ECLI:NL:RBAMS:2023:7456

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
23/015181
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op bezwaar tegen weigering van de rechter-commissaris om aanvullende onderzoekshandelingen te verrichten in een strafzaak

Op 31 oktober 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin de bezwaarde, bijgestaan door mr. A.C. Huisman, bezwaar heeft gemaakt tegen de weigering van de rechter-commissaris (RC) om bepaalde onderzoekshandelingen te verrichten. De bezwaarde had op 28 oktober 2021 een verzoek ingediend bij de RC, die dit verzoek gedeeltelijk heeft toegewezen op 1 september 2022. Na verdere verzoeken en reacties van het Openbaar Ministerie (OvJ) heeft de RC op 2 juni 2023 opnieuw een beslissing genomen. Het bezwaarschrift is op 16 juni 2023 ingediend en de rechtbank heeft op 17 oktober 2023 het bezwaar in besloten raadkamer behandeld.

De verdediging heeft in het bezwaarschrift en ter zitting betoogd dat de onderzoekswensen relevant zijn voor de ontvankelijkheidsvraag en de bewijsvraag in de strafzaak. De verdediging heeft twee verdedigingsstrategieën gepresenteerd: de eerste betreft de vraag of er bij de start van het onderzoek een redelijke verdenking bestond, en de tweede betreft de rol van de overheid in het kader van btw-fraude. De OvJ heeft echter geconcludeerd dat de aangeleverde documenten en de conclusies van de verdediging onvoldoende onderbouwen dat de gevraagde onderzoekshandelingen van belang zijn voor de strafzaak.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de RC terecht heeft geweigerd om de aanvullende onderzoekshandelingen te verrichten, omdat de verdediging geen nieuwe argumenten heeft aangedragen die de relevantie van de onderzoekswensen kunnen aantonen. De rechtbank heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarbij zij heeft benadrukt dat de bezwaarde de relevantie van de onderzoekswensen niet heeft kunnen aantonen in het kader van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing is openbaar uitgesproken op 31 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
raadkamernummer : 23/015181
parketnummer : 81/308798-22 (13/845234-18)
datum : 31 oktober 2023
beslissing van de meervoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 182, zesde lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[bezwaarde] ,

geboren op [geboortedag] 1967 te [geboorteplaats] ,
bijgestaan door mr. A.C. Huisman, advocaat te Deventer,
hierna te noemen: de bezwaarde.

Feiten

Namens de bezwaarde heeft de verdediging op 28 oktober 2021 de rechter-commissaris (hierna: RC) verzocht een aantal onderzoekshandelingen te verrichten.
De RC heeft bij beslissing van 1 september 2022 het verzoek gedeeltelijk toegewezen.
Bij schrijven van 24 februari 2023 heeft de verdediging nadere onderzoekswensen bij de RC ingediend, genummerd l tot en met 9. Op 16 maart 2023 heeft de officier van justitie
(hierna: OvJ) het standpunt ingenomen dat alle onderzoekswensen, met uitzondering van onderzoekswens 7, moeten worden afgewezen. In reactie op onderzoekswens 7 heeft de OvJ een nader proces-verbaal overgelegd (3-AMB-048).
Bij e-mail van 24 maart 2023 heeft de verdediging daar weer een eerste respons op gegeven,
gevolgd door een tweede op 31 maart 2023. Op 11 april 2023 heeft de OvJ laten weten af te zien van dupliek.
De RC heeft bij beslissing van 2 juni 2023 het verzoek gedeeltelijk toegewezen.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 16 juni 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
Voorafgaand aan de zitting heeft de raadsman bij e-mail van 11 oktober 2023 een toelichting op zijn ter zitting te houden pleidooi gegeven en enkele bijlagen bijgevoegd.
Bij e-mail van 16 oktober 2023 heeft de OvJ hierop gereageerd en een bijlage bijgevoegd.
De rechtbank heeft op 17 oktober 2023 het bezwaarschrift in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft [naam] namens de bezwaarde, de raadsman en de OvJ
mr. M.O. van Driel, op zitting gehoord.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen de weigering van de RC de door de bezwaarde gewenste onderzoekshandelingen te verrichten.
De raadsman heeft zijn bezwaar in het bezwaarschrift en ter zitting uitvoerig en doorwrocht toegelicht, waarbij hij heeft aangegeven dat onderzoekswens 7 is komen te vervallen omdat de OvJ daar al op heeft gereageerd.
De verdediging heeft de nadere onderzoekswensen in het licht gesteld van twee mogelijk te voeren verdedigingsstrategieën . De eerste betreft de stelling dat er bij de start van het onderzoek een redelijke verdenking van bezwaarde ontbrak en dat vervolging daarom onredelijk is. Bezwaarde is integer en te goeder trouw, en opzet ontbreekt bij hem. De tweede stelling betreft de rol van de overheid. De verdediging stelt dat de overheid van een markt als de onderhavige verlangt dat zij btw-fraude via goede KYC-procedures onderkent (de rechtbank begrijpt: Know Your Customer-procedures), terwijl diezelfde overheid de markt daar niet goed toe in staat stelt, de markt onvoldoende informeert en de markt zelfs verkeerd informeert.
De verdediging meent dat de onderzoekswensen zowel relevant zijn voor de beantwoording van de ontvankelijkheidsvraag van het Openbaar Ministerie (nummers 1 t/m 6 en 8) als voor de bewijsvraag (nummer 9) en in het verlengde daarvan ook voor de strafmaat. Dat geldt temeer nu het Openbaar Ministerie stelt dat het vooral de hele grote bedrijven vervolgt die het meewerken aan een buitenlandse fraudeketen tot een wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering hebben gemaakt. De verdediging is van mening dat dit zich niet anders laat uitleggen dan dat het Openbaar Ministerie de gepresenteerde cijfers in strafrechtelijk belastende zin uitlegt en presenteert.
De verdediging verzoekt om met het oog op de beantwoording van de
ontvankelijkheidsvraag, de bewijsvraag en de afdoeningsvraag deze nadere onderzoekswensen alsnog aan de RC voor te leggen.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De aangeleverde documenten en de speculatieve conclusies die daar door de verdediging aan worden verbonden, onderbouwen naar het oordeel van het Openbaar Ministerie onvoldoende het belang van de gevraagde aanvullende onderzoekshandelingen voor enig in de strafzaak te beantwoorden relevante vraag. De OvJ concludeert daarom tot ongegrondverklaring van het bezwaar.

Beoordeling

Vooropgesteld wordt dat de RC een verzoek als het onderhavige weigert, indien de gevraagde onderzoekshandeling niet kan bijdragen aan enige in de zaak te nemen beslissing. De rechtbank zal moeten toetsen of de beslissing van de RC in het licht daarvan stand kan houden.
Ten aanzien van de onderzoekswensen die betrekking hebben op de ontvankelijkheidsvraag (nummers 1 t/m 6 en 8), merkt de rechtbank op dat de verdediging geen nieuwe argumenten heeft aangevoerd die (alsnog) zouden moeten leiden tot de conclusie dat de beantwoording daarvan van belang kan zijn in het kader van de vragen van 348 en 350 Sv, zodat de beslissing van de RC op dat vlak aldus standhoudt.
Ten aanzien van de onderzoeksvraag die ziet op de bewijsvraag (nummer 9) blijkt uit het dossier dat de verdenking is gebaseerd op onder meer de omzetgegevens van [bedrijfsnaam] B.V. De stelling van de verdediging dat het Openbaar Ministerie de cijfers verkeerd interpreteert, is iets dat de verdediging in haar pleidooi tijdens de inhoudelijk behandeling van de zaak naar voren kan brengen.
Hetgeen de bezwaarde heeft aangevoerd over de strafmaat zal eveneens tijdens de inhoudelijke behandeling aan de orde gesteld kunnen worden.
De rechtbank oordeelt dat de bezwaarde er niet in is geslaagd om alsnog de relevantie van de onderzoekswensen in het kader van de te beantwoorden vragen van de artikelen 348 en 350 Sv aan te tonen. Al datgeen dat verder in het bezwaar naar voren is gebracht, leent zich niet voor een onderzoek door de RC, maar veeleer voor een beoordeling door de rechtbank naar aanleiding van het verhandelde tijdens een inhoudelijke behandeling ter terechtzitting.
Het bezwaar zal daarom ongegrond verklaard worden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
en mrs. D. van den Brink en K. Duker, rechters,
in tegenwoordigheid van G. Jenuwein, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2023.