ECLI:NL:RBAMS:2023:7454

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
13/016270-23 (A) en 15/005508-23 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid bij bewezen feiten van diefstal en poging tot zware mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van diefstal met geweld en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1993 en thans gedetineerd, niet strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1, vanwege een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor deze feiten, maar heeft hem wel deels strafbaar geacht voor het feit in zaak B onder 2, een poging tot diefstal, waarvoor hij een gevangenisstraf van twee weken is opgelegd.

De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 21 september 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. Modder, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. B. Molleman, hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij 1], en de schadevergoedingsmaatregelen die zijn opgelegd. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, met een totaalbedrag van € 1.885,87 aan schadevergoeding.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoon van de verdachte in aanmerking genomen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte ten tijde van de feiten niet in staat was om zijn wilsvrijheid uit te oefenen, en dat de bewezen feiten in zaak A en B onder 1 volledig aan zijn psychotische stoornis zijn toe te schrijven. Voor het feit in zaak B onder 2 heeft de rechtbank echter geoordeeld dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar is, en heeft daarom een gevangenisstraf opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/016270-23 (A) en 15/005508-23 (B)
Datum uitspraak: 5 oktober 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1993,
wonende op het [adres] ,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
21 september 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M. Modder, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B. Molleman, naar voren hebben gebracht. Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door
mr. R.R. van Doesburg namens de benadeelde partij, [benadeelde partij 1] , naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er in
zaak A– kort gezegd – van beschuldigd dat hij zich op 8 januari 2023 in Amsterdam, ten aanzien van [benadeelde partij 1] , heeft schuldig gemaakt aan
diefstal met geweld en
poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, subsidiair mishandeling.
In
zaak Bwordt verdachte er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij zich op 4 januari 2023 in Zaandam heeft schuldig gemaakt aan
diefstal van een tas met inhoud, toebehorende aan [benadeelde partij 2] en
poging tot diefstal van enig goed, toebehorende aan [benadeelde partij 3] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de in zaak A onder 1 en 2 primair en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van zaak A betoogd dat sprake is van eendaadse samenloop. Ten aanzien van zaak B onder 1 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte zich de tas niet toe wilde eigenen, maar dat hij de aangever boos wilde maken door de tas weg te nemen. De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken dient te worden, omdat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Ten aanzien van zaak A feiten 1 en 2 en zaak B feit 1
Aangezien verdachte de ten laste gelegde feiten heeft bekend, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht de feiten bewezen gelet op [1] :
ten aanzien van zaak A feiten 1 en 2 en zaak B feit 1
- de verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 21 september 2023;
ten aanzien van zaak A feiten 1 en 2
  • een proces-verbaal van aangifte met nummer 2023006296-3, doorgenummerde pagina’s 25-28;
  • een proces-verbaal van bevindingen, beelden straatroof met nummer 2023006296-6, doorgenummerde pagina’s 36-49;
  • een proces-verbaal van herkenning met nummer 2023006296-12, doorgenummerde pagina’s 56-57;
ten aanzien van zaak B feit 1
  • een proces-verbaal van aangifte met nummer 2023002853-2, doorgenummerde pagina’s 05-08;
  • een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2023002853-7, doorgenummerde pagina’s 12-18 (inclusief stills).
4.3.2
Ten aanzien van zaak B feit 2
4.3.2.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Aangeefster heeft verklaard dat zij op 4 januari 2023 bij het verlaten van de Albert Heijn in Zaandam voelde dat iemand aan haar handtas zat. Aangeefster keek achterom en zag een man achter haar gebukt staan. Zij hoorde de man in het Engels zeggen: “ik deed je handtas dicht”. De handtas was al open voordat de man eraan kwam, aldus aangeefster. Aangeefster schreeuwde, waarop de man uit de winkel weg liep. [2]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij na het wegnemen van de rugtas van de man in de trein (zaak B feit 1) in de Albert Heijn was en hij heeft zichzelf herkend op de camerabeelden van de Albert Heijn. [3]
De verbalisant die de camerabeelden van de Albert Heijn op het politiebureau heeft uitgekeken heeft weergegeven dat op de beelden is te zien dat er twee vrouwen in de Albert Heijn lopen, waarvan één van hen (aangeefster) een lange leren jas aan heeft en een handtas over haar schouder draagt. De verbalisant ziet dat de handtas open is. De verbalisant ziet dat een man (verdachte) in de richting van de vrouwen kijkt en hen volgt. De verbalisant ziet dat de man achter de vrouw met de lange jas loopt en vervolgens kort achter de vrouw stil staat. De man bukt naar rechts en de vrouw draait zich naar hem om. [4]
Op de zich in het dossiers bevindende stills van deze camerabeelden is voorts te zien dat verdachte bij het binnenkomen in de Albert Heijn zijn capuchon op doet. Aangeefster draagt haar tas aan haar linkerschouder en verdachte buigt als hij dicht achter haar staat naar rechts richting de tas van aangeefster. [5]
4.3.2.2 Poging diefstal bewezen
De rechtbank acht op grond van voornoemde feiten en omstandigheden bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om goederen en/of geld uit de tas van aangeefster weg te nemen. De rechtbank baseert zich daarbij op het volgende.
Voor een strafbare poging is vereist dat er gedragingen zijn verricht die kunnen worden beschouwd als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Dat is het geval bij gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op de voltooiing van dat voorgenomen misdrijf. Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijke strafbare poging in dit geval sprake.
Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte bij binnenkomst in de Albert Heijn zijn capuchon op doet, in de richting van aangeefster kijkt en achter haar aanloopt. Als hij dicht achter haar staat buigt hij zich naar de rechterkant van aangeefster, richting de tas die zij over haar rechterschouder draagt. Aangeefster heeft over dat moment verklaard dat zij voelde dat iemand aan haar handtas zat, dat zij daarop achterom keek en dat zij een man gebukt achter zich zag staan. De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de camerabeelden. De verklaring van verdachte dat hij per ongeluk tegen aangeefster is aangelopen wordt niet ondersteund door de camerabeelden. Daarnaast heeft verdachte geen redelijke verklaring gegeven over waarom hij bij binnenkomst in de Albert Heijn zijn capuchon op deed. Verder heeft hij wisselend verklaard over het hoe en waarom van zijn contact met (de tas van) aangeefster. Al met al is de rechtbank van oordeel dat de hiervoor beschreven handelingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf, een diefstal, dat het ten laste gelegde bewezen kan worden.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in 4.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in zaak A
ten aanzien van feit 1
op 8 januari 2023 te Amsterdam een telefoon en een heuptasje met inhoud, waaronder bankpassen, een identiteitsdocument en sleutels, die geheel aan [benadeelde partij 1] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die voornoemde [benadeelde partij 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door die [benadeelde partij 1]
  • met een aanloop en met kracht een knietje in het gezicht te geven en
  • terwijl die [benadeelde partij 1] op de grond lag, meermaals met kracht in het gezicht en tegen het hoofd te slaan en
  • terwijl die [benadeelde partij 1] op de grond lag, meermaals met kracht en met geschoeide voet in het gezicht en tegen het hoofd te trappen;
ten aanzien van feit 2 primair
op 8 januari 2023 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [benadeelde partij 1]
  • met een aanloop en met kracht een knietje in het gezicht te geven en
  • terwijl die [benadeelde partij 1] op de grond lag, meermaals met kracht in het gezicht en tegen het hoofd te slaan en
  • terwijl die [benadeelde partij 1] op de grond lag, meermaals met kracht en met geschoeide voet in het gezicht en tegen het hoofd te trappen;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
in zaak B
ten aanzien van feit 1
op 4 januari 2023 te Zaandam, in een trein rijdende vanuit Amsterdam in de richting van Castricum, een rugtas, inhoudende onder andere een vulpen, een iPhone oplaadkabel, een handtrainer, warmhoud potten, die geheel aan [benadeelde partij 2] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van feit 2
op 4 januari 2023 te Zaandam, gemeente Zaanstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer goed(eren) en/of geld dat/die aan [benadeelde partij 3] , toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om dit/deze zich wederrechtelijk toe te eigenen naar die [benadeelde partij 3] is toegegaan en vervolgens heeft gevoeld aan de tas van die [benadeelde partij 3] en getracht die tas weg te nemen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet strafbaar is voor de in zaak A onder 1 en 2 primair en in zaak B onder 1 bewezen verklaarde feiten. De rechtbank heeft hierbij acht geslagen op de pro Justitia rapportages die over verdachte zijn opgemaakt door klinisch psycholoog S. van den Berg op 11 september 2023 en door psychiater M.H. Diawara op
21 april 2023. Uit die rapportages leidt de rechtbank het volgende af.
Bij verdachte is sprake van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Verdachte heeft last van waandenkbeelden. Zijn waarneming was gestoord en hij gaf een verkeerde betekenis aan wat hij waarnam. Verdachte had vanwege paranoïde psychotische klachten maanden het gevoel dat hij door onbekende mensen ‘seksueel geïntimideerd’ werd. Overal waar hij in Nederland naartoe ging kreeg hij opmerkingen over zijn uiterlijk. Dit beïnvloedde ook zijn handelen. In Utrecht heeft hij een keer zijn schoenen weggegooid. Hij heeft ook een keer met een tang één van zijn tanden uitgetrokken, omdat hij er telkens opmerkingen over kreeg. Hij vatte de opmerkingen op als een uitnodiging om seks te hebben. Verder merkte hij dat mensen hun tong uitstaken naar hem, wat hij provocerend en seksueel intimiderend vond. Hij had het gevoel dat mensen hem steeds lastigvielen om seks met hem te hebben en hij was hier heel boos over.
Voornoemde ten laste gelegde feiten vonden ook plaats onder invloed van de paranoïde waandenkbeelden en de gestoorde waarneming. Vanwege de paranoïde psychotische klachten gaf verdachte te veel betekenis aan gebeurtenissen om hem heen, was hij verhoogd associatief en in toenemende mate prikkelbaar. Zijn impulsregulatie was ook heel beperkt.
Psychiater
Er zijn voldoende aanwijzingen dat verdachte ten tijde van de (in zaak A feiten 1 en 2 en in zaak B feit 1) ten laste gelegde feiten floride psychotisch was, dat hij hierdoor geen wilsvrijheid meer had en dat zijn handelen volledig door de stoornis werd gedreven. Verdachte verkeerde in meer of mindere mate in een continue staat van boosheid en stond onder spanning. Hij ervoer tevens een gevoel van onveiligheid doordat hij zich onheus bejegend en bedreigd voelde door vele mannen die hij was tegengekomen die hem naar zijn idee uitdaagden of intimideerden. Zijn waarneming werd hier echter beïnvloed door de stoornis. Hij gaf vanuit een waanbeleving betekenis aan zijn observaties. Derhalve wordt geadviseerd om hem de deze ten laste gelegde feiten niet toe te rekenen.
Psycholoog
De psycholoog adviseert het ten laste gelegde in zaak A geheel niet toe te rekenen omdat verdachte daarbij geheel en volledig werd gestuurd door een psychotische stoornis. Voorts adviseert de psycholoog het ten laste gelegde in zaak B feit 1 in verminderde mate toe te rekenen. Verdachte heeft een preoccupatie met mannen die hem seksueel benaderen, hetgeen hem afwisselend boos en angstig maakt. Hij werd hierdoor zo in beslag genomen dat hij in ieder geval gedeeltelijk de controle over zijn handelen verloor. Ten aanzien van zaak B feit 2 adviseert de psycholoog het tenlastegelegde volledig toe te rekenen omdat geen doorwerking van de psychotische stoornis aangetoond kan worden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt deze conclusies deels over en volgt deze adviezen in zoverre dat de bewezen verklaarde feiten (in zaak A onder 1 en 2 primair en in zaak B onder 1) verdachte wegens een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis niet kunnen worden toegerekend. Het in zaak B onder 2 bewezen verklaarde feit kan in verminderde mate aan verdachte worden toegerekend. De rechtbank heeft bij dit oordeel het volgende betrokken.
De psychiater en psycholoog hebben in de rapportages over verdachte beschreven dat verdachte lijdt aan een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en dat verdachte last heeft van waandenkbeelden. Verdachte voelt zich, vanuit zijn wanen, seksueel geïntimideerd door mannen.
De bewezen verklaarde feiten in zaak A onder 1 en 2 primair en in zaak B onder 1 zijn tegen de achtergrond van de stoornis van verdachte te verklaren. Verdachte heeft over die feiten ook verklaard dat hij getriggerd werd door wanen voorafgaand aan de delicten. Deze feiten zijn gepleegd tegen mannen die voorafgaand aan de delicten hun tong zouden hebben uitgestoken naar verdachte.
Dat is anders in het bewezen verklaarde in zaak B onder 2. Uit de verklaring van verdachte over dat feit blijkt niet dat hij vanuit zijn wanen is gekomen tot de poging tot diefstal. Nu in dit feit, anders dan bij de andere feiten, verdachte niet lijkt te zijn gestuurd door zijn stoornis en wanen komt de rechtbank tot de conclusie dat de stoornis van verdachte - hoewel de stoornis aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde - niet volledig zijn wilsvrijheid heeft bepaald. In zoverre kan het feit verdachte deels worden toegerekend.
Verdachte dient voor de bewezen verklaarde feiten in zaak A onder 1 en 2 primair en in zaak B onder 1 te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A onder 1 en 2 primair en in zaak B onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 135 dagen, met aftrek van voorarrest en een tbs-maatregel met dwangverpleging.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen. Het opleggen van een langere gevangenisstraf dan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft gezeten is, gelet op de ten laste gelegde feiten, buitenproportioneel. De raadsvrouw heeft verzocht verdachte geen tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Door de deskundigen is het opleggen van deze maatregel te zwaar bevonden. Tevens zou het opleggen van de maatregel zijn doel voorbij schieten. Fasering is, gelet op de verblijfstatus van verdachte, niet mogelijk. Verdachte is nu goed ingesteld op zijn medicatie. Als verdachte in vrijheid wordt gesteld kan de IND verdachte in bewaring laten nemen en kan verdachte worden uitgezet naar Zwitserland.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.1
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld en een poging tot zware mishandeling (zaak A). Verdachte heeft het slachtoffer volkomen onverhoeds een knietje in het gezicht gegeven en heeft hem vervolgens, toen hij op de grond lag, tegen het gezicht en het hoofd geslagen en geschopt. Dit zijn zeer ernstige feiten. Het slachtoffer heeft door de mishandeling letsel opgelopen. Het slachtoffer was na het incident duizelig, had pijn in zijn rug, linkerzij/ribben en achterhoofd. Ook miste het slachtoffer een aantal tanden uit zijn mond. De feiten vonden bovendien plaats in het openbaar, op een metrostation, hetgeen onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving tot gevolg heeft. Mensen zijn ongewild getuige geworden van deze feiten. Ten aanzien van de feiten in zaak A is sprake van een eendaadse samenloop.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een diefstal (zaak B onder 1) en een poging tot diefstal (zaak B onder 2). Dit zijn zeer hinderlijke en beangstigende feiten voor de slachtoffers van deze feiten, die daarnaast ook gevoelens van angst in de samenleving teweeg brengen.
Omdat de verdachte ten tijde van de feiten in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 volledig ontoerekeningsvatbaar was, kan aan hem voor die feiten geen straf worden opgelegd. Wel kan een maatregel worden opgelegd. Verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar voor het feit in zaak B onder 2. Voor dat feit, een poging tot diefstal, kan aan verdachte een straf worden opgelegd.
8.3.2
De persoon van verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 19 september 2023. Hieruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Uit het strafblad van verdachte uit Frankrijk blijkt dat hij tweemaal in 2016 en eenmaal in 2022 is veroordeeld voor diefstal.
Rapportages en verblijfstatus
Uit voornoemde rapportages volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte voor de bewezen verklaarde feiten in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 niet strafbaar is, vanwege zijn stoornis en wanen. Het bewezen verklaarde in zaak B onder 2 kan hem wel deels worden toegerekend. De deskundigen komen tot de conclusie dat behandeling van de stoornis van verdachte noodzakelijk is om het recidivegevaar terug te dringen. Zij hebben in hun rapportages verschillende strafrechtelijke (juridische) kaders overwogen, zoals een zorgmachtiging en de tbs-maatregel. Met betrekking tot de tbs-maatregel heeft de psychiater overwogen dat het gelet op de voorgeschiedenis van verdachte een te zware maatregel is. De psycholoog heeft overwogen te adviseren aan verdachte de tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen, maar geeft daarbij aan dat het gezien de verblijfstatus van verdachte onwaarschijnlijk lijkt dat een dergelijke maatregel uitvoerbaar is.
Uit gegevens in het dossier over de verblijfstatus van verdachte leidt de rechtbank het volgende af. Uit gegevens van de IND blijkt dat de asielprocedure is geëindigd met een uitspraak van de Vreemdelingenkamer in Haarlem van 4 juli 2023, waarbij het beroep ongegrond is verklaard. Bij beschikking van 9 juli 2023 is een asielaanvraag niet in behandeling genomen. Een eventueel beroep mag niet in Nederland worden afgewacht. Dat betekent dat verdachte ‘verwijderbaar’ is. Verdachte zal worden overgedragen aan Zwitserland, omdat Zwitserland positief heeft gereageerd op een Dublin-overnameverzoek. Tot aan de overdracht verblijft verdachte rechtmatig in Nederland. Overdracht kan plaatsvinden zodra strafrechtelijke detentie is afgerond. Verdachte wordt dan in vreemdelingenbewaring genomen door DT&V.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat het opleggen van een tbs-maatregel met dwangverpleging, gegeven de onderhavige feiten en hetgeen over het strafblad van verdachte bekend is, een te zware maatregel is. Ook een tbs-maatregel met voorwaarden acht de rechtbank gelet op de onuitvoerbaarheid daarvan vanwege de verblijfsstatus van verdachte, niet passend. Verdachte heeft in Nederland geen toekomst en zal zoals hiervoor overwogen aan Zwitserland worden overgedragen. De rechtbank zal verdachte de tbs-maatregel dan ook niet opleggen. De rechtbank volstaat met het opleggen van een gevangenisstraf van na te noemen duur voor het feit in zaak B onder 2. Verwacht wordt dat verdachte na zijn detentie in de onderhavige zaak in vreemdelingenbewaring zal worden genomen.
De straf ten aanzien van zaak B onder 2
De rechtbank acht
een gevangenisstraf voor de duur van twee wekenpassend en geboden. Aangezien de voorlopige hechtenis van verdachte de duur van de opgelegde gevangenisstraf overstijgt is de voorlopige hechtenis van verdachte per 22 september 2023 opgeheven. Deze beslissing is afzonderlijk vastgelegd.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

9.1
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] (zaak A)
9.1.1
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 285,87 aan vergoeding van materiële schade en € 1.600,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.1.2
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen.
9.1.3
De raadsvrouw heeft de vordering tot materiële schade niet betwist. De raadsvrouw heeft verzocht de vordering tot immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 700,-. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht de gijzeling op één dag vast te stellen.
9.1.4
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 en 2 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
Materiële schade
De vordering tot materiële schade is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding van
€ 285,87 komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten op 8 januari 2023.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. De gevorderde schadevergoeding van € 1.600,- komt de rechtbank - gelet op de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend - niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten op 8 januari 2023.
In totaal wijst de rechtbank een bedrag toe van
€ 1.885,87aan materiële en immateriële schade.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte niet aan zijn betalingsverplichting voldoet, gijzeling wordt toegepast van één dag.
9.2
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] (zaak B, feit 1)
9.2.1
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 1.063,40 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.2.2
De officier van justitie heeft betoogd dat de gevorderde kosten deels voor vergoeding in aanmerking komen, namelijk tot een bedrag van € 573,46, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft verzocht om de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
9.2.3
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij, ten aanzien van de posten ‘kleding’, ‘autosleutel’, ‘parkeerkosten’ en ‘benzine’, niet-ontvankelijk te verklaren. De raadsvrouw heeft voorts verzocht bij het toekennen van een schadevergoeding rekening te houden met afschrijving van de goederen.
9.2.4
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
‘Parkeerkosten’, ‘benzinekosten’, ‘kleding’ en ‘autosleutel’ (totaal € 488,74)
De benadeelde partij zal in de vordering – ten aanzien van de posten ‘parkeerkosten’, ‘benzinekosten’, ‘kleding’ en ‘autosleutel’ – niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde feit.
Overige posten (totaal € 574,66)
De hoogte van de vordering is ten aanzien van de overige posten (rugzak, vulpen, powerbank, iPhone oplaadkabel, voorarmtrainer, aantekenboeken, etui, stiften, Priumus trailbreaker en thermoskan) betwist, in die zin dat verzocht is bij de toekenning van een vergoeding rekening te houden met afschrijving van die goederen. De gevorderde schadevergoeding van in totaal € 574,66,- komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, met dien verstande dat daarop 10% aan afschrijving in mindering wordt gebracht. Dat betekent dat de rechtbank een bedrag van
€ 517,19toewijst, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten op 4 januari 2023.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte niet aan zijn betalingsverplichting voldoet, gijzeling wordt toegepast van één dag.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 55, 57, 302, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
in zaak A
ten aanzien van feit 1 en 2 primair
eendaadse samenloop van
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
en
poging tot zware mishandeling;
in zaak B
ten aanzien van feit 1
diefstal;
ten aanzien van feit 2
poging tot diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , voor het in rubriek 5 in zaak A onder 1 en 2 primair en in zaak B onder 1 bewezene
niet strafbaaren ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Verklaart verdachte, [verdachte] , voor het in rubriek 5 in zaak B onder 2
strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe tot een bedrag van € 285,87 (tweehonderdvijfentachtig euro en zevenentachtig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 1.600,- (duizend zeshonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 januari 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 1.885,87 (duizend achthonderdvijfentachtig euro en zevenentachtig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 januari 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 1 dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan één van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 517,19 (zegge vijfhonderdzeventien euro en negentien cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 januari 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat € 517,19 (zegge vijfhonderdzeventien euro en negentien cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 januari 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 1 dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis, met ingang van 22 september 2023. Dit bevel is afzonderlijk vastgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 oktober 2023.
[..]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte door [benadeelde partij 3] met nummer 2023002971-3, doorgenummerde pagina’s 24-26.
3.Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2023002853-11, doorgenummerde pagina’s 59-66.
4.Een proces-verbaal van bevindingen camerabeelden met nummer 2023002971-2, doorgenummerde pagina’s 27-28.
5.Bijlage fotoblad bij het proces-verbaal vermeld in voetnoot 2, doorgenummerde pagina’s 30-33.