ECLI:NL:RBAMS:2023:7452

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
23/011037
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift ex artikel 182 lid 6 Sv gedeeltelijk gegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift dat was ingediend door de bezwaarde, geboren in Iran, tegen een beslissing van de rechter-commissaris. De bezwaarde had verzocht om het horen van vier getuigen in het kader van een strafzaak. De rechter-commissaris had dit verzoek gedeeltelijk afgewezen, wat leidde tot het indienen van het bezwaarschrift op 1 mei 2023. Tijdens de behandeling van het bezwaarschrift op 8 augustus 2023 waren de gemachtigde advocaten van de bezwaarde aanwezig, maar de bezwaarde zelf was niet verschenen.

De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging en het Openbaar Ministerie (OM) zorgvuldig afgewogen. De verdediging stelde dat het horen van de getuigen van belang was voor de zaak, met name voor getuige 2, die kon verklaren over een specifiek bedrag dat onderdeel uitmaakte van de tenlastelegging. Het OM daarentegen concludeerde dat het verzoek tot het horen van de getuigen ongegrond was, met argumenten dat de getuigen niet relevant waren voor de zaak of dat hun verklaringen al in het dossier waren opgenomen.

De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot het horen van getuige 2 gegrond was, omdat het bevragen van deze getuige van belang kon zijn voor de beantwoording van vragen in het kader van de strafzaak. De rechtbank verklaarde het bezwaar ten aanzien van de andere getuigen ongegrond, omdat onvoldoende was aangetoond dat hun verklaringen relevant zouden zijn voor de zaak. De beslissing van de rechter-commissaris werd vernietigd voor wat betreft getuige 2, en de rechtbank bepaalde dat deze getuige alsnog in aanwezigheid van de verdediging gehoord moest worden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
raadkamernummer : 23/011037
datum : 22 augustus 2023
beslissing van de meervoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 182, zesde lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[bezwaarde] ,

geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] (Iran),
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman,
mr. A.J.M. de Swart, Alexanderstraat 21, 2514 JM Den Haag,
hierna te noemen: de bezwaarde.

Feiten

Namens de bezwaarde heeft de raadsman op 17 februari 2023 de rechter-commissaris verzocht een onderzoekshandeling te verrichten, te weten het horen van elf personen als getuige.
De rechter-commissaris heeft bij beslissing van 19 april 2023 het verzoek gedeeltelijk afgewezen.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 1 mei 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 8 augustus 2023 het bezwaarschrift in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde advocaten van de bezwaarde, mrs. A.J.M. de Swart en J.P. Bakker, en de officier van justitie, mr. A.M. de Leeuw, op zitting gehoord.
De bezwaarde is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen de weigering van de rechter-commissaris de door de bezwaarde gewenste onderzoekshandeling onderzoekshandelingen, te weten het horen van [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] als getuige, te verrichten.
Door de bezwaarde is aangevoerd dat het horen van voornoemde personen als getuige kan bijdragen aan één of meerdere in deze strafzaak te nemen beslissingen.
Ten aanzien van getuige [getuige 1] :
De journalist [getuige 1] heeft op verzoek van de verdediging een rapport geschreven over zijn ervaringen met betalingsverkeer in Iran. De verdediging wenst de getuige [getuige 1] als ervaringsdeskundige in aanvulling op zijn rapport nader te bevragen over zijn waarnemingen en conclusies, alsmede of deze ook relevant en van toepassing zijn op betalingsverkeer met betrekking tot (buitenlandse) investeringen in onder meer steengroeven. Nu klager voor zijn verdediging in de strafzaak een beroep wenst te doen op het door [getuige 1] opgestelde rapport, heeft klager ook om deze reden aantoonbaar belang bij het horen van [getuige 1] ten einde [getuige 1] te kunnen bevragen over zijn deskundigheid en daarmee de waarde van diens rapport nader aannemelijk te kunnen maken.
Ten aanzien van getuige [getuige 2] :
Met de uitvoering van het rechtshulpverzoek van het OM om [getuige 2] te horen is geenszins invulling gegeven aan het recht van de verdediging om [getuige 2] als getuige te horen. [getuige 2] is bovendien ook niet bevraagd over de betaling van € 695.036,- die onderdeel uitmaakt van de tenlastelegging. Het in het belang van de verdediging is om [getuige 2] te kunnen horen over deze betaling. De FIOD heeft immers, nog vóórdat het verhoor van [getuige 2] ter uitvoering van het rechtshulpverzoek plaatsvond, in het strafdossier beschreven dat niet kan worden vastgesteld dat deze betaling verband houdt met de steengroeven en dat dit ook niet voor de hand ligt.
Ten aanzien van getuige [getuige 3] :
Deze getuige kan verklaren over de in de groeven gedane investeringen, de waarde van de groeven ende wijze waarop deze gewaardeerd zijn. Voorts kan de getuige verklaring over de stand van zaken aangaande de exploitatie en de daarmee behaalde omzet en winsten. Dit alles kan, evident bijdragen aan (één of meerdere) in deze strafzaak te nemen beslissing(en) ten aanzien van de verduisteringsverdenking(en). Het gebruik van het woord ‘vermoedelijk’ in het verzoekschrift wordt onjuist door de rechter-commissaris uitgelegd en ten onrechte aangegrepen om de uitvoering van het verzoek te weigeren, nu dit woord enkel in het verzoekschrift is opgenomen om tot uitdrukking te brengen dat de raadsman van klager niet bij de getuige zelf heeft geverifieerd wat hij kan verklaren, aangezien hij deze getuige niet heeft gesproken.
Ten aanzien van getuige [getuige 4] :
De rechter-commissaris loopt ten aanzien van deze getuige ten onrechte vooruit op hetgeen [getuige 4] kan verklaren en heeft ook ten onrechte geoordeeld dat onvoldoende zou zijn toegelicht waar [getuige 4] over zou kunnen verklaren en wat het belang van het horen van [getuige 4] is, nu de toegewezen getuige [getuige 5] reeds wordt gehoord.
Met dit oordeel miskent de rechter-commissaris bovendien dat [getuige 4] - in tegenstelling tot de toegewezen getuige [getuige 5] - in de gehele periode dat de joint-venture van klager en [naam 2] - [onderneming] - actief was, voor deze joint-venture in Iran heeft gewerkt. [getuige 4] was elke maand minstens twee weken in de steengroeven en was een directe collega van [naam 1] , die voor [naam 2] werkte. Derhalve kan [getuige 4] uit eigen waarneming veel verklaren over deze periode, de organisatie, productie, eigendom, machines, kwaliteit, verkoop en communicatielijnen, alsmede over de betrokkenheid van de heren [naam 2] , [naam 3] en [naam 1] bij de groeven en hun grote tevredenheid over de groeven en de investeringen.
Mr. De Swart heeft het standpunt van de verdediging in raadkamer toegelicht.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie concludeert tot ongegrondverklaring van het bezwaar.
Ten aanzien van getuige [getuige 1] :
De heer [getuige 1] is ervaringsdeskundige, maar baseert die ervaring op individuele waarneming. Uitspraken over het Iraanse betalingsverkeer of Iraanse sancties kan hij in algemene zin niet doen.
Daarnaast heeft de onderhavige zaak betrekking op specifieke geldstromen met betrekking tot de vermeende aanschaf en ontwikkeling van steengroeven. De verdediging voert niet aan, of en zo ja op welke gronden de heer [getuige 1] ten aanzien hiervan over specifieke deskundigheid beschikt.
Bovendien heeft de heer [getuige 1] reeds zijn kennis beschreven in een rapport, dat al deel uitmaakt van de processtukken. Niet valt in te zien wat de heer [getuige 1] hieraan nog kan toevoegen en dit blijft ook geheel ononderbouwd. Dit geldt te meer omdat [getuige 1] in zijn rapport specifiek aangeeft de bezwaarde nooit te hebben gesproken.
Ten aanzien van getuige [getuige 2] :
Deze getuige is reeds verhoord naar aanleiding van een rechtshulpverzoek aan de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk van 12 juni 2020. Zijn verklaring is inmiddels bij de stukken gevoegd. Hieruit volgt dat het bedrag waar het hier om gaat te maken heeft met een ‘divorce-settlement’ en dus niet met geldstromen ten aanzien van de steengroeven.
Ten aanzien van getuige [getuige 3] :
Ten aanzien van de heer [getuige 3] stelt het OM dat onduidelijk is en blijft in hoeverre en wanneer deze getuige feitelijke werkzaamheden ter zake van de veronderstelde Iraanse groeven heeft verricht. De raadsman lijkt hier overigens ook niet van overtuigd, nu hij stelt dat de [getuige 3] hier “vermoedelijk” over kunnen verklaren. Daarmee schiet de motivering te kort en moet het verzoek tot het horen van deze getuige worden afgewezen.
Ten aanzien van getuige [getuige 4] :
De heer [getuige 4] komt uit het onderzoek niet naar voren als een persoon die nauwe betrokkenheid had bij de veronderstelde Iraanse steengroeven. De verdediging presenteert hem thans als “mining manager”, maar zonder nadere omschrijving is onvoldoende duidelijk wat zijn rol of verantwoordelijkheden precies waren en of hij over kennis dan wel wetenschap ten aanzien van die groeven beschikt.
Daarmee ontbreekt een verdedigingsbelang om hem te doen horen.

Beoordeling

Vooropgesteld wordt dat de rechter-commissaris een verzoek als het onderhavige weigert indien de gevraagde onderzoekshandeling niet kan bijdragen aan enige in de zaak te nemen beslissing. De rechtbank zal moeten toetsen of de beslissing van de rechter-commissaris in het licht daarvan stand kan houden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van het horen van de heren [getuige 1] , [getuige 3] en [getuige 4] is onvoldoende vast komen te staan welk belang de verdediging heeft bij toewijzing van deze onderzoekswens, nu ook na nadere onderbouwing en toelichting niet is gebleken dat de gevraagde onderzoekshandeling voor de te beantwoorden vragen van de artikelen 348 en 350 Sv van belang kan zijn.
De journalist [getuige 1] heeft op verzoek van de verdediging een rapport geschreven over zijn ervaringen met betalingsverkeer in Iran. Nog afgezien van de deskundigheid van [getuige 1] op het gebied van betalingsverkeer is onvoldoende toegelicht waarom het van belang is dat hem, in aanvulling op zijn rapport dat er al is, nog vragen worden gesteld in een verhoor bij de rechter-commissaris. Hij is immers niet bekend met de bezwaarde, noch heeft hij specifieke kennis over steengroeven.
De heer [getuige 3] heeft geen voor verdachte belastende verklaring afgelegd. Het betreft dus geen zogenaamde Keskin-getuige. Voor mogelijk ontlastende getuigen geldt - ook na het Keskin arrest - onverminderd dat de verdediging moet zal moeten motiveren waarom de ondervraging relevant is voor de beoordeling van het ten laste gelegde feit.
Die motivering is in dit geval onvoldoende. De verdediging stelt niet ten aanzien van welke specifieke transacties deze getuige kan verklaren.
Ook ten aanzien van de heer [getuige 4] geldt dat onvoldoende expliciet is gemaaktwaar deze persoon over zou kunnen verklaren. De afwijzing van de rechter-commissaris was gestoeld op het gegeven dat [getuige 5] al was toegewezen. Mocht na het horen van die getuige behoefte bestaan aan het horen van [getuige 4] , dan leek daar in de beslissing van de rechter-commissaris enige ruimte voor te zijn.
De toegewezen getuigen [getuige 5] en [getuige 6] zijn inmiddels gehoord. Beiden hebben verklaard over de gang van zaken met betrekking tot exploitatie van steengroeven. Het is naar het oordeel van de rechtbank in het licht van de artikelen 348 en 350 Sv. niet noodzakelijk om ook [getuige 4] daarover als getuige te horen. Het horen van [getuige 4] over specifieke geldstromen of transacties, waar de verdenking op ziet, is onvoldoende onderbouwd.
Het bezwaar zal daarom ten aanzien van deze personen ongegrond worden verklaard.
Dit is anders ten aanzien van het horen van de heer [getuige 2] . Weliswaar is hij al als getuige gehoord, maar de verdediging heeft niet de gelegenheid gehad om deze getuige zelf te bevragen over een specifiek bedrag dat onderdeel uitmaakt van de verdenking. De rechtbank is van oordeel dat de gevraagde onderzoekshandeling moet worden toegewezen, nu gebleken is dat het bevragen van deze getuige van belang kan zijn voor de te beantwoorden vragen van de artikelen 348 en 350 Sv.
Daarom zal het bezwaar ten aanzien van het horen van deze getuige gegrond verklaard worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het bezwaar ten aanzien van het horen van de heren [getuige 1] , [getuige 3] en [getuige 4] ongegrond;
- verklaart het bezwaar ten aanzien van het horen van de heer [getuige 2] gegrond;
- vernietigt de beslissing met betrekking tot het horen van deze getuige van de rechter-commissaris van 19 april 2023;
- bepaalt dat de rechter-commissaris de heer [getuige 2] alsnog in aanwezigheid van de verdediging als getuige zal horen, waarbij de verdediging in de gelegenheid moet worden gesteld zelf vragen aan de getuige te stellen.
Deze beslissing is gegeven door
mr. D. van den Brink, voorzitter,
en mrs. W.M.C. van den Brink en H.E Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van G. Jenuwein, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2023.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.