Op 8 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. Het EAB, uitgevaardigd op 2 februari 2021 door de regionale rechtbank in Szczecin, strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren in 1965 en daar geregistreerd staat.
De behandeling van het EAB vond plaats op 25 januari 2023. De rechtbank constateerde dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, maar dat dit de verplichting om te beslissen niet opheft. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat zijn persoonsgegevens correct zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van twee jaar, opgelegd door de rechtbank in Szczecin.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet vertegenwoordigd was door een advocaat tijdens het proces dat tot het vonnis heeft geleid. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de opgeëiste persoon wel degelijk vertegenwoordigd was en dat de weigeringsgrond niet van toepassing is. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in de bijlage van de OLW, waardoor onderzoek naar dubbele strafbaarheid niet nodig is.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn en dat de overlevering kan worden toegestaan. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.