ECLI:NL:RBAMS:2023:7420

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
10556769 CV EXPL 23-8635
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling aanbetaling na annulering van koopovereenkomst voor bankstel

In deze zaak heeft een consument, hierna te noemen [eiser], een bankstel gekocht voor € 7.000,00 bij de besloten vennootschap Woongaard Meubelen Amsterdam B.V. en een aanbetaling van € 1.750,00 gedaan. Binnen 24 uur na de aankoop heeft [eiser] de koop geannuleerd en verzocht om terugbetaling van de aanbetaling. Woongaard heeft geweigerd de aanbetaling terug te betalen en stelde dat [eiser] een annuleringsvergoeding van 30% van de koopsom verschuldigd was, gebaseerd op de CBW-voorwaarden. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het annuleringsbeding in de CBW-voorwaarden onredelijk bezwarend is en daarmee vernietigbaar. De rechter oordeelde dat Woongaard onvoldoende had onderbouwd dat de annuleringskosten een redelijke vergoeding vormden voor de door haar geleden schade. Hierdoor werd het beroep op het annuleringsbeding afgewezen en werd Woongaard veroordeeld tot terugbetaling van de aanbetaling aan [eiser]. Daarnaast werd Woongaard veroordeeld in de proceskosten van [eiser].

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 10556769 CV EXPL 23-8635
vonnis van: 23 november 2023
vonnis van de kantonrechter
I n z a k e
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
nader te noemen: [eiser]
procederend in persoon
t e g e n
de besloten vennootschap
Woongaard Meubelen Amsterdam B.V., mede handelend onder de naam,
Lederland
gevestigd te Amsterdam
gedaagde
nader te noemen: Woongaard
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft op 5 juni 2023, middels dagvaarding met producties, een vordering tegen Woongaard ingesteld. Woongaard heeft op 22 juni 2023 een conclusie van antwoord met producties ingediend.
1.2.
Op 6 juli 2023 is een tussenvonnis gewezen waarbij is bepaald dat een mondelinge behandeling zal plaatsvinden. Beide partijen hebben nog aanvullende stukken in het geding gebracht.
1.3.
Op 26 oktober 2023 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. [eiser] is in persoon verschenen. Namens Woongaard verscheen dhr. [naam bedrijfsleider] in hoedanigheid van bedrijfsleider. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
2.1.
Op grond van een schriftelijke koopovereenkomst heeft [eiser] op 2 mei 2023 van Woongaard een bankstel gekocht voor € 7.000,00 en een aanbetaling gedaan van € 1.750,00.
2.2.
De voorwaarden van de Centrale Branchevereniging Wonen (hierna: CBW-voorwaarden) zijn aan [eiser] ter hand gesteld en zijn van toepassing op de onderhavige koopovereenkomst. In deze CBW-voorwaarden is onder meer het volgende bepaald:

ARTIKEL 12 – De annulering
1. Als de afnemer annuleert is hij een schadevergoeding verschuldigd. Deze is gebaseerd op gederfde inkomsten op basis van gemiddelden in de branche. De schadevergoeding is opgebouwd uit de brutowinstmarge (vaste en variabele kosten, winstopslag), verminderd met niet gemaakte variabele kosten, zoals afleverkosten. De schadevergoeding bedraagt 30% van de koop-/aanneemsom, behalve als partijen iets anders hebben afgesproken. Deze is 50% als de afnemer annuleert terwijl hij al is geïnformeerd dat de (deel)levering kan plaatsvinden.
2. De in lid 1 genoemde percentages zijn vaststaand, behalve als de ondernemer kan bewijzen dat zijn schade groter is of de afnemer aannemelijk kan maken dat de schade kleiner is.
2.3.
[eiser] heeft op 3 mei 2023, binnen 24 uur na de aankoop, per e-mail de aankoop geannuleerd, met als reden dat hij aanvankelijk te snel overstag is gegaan, en verzocht om terugbetaling van zijn aanbetaling.
2.4.
Woongaard heeft daarop gereageerd middels brief 10 mei 2023 en [eiser] geïnformeerd over de mogelijke opties naast annuleren en dat wanneer [eiser] volhardt in zijn annulering, hij verplicht is een annuleringsvergoeding van 30% van het aankoopbedrag te betalen.
2.5.
[eiser] heeft volhardt in zijn annulering en Woongaard heeft geweigerd de aanbetaling terug te betalen.

3.De vordering en het verweer

In conventie en reconventie
3.1.
[eiser] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Woongaard tot (terug)betaling van een bedrag van € 1.750,00 aan hoofdsom wegens de door hem gedane aanbetaling en een bedrag van € 317,63 wegens de buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van Woongaard in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag – verkort weergegeven en voor zover relevant – dat hij de koopovereenkomst heeft geannuleerd. Het aanbetaalde bedrag is daarom onverschuldigd betaald aan Woongaard. Het annuleringsbeding in artikel 12 van de CBW-voorwaarden (hierna: het annuleringsbeding) is in strijd met de wet en vernietigbaar; het beding is tevens onredelijk bezwarend en oneerlijk.
3.3.
Woongaard heeft verweer gevoerd. Zij betwist de stellingen van [eiser] . Volgens Woongaard zijn de CBW-voorwaarden niet oneerlijk. Woongaard heeft tijdens het verkoopgesprek de CBW-voorwaarden besproken met [eiser] en vervolgens aan hem meegegeven. Na de aankoop heeft zij de order van [eiser] aan haar administratie doorgegeven en die heeft het vervolgens verwerkt en doorgegeven aan de fabrikant. Na de annulering door [eiser] heeft Woongaard hem nog verschillende opties geboden en bericht dat bij volharding van de annulering zij genoodzaakt zal zijn 30% van de koopsom in rekening te brengen bij wijze van schadevergoeding. De schadevergoeding is volgens Woongaard gebaseerd op gederfde inkomsten op basis van gemiddelden in de branche, zoals ook omschreven in artikel 12 lid 1 van de CBW-voorwaarden.
3.4.
Woongaard meent dat zij niet gehouden is tot terugbetaling. De kantonrechter begrijpt dat zij in reconventie zelfs stelt dat zij, op grond van artikel 12 van de CBW-voorwaarden, nog een bedrag te vorderen heeft van [eiser] . De annuleringskosten bedragen namelijk 30% van de aankoopprijs van € 7.000,00 en zijn dus € 2.100,00. Gelet het door [eiser] reeds (aan)betaalde bedrag van € 1.750,00, dient [eiser] haar nog een bedrag te betalen van € 350,00. Woongaard heeft het laatstgenoemde bedrag dan ook in rekening gebracht bij [eiser] middels factuur van 19 mei 2023.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie worden deze hierna gezamenlijk beoordeeld.
4.2.
Nu de overeenkomst valt binnen de werkingssfeer van Richtlijn 93/13 EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten dient de nationale rechter ambtshalve te toetsen of het beding oneerlijk is. De richtlijn is niet rechtstreeks van toepassing, maar het Nederlandse recht dient hierbij wel richtlijnconform te worden uitgelegd, hetgeen meebrengt dat hiernaar op grond van artikel 6:233 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ambtshalve onderzoek moet worden gedaan. Indien wordt vastgesteld dat een beding oneerlijk is, is de rechter gehouden het beding ambtshalve te vernietigen.
4.3.
Artikel 12 van de CBW-voorwaarden is een beding als bedoeld in artikel 6:237 onder i BW en wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn, behoudens voor zover het een redelijke vergoeding inhoudt voor het door Woongaard geleden verlies of gederfde winst, hierna te noemen haar schade vanwege het niet nakomen van de koopovereenkomst door [eiser] . Het is vervolgens aan Woongaard dat vermoeden te weerleggen. Zij dient te stellen en onderbouwen dat de bedongen vergoeding in dit specifieke geval en in alle omstandigheden in redelijke verhouding staat tot de werkelijk geleden schade. Aan deze eis heeft Woongaard niet voldaan.
4.4.
Woongaard heeft aangevoerd dat haar werkelijke schade meer dan 30% van de aankoopsom behelst, maar dat zij voor de schadevergoeding een percentage van 30% van de koopsom hanteert, omdat dat percentage gebaseerd is op gederfde inkomsten op basis van gemiddelden in de branche. Zij heeft daarbij ook verwezen naar een berekening van haar accountant, maar die berekening bevat geen specificatie van de door Woongaard in dit specifieke geval geleden schade. Woongaard is niet ingegaan op de situatie van partijen. Van belang is welke schade Woongaard lijdt bij annuleringen. Hierover heeft zij niet voldoende gesteld of onderbouwd. Zij heeft wel aangevoerd dat zij de bestelling van de bank heeft doorgegeven aan de fabrikant, maar zij heeft nagelaten te stellen en onderbouwen dat de bank daadwerkelijk in productie is genomen door de fabrikant en dat Woongaard annuleringskosten daarvoor moest betalen. Dat zou ook niet aannemelijk zijn aangezien [eiser] al vrij snel tot annulering is overgegaan. De bank is gekocht op 2 mei 2023 in de middag en de koop werd door [eiser] op 3 mei 2023 in de ochtend al geannuleerd. Woongaard lijkt te miskennen dat een (tot op zekere hoogte) gefixeerde vergoeding van 30% slechts redelijk is indien voldoende aannemelijk is dat de hoogte van de werkelijke schade daar niet teveel van afwijkt. Zij kan dus niet volstaan met een verwijzing naar het beding. Ter onderbouwing van de redelijkheid daarvan zal informatie over de werkelijke schade dienen te worden gegeven.
4.5.
Vastgesteld wordt dat de bedongen vergoeding zeer hoog is in verhouding tot de aankoopsom. Daarbij komt dat Woongaard de schadevergoeding over de aankoopsom inclusief btw rekent, terwijl moet worden aangenomen dat haar contractbelang exclusief btw is. Verder geeft het beding Woongaard aanspraak op een hogere vergoeding indien zij bewijst dat de geleden schade hoger is dan 30% en legt het beding de bewijslast voor een lager bedrag aan schade bij de consument. Een en ander verstoort het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk.
4.6.
Daar komt nog bij dat over het beding niet afzonderlijk door [eiser] met Woongaard is onderhandeld. De enkele omstandigheid dat dit beding in de algemene voorwaarden is opgesteld door een brancheorganisatie, die het beding op haar beurt wellicht in samenwerking met een consumentenorganisatie heeft opgesteld, maakt het beding niet eerlijk.
4.7.
Op grond van het voorgaande wordt geoordeeld dat Woongaard onvoldoende heeft onderbouwd dat de annuleringskosten van 30% een redelijke vergoeding vormen voor de door haar geleden schade. Het vermoeden als bedoeld in artikel 6:237 onder i BW is dan ook niet weerlegd. Het annuleringsbeding wordt als onredelijk bezwarend beschouwd als bedoeld in artikel 6:233 BW en is daarmee oneerlijk in de zin van Richtlijn 93/13.
4.8.
Dat betekent dat het beroep op vernietiging van het annuleringsbeding, op grond waarvan Woongaard gerechtigd was de aanbetaling te houden, slaagt en het beding vernietigd wordt. Nu dit beding is vernietigd, en de overeenkomst door [eiser] is beëindigd, dient Woongaard de aanbetaling als onverschuldigd terug te betalen aan [eiser] . Zij zal daartoe worden veroordeeld. Met de vernietiging van het annuleringsbeding valt ook de rechtsgrond weg van de reconventionele vordering van Woongaard, zodat die vordering wordt afgewezen.
4.9.
[eiser] maakt ook aanspraak op een vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport BGK-integraal - worden afgewezen. [eiser] heeft immers niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eiser] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
4.10.
Woongaard krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser] tot vandaag vast op € 109,44 aan dagvaardingskosten en € 244,00 aan griffierecht. Er volgt geen veroordeling van Woongaard tot betaling van het salarisgemachtigde aangezien [eiser] die kosten niet heeft gemaakt.

5.Beslissing

De kantonrechter:
in conventie en in reconventie:
5.1.
veroordeelt Woongaard om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.750,00;
5.2.
veroordeelt Woongaard in de proceskosten, aan de kant van [eiser] tot vandaag vastgesteld op € 353,44;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.J. Ros, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter