid, EOM-Verordening, gelezen in samenhang met de hiervoor geciteerde overwegingen uit de preambule, dat aan de GEA een zelfstandige bevoegdheid is gegeven om een EAB uit te vaardigen. Uit deze bepaling blijkt niet dat, anders dan bijvoorbeeld bij de aanhouding of het in voorlopige hechtenis nemen van een verdachte (artikel 33, eerste lid, EOM-Verordening), de bevoegdheid tot het uitvaardigen van een EAB afhankelijk wordt gesteld van nationale regelgeving.
Met betrekking tot hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd over de onafhankelijkheid van de Duitse GEA, stelt de rechtbank vast dat het arrest
OG en PIvan het HvJEU niet ziet op de situatie dat een GEA overeenkomstig de EOM-Verordening zelf optreedt als uitvaardigende autoriteit, maar alleen op de situatie dat een rechterlijke autoriteit overeenkomstig Kaderbesluit 2002/584/JBZ een EAB uitvaardigt. Daarbij bevat de EOM-Verordening organisatorische en statutaire waarborgen om de onafhankelijkheid van de Europese aanklager en de gedelegeerd Europese aanklagers te garanderen. Artikel 6, eerste lid, van de EOM-Verordening bepaalt immers:
1. Het EOM is onafhankelijk. De Europese hoofdaanklager, de plaatsvervangend Europese hoofdaanklagers, de Europese aanklagers, de gedelegeerd Europese aanklagers, de administratief directeur en het personeel van het EOM handelen in het belang van de gehele Unie, als bepaald bij wet, en vragen noch aanvaarden in de functie die zij krachtens deze verordening uitoefenen, instructies van personen van buiten het EOM, een lidstaat van de Europese Unie of een instelling, orgaan of instantie van de Unie. De lidstaten van de Europese Unie en de instellingen, organen en instanties van de Unie respecteren de onafhankelijkheid van het EOM en trachten het niet te beïnvloeden bij het vervullen van zijn taken.
Uit dit artikel volgt dat de GEA (en anderen die bij het EOM werkzaam zijn) geen risico lopen om te worden onderworpen aan eventuele politieke inmenging. Dit geldt zowel op het niveau van de Europese Unie, als op het niveau van de deelnemende lidstaten. Om indirecte beïnvloeding te voorkomen, is bovendien geregeld dat het EOM een eigen begroting heeft, zoals blijkt uit overweging 111 van de preambule van de EOM-Verordening.
Bovendien is in overweging 30 van de preambule van de EOM-Verordening (zoals hierboven is opgenomen) vastgesteld dat GEA’s hun taken dienen uit te voeren onder toezicht van de toezichthoudende Europese aanklager en onder leiding en op instructie van de bevoegde permanente kamer. Dat een nationale Duitse officier van justitie volgens
OG en PIdus niet volledig onafhankelijk is, heeft geen gevolgen voor de zelfstandige bevoegdheid van de GEA een EAB uit te vaardigen.
De rechtbank verwerpt het primaire verweer tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie.
Nu naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een ‘
acte clair’, bestaat er geen aanleiding om een prejudiciële vraag aan het HvJEU te stellen, zoals de raadsvrouw subsidiair heeft verzocht.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB en het A-formulier, dat in samenhang met het EAB wordt gelezen, vermeldt een arrestatiebevel, te weten een
judicial decision of the Local Court of Hamburgvan 13 juni 2023 (referentienummer: 166 Gs 1773/21).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [6]
Het EAB en het A-formulier houden verder een verzoek in om inbeslagname en afgifte van een voorwerp (in het A-formulier gespecificeerd als een mobiele telefoon) dat is aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon.
4.1.
Genoegzaamheid
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair aangevoerd dat de overlevering dient te worden geweigerd op grond van artikel 2 OLW, nu de stukken niet genoegzaam zijn. Het EAB vermeldt niet de datum waarop het nationale aanhoudingsbevel is uitgevaardigd. Hoewel hieromtrent vragen zijn gesteld door het Openbaar Ministerie aan de uitvaardigende autoriteit, is deze kwestie onvoldoende opgehelderd. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht hieromtrent aanvullende informatie op te vragen bij het EOM.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is. Hoewel in de Engelse versie van het EAB inderdaad geen datum is opgenomen waarop het EAB is uitgevaardigd, hoeft dit niet aan overlevering in de weg te staan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat in het dossier een A-formulier, een Duitstalig EAB met als uitvaardigingsdatum 21 juni 2023 en een Engelstalig EAB met als uitvaardigingsdatum 26 juni 2023 zijn gevoegd.
Uit de aanvullende informatie, te weten de e-mail van de uitvaardigende autoriteit van 12 september 2023, blijkt dat het de bedoeling was van de uitvaardigende autoriteit dat de Engelse versie van het EAB (uitgevaardigd op 26 juni 2023), de Duitse versie van het EAB zou vervangen. De uitvaardigende autoriteit merkt in de aanvullende informatie immers op:
The version you got is the latest version. There is no German version.
De rechtbank stelt vast dat het Engelstalige EAB inderdaad geen datum vermeldt van het nationale aanhoudingsbevel. De rechtbank leest het EAB echter in samenhang met het eerdere Duitstalige EAB en het A-formulier, die beide vermelden dat het nationale aanhoudingsbevel dateert van 13 juni 2023.
De rechtbank verwerpt het verweer.

5.Strafbaarheid: Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 8, te weten:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Haar overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Het
Europäische Staatsanwaltschaft – Zentrum Hamburgheeft bij brief van 26 juni 2023 de volgende garantie gegeven:
Extradition matters with the Netherlands
here: Extradition of [opgeëiste persoon], dob [geboortedag]/1994
(…)
If the person pursued agrees to be transferred back to the Netherlands for the
execution of the sentence after her final conviction by a German court, it is guaranteed that she can serve the sentence there.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
Daaruit volgt dat de afgifte van het in beslag genomen voorwerp aan de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden bevolen.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6, 7, 49 en 50 van de Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de gedelegeerde Europese aanklager van het Europees Openbaar Ministerie te Hamburg (Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde afgifte van het in beslag genomen voorwerp aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, te weten:
- een telefoon, te weten een zwarte Apple iPhone (goednummer: PL0600-2023419672-3051140).
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. P. Sloot en M. Wiewel, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. D. Gigengack en A.E. van der Burg, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 23 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (2002/584/JBZ),
4.Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”),
5.HvJEU 27 mei 2019, C‑508/18 en C‑82/19 PPU, ECLI:EU:C:2019:456 (
6.Zie onderdeel e) van het EAB.