ECLI:NL:RBAMS:2023:7396

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
13/058461-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van gelijkstelling met een Nederlander en verjaring van de tenuitvoerlegging van een Poolse gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot het in behandeling nemen van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court in Opole, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, was in Nederland verblijvend en had de Poolse nationaliteit. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 11 oktober 2023 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd op basis van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, omdat hij rechtmatig in Nederland verblijft en niet zijn verblijfsrecht zal verliezen door de opgelegde straf in Polen. De rechtbank heeft ook de verjaring van de tenuitvoerlegging van de Poolse gevangenisstraf beoordeeld. De raadsman voerde aan dat de tenuitvoerlegging was verjaard, terwijl de officier van justitie stelde dat dit niet het geval was.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen, maar dat de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen moet worden geweigerd op basis van artikel 6a OLW. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/058461-23
Datum uitspraak: 25 oktober 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 16 augustus 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 mei 2017 door de
Regional Court in Opole(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 11 oktober 2023, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie.
De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
legally binding Sentence of the Regiona1 Court in Opole from 12th March 2014, file numer III K 2/14.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 2 jaar en 10 maanden en
1 dag. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten, die in Nederland in in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van Polen waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt raadsman
De opgeëiste persoon dient op grond van het navolgende te worden gelijkgesteld met een Nederlander in de zin van artikel 6a OLW.
In de brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 9 oktober 2023 is schriftelijk bevestigd dat de opgeëiste persoon niet zijn verblijfsecht in Nederland zal verliezen als gevolg van de veroordeling in Polen. Bovendien zal het document
‘duurzaam verblijf burgers van de Unie’volgens de brief van de IND van 26 september 2023 aan de opgeëiste persoon worden verstrekt.
Standpunt officier van justitie
In de brief van 26 september 2023 staat vermeld dat de IND het plan heeft om een document duurzaam verblijf aan de opgeëiste persoon te verstrekken. De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vraag of de opgeëiste persoon dient te worden gelijkgesteld met een Nederlander.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Uit de brief van de IND van 9 oktober 2023 blijkt dat het EU-verblijfsrecht van de opgeëiste persoon sinds 26 september 2023 als duurzaam geldt. Daarmee komt de rechtbank tot de conclusie dat voldaan is aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de IND over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 26 september 2023 volgt dat de opgeëiste persoon als gevolg van zijn veroordeling in Polen niet zijn verblijfsrecht zal verliezen.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.

6.Verjaring van de tenuitvoerlegging van het vonnis.

Standpunt raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat Nederland rechtsmacht heeft nu de opgeëiste persoon gelijk is gesteld met een Nederlander. Naar Nederlandse recht is de tenuitvoerlegging van het definitief geworden vonnis van
the Regional Court in Opole(II K 995/06) van 12 maart 2014 verjaard.
De raadsman gaat uit van een Nederlandse maximumstraf voor de duur van 2 jaar voor de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in Polen is veroordeeld, zodat de tenuitvoerlegging na 8 jaar is verjaard. De raadsman verzoekt de rechtbank af te zien van de facultatieve weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW omdat de voorkeur van de opgeëiste persoon ernaar uitgaat de in dit vonnis opgelegde straf niet te ondergaan en de feiten zeer oud zijn.
Standpunt officier van justitie
Het uitgangspunt dient te zijn dat de Nederlandse maximumstraf voor het bedrijfsmatig telen van hennep 6 jaar is. Op grond hiervan zal de tenuitvoerlegging van het Poolse vonnis pas na 16 jaar verjaren, zodat het Poolse vonnis uit 2014 niet is verjaard.
Oordeel van de rechtbank
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing.
Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW luidt:
Overlevering van de opgeëiste persoon kan worden geweigerd voor een feit ter zake waarvan naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend, maar wegens verjaring geen vervolging, of, zo de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, geen bestraffing meer kan plaatshebben.
Artikel 6:1:22 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
1. Na het verstrijken van de tenuitvoerleggingstermijn wordt de straf of maatregel niet ten uitvoer gelegd.

2. De tenuitvoerleggingstermijn is een derde langer dan de termijn van verjaring van het recht tot strafvordering.

Artikel 6:1:23, eerste lid, Sv luidt:

1. De tenuitvoerleggingstermijn gaat in op de dag na die waarop de rechterlijke uitspraak of de strafbeschikking ten uitvoer kan worden gelegd.

Artikel 70, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt:

1. Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring:

1°. in drie jaren voor alle overtredingen;
2°. in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld;
3°. in twaalf jaren voor de misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld;
4°. in twintig jaren voor de misdrijven waarop gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld.
De rechtbank stelt vast dat gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander er toe leidt dat naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend ten aanzien van de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in dit vonnis in Polen is veroordeeld.
Uit de feitsomschrijving van het EAB leidt de rechtbank af dat de opgeëiste persoon voor een aantal feiten is veroordeeld. Het strafbare feit met de zwaarste Nederlandse strafbaarstelling betreft het beroepsmatig exploiteren van een hennepkwekerij voor een periode voor de duur van bijna een jaar. Deze gedraging is strafbaar gesteld in artikel 11, derde lid, Opiumwet waarop een maximum gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren is gesteld.
Op dit feit staat naar Nederlands recht op grond van artikel 70 Sr een verjaringstermijn van
12 jaar. Op grond van artikel 6.1.22, tweede lid, Sv, moet daar een derde, dus 4 jaar, bij worden opgeteld.
Aangezien de opgeëiste persoon is veroordeeld bij vonnis van
the Regiona1 Court in Opolevan 12 maart 2014, is het recht tot tenuitvoerlegging van het vonnis niet verjaard nu de tenuitvoerleggingstermijn van het vonnis 16 jaar is. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

7.Overname van de in Polen opgelegde gevangenisstraf

De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
De feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit wordt gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf
en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar zijn aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het voorgaande volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf te bevelen.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond.
Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 3, 10 en 11 Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6a en 7 OLW.

10.Beslissing

WEIGERTde overlevering van [opgeëiste persoon] aan de
Regional Court in Opole(Polen)
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 25 oktober 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.