ECLI:NL:RBAMS:2023:744

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
13/751462-21 (EAB III)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijke feiten in Polen

Op 8 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. Het EAB, uitgevaardigd op 2 februari 2021 door de regionale rechtbank in Szczecin, strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren in 1965 en daar geregistreerd staat.

De behandeling van het EAB vond plaats op 25 januari 2023. De rechtbank constateerde dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, maar dat dit de verplichting om te beslissen niet opheft. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat zijn persoonsgegevens correct zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van twee jaar, opgelegd door de rechtbank in Szczecin.

De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet vertegenwoordigd was door een advocaat tijdens het proces dat tot het vonnis heeft geleid. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de opgeëiste persoon wel degelijk vertegenwoordigd was en dat de weigeringsgrond niet van toepassing is. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in de bijlage van de OLW, waardoor onderzoek naar dubbele strafbaarheid niet nodig is.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn en dat de overlevering kan worden toegestaan. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751462-21 (EAB III)
RK nummer: 21/2248
Datum uitspraak: 8 februari 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 april 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op
2 februari 2021 door
the Regional Court in Szczecin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1965,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 januari 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.J. Woud, advocaat in Hoorn, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [1] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
  • een
  • een
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaren, door de opgeëiste persoon nog volledig te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. Het EAB en de aanvullende informatie van 9 januari 2023 vermelden dat de opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door een gemachtigd advocaat. Dit is echter niet met nadere stukken onderbouwd. De opgeëiste persoon stelt daarnaast dat hij nooit contact gehad heeft met een advocaat.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het EAB duidelijk blijkt dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is daarmee niet van toepassing. Een ontkenning van de opgeëiste persoon is onvoldoende om niet uit te kunnen gaan van hetgeen vermeldt is in het EAB.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit onderdeel d) van het EAB volgt onder c) het volgende:
“being aware of the scheduled trial, the person had given a mandate to a legal counsellor, who was either appointed by the person concerned or by the State, to defend him or her at the trial, and was indeed defended by that counsellor at the trial”
Uit aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 9 januari 2023 volgt daarnaast het volgende:
“- In the case IV K 600/ 16 [opgeëiste persoon] appointed for himself a counsel for the defence, he authorized the barrister on the 17th October 2016 (in the case records is a power of attorney for the barrister)
- The counsel for the defence of [opgeëiste persoon] was in the Court at the sitting on the 10th November 2017, therefore the accused was defended at the trial on the 10th November 2017.”
Op basis van de bovenstaande informatie stelt de rechtbank vast dat niet alleen sprake is van een advocaat die door de opgeëiste persoon gemachtigd was om namens hem de verdediging te voeren tijdens het proces dat tot het vonnis heeft geleid en die verdediging ook daadwerkelijk heeft gevoerd, maar dat de opgeëiste persoon ook op de hoogte was van het voorgenomen proces. Daarmee is sprake van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW en doet de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW zich niet voor.

5.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer de nummers 20 en 23, te weten (respectievelijk):
oplichting
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De raadsman heeft verzocht de overlevering te weigeren op grond van artikel 6a OLW onder gelijktijdige overname van de straf door Nederland, nu de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de vereisten die gelden voor gelijkstelling, nu het door hem genoten inkomen te laag is om te kunnen spreken van een ononderbroken rechtmatig verblijf van ten minste vijf jaar.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd wanneer deze is verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Aan de eerste voorwaarde is naar het oordeel van de rechtbank voldaan als de opgeëiste persoon een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. Hiervan is in dit geval geen sprake. Uit de door de raadsman overlegde stukken ten aanzien van het inkomen van de opgeëiste persoon blijkt dat zijn inkomen niet voor elk van de jaren voldoet aan de eis dat het inkomen minstens gelijk is aan 50% van de bijstandsnorm. Ook volgt daaruit niet dat de opgeëiste persoon in die jaren tenminste 40% van de gebruikelijke arbeidstijd heeft gewerkt en dus sprake is geweest van reële en daadwerkelijke arbeid. Daarmee is een ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland van ten minste vijf jaar niet aannemelijk geworden.
Omdat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de eerste voorwaarde, komt de rechtbank aan de bespreking van de tweede voorwaarde niet toe. Het beroep op gelijkstelling slaagt niet.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, wordt de overlevering toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Szczecin(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 februari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 22 OLW.
2.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.