ECLI:NL:RBAMS:2023:7372

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
C/13/710770 / HA ZA 21-1046
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in renteswapzaak tussen eisers en Rabobank

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, hebben eisers, bestaande uit vier personen, vorderingen ingesteld tegen de coöperatie Rabobank U.A. De vorderingen zijn gebaseerd op een renteswapovereenkomst die eisers met Rabobank zijn aangegaan, evenals op de opzegging van kredieten door Rabobank. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 22 februari 2023 al overwogen dat de vorderingen van eisers in conventie zullen worden afgewezen en dat zij in de proceskosten zullen worden veroordeeld. In het eindvonnis van 22 november 2023 heeft de rechtbank deze afwijzing bevestigd en eisers veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan Rabobank, die zijn vastgesteld op € 11.026,00.

In reconventie heeft Rabobank een restvordering ingediend tegen eisers, omdat de kredietovereenkomsten nog niet zijn afbetaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat Rabobank recht heeft op betaling van een bedrag van € 1.918.908,19 van eisers, inclusief contractuele rente. De rechtbank heeft de vorderingen van Rabobank tegen eisers 1-3 toegewezen, terwijl de vordering tegen het echtpaar eisers 1 en 2 is afgewezen, omdat niet is aangetoond dat zij in verzuim zijn geraakt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de boeterente van 5,8% die Rabobank heeft toegepast, volgt uit de overeengekomen voorwaarden en dus niet onterecht is.

De rechtbank heeft de proceskosten in reconventie vastgesteld op € 5.308,75 en heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis is gewezen door mr. N.A.J. Purcell, rechter, bijgestaan door mr. R. Hafith, griffier, en is openbaar uitgesproken door mr. J.W. Bockwinkel, rolrechter.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/710770 / HA ZA 21-1046
Vonnis van 22 november 2023
in de zaak van

1.[eiser 1] ,2. [eiser 2] ,3. [eiser 3] ,4. [eiser 4] ,

allen in [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers] , in enkelvoudige vorm
(eisers sub 1 en sub 2 gezamenlijk: het echtpaar [eisers 1 en 2] , eisers sub 1 tot en met sub 3 gezamenlijk: [eisers 1-3] ),
advocaat: mr. J.M. Wagenaar te Enschede,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIE RABOBANK U.A.,
in Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: Rabobank,
advocaat: mr. R.L. Ubels te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 februari 2023, waarin Rabobank is toegelaten om haar vordering in reconventie bij akte inzichtelijk te maken, en de daarin genoemde processtukken,
- de akte van Rabobank met producties,
- de antwoordakte van [eisers]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie
2.1.
[eisers] heeft in conventie meerdere vorderingen ingesteld tegen Rabobank. Deze vorderingen zijn kort samengevat gebaseerd op verwijten die hij Rabobank maakt die te maken hebben met een cancellable renteswap die [eisers 1-3] met Rabobank is aangegaan (hierna: de Renteswap), en omdat Rabobank kredieten met [eisers 1-3] en het echtpaar [eisers 1 en 2] heeft opgezegd.
2.2.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis al overwogen dat alle vorderingen van [eisers] zullen worden afgewezen en geoordeeld dat [eisers] in de proceskosten zal worden veroordeeld. Dat zal de rechtbank in dit eindvonnis dan ook doen. De proceskosten van Rabobank in conventie worden tot dit vonnis begroot op:
- griffierecht € 4.200,00
- salaris advocaat €
6.826‬,00(2 punten × tarief € 3.413,00)‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬
Totaal € 11.026‬,00‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬
in reconventie
Samenvatting van de zaak
2.3.
Rabobank heeft een restvordering op zowel [eisers 1-3] als het echtpaar [eisers 1 en 2] , omdat de kredietovereenkomsten die Rabobank heeft opgezegd nog niet zijn afbetaald. Het ging om een zakelijk krediet met [eisers 1-3] en een privékrediet met het echtpaar [eisers 1 en 2] . Rabobank is in het tussenvonnis toegelaten om bij akte die restvordering inzichtelijk te maken.
2.4.
De rechtbank gaat in reconventie uit van de volgende feiten.
Zakelijke kredieten met [eisers 1-3]
  • Rabobank en [eisers 1-3] hebben op 23 oktober 2008 lopende kredieten van [eisers 1-3] gewijzigd in zes Euriborleningen. Het rentepercentage van ieder van deze leningen werd daarmee bepaald op het 3-Maands Euribortarief van 5,237% met 1,05% opslag (zie tussenvonnis onder 2.8).
  • [eisers 1-3] heeft per 1 november 2008 de Renteswap afgesloten
  • Op 10 november 2011 heeft [eisers 1-3] een nieuw krediet afgenomen (een rekening-courantkrediet). Het rentepercentage hiervan werd bepaald op het
  • Rabobank heeft haar (algemene) voorwaarden van toepassing verklaard op de afgesloten kredieten met [eisers 1-3] .
  • Rabobank heeft in juni 2014 de Renteswap met [eisers 1-3] beëindigd
  • Op 20 mei 2014 is [eisers 1-3] failliet verklaard (zie tussenvonnis onder 2.17).
  • Het faillissement van [eisers 1-3] is geëindigd op 16 oktober 2020
Privékrediet met het echtpaar [eisers 1 en 2]
  • Rabobank heeft in 1999 het echtpaar [eisers 1 en 2] een hypothecaire lening voor hun privéwoning verstrekt (zie tussenvonnis onder 2.3).
  • Het echtpaar [eisers 1 en 2] heeft de rente voor die lening op 31 mei 2020 voor vijf jaar vastgezet op 1,60%.
Onderbouwing Rabobank van restvordering
2.5.
Bij akte na tussenvonnis concludeert Rabobank dat zij nog te vorderen heeft:
van [eisers 1-3] :
  • € 1.918.908,19, bestaande uit € 1.265.327,47 in rekening-courant en € 653.580,72 aan zakelijke leningen,
  • plus contractuele rente vanaf 1 april 2023, die neerkomt op 11,504% bij het rekening-courantkrediet en op 5,8% bij de zakelijke geldleningen.
Rabobank stelt hierbij dat zij op grond van de overeengekomen voorwaarden bevoegd was om bij de leningen de rente en opslag te wijzigen, en bij het rekening-courantkrediet extra rente in rekening te brengen.
van het echtpaar [eisers 1 en 2] :
€ 139.966,07,
plus contractuele rente van 1,60% vanaf 3 mei 2023.
Oordeel rechtbank over vordering op [eisers 1-3] : wordt toegewezen
2.6.
De vordering van Rabobank tegen [eisers 1-3] wordt toegewezen. [eisers 1-3] wordt daarom veroordeeld om de door Rabobank gevorderde bedragen inclusief rente te betalen.
De rechtbank zal haar oordeel toelichten aan de hand van de verweren die [eisers] heeft aangevoerd. Deze zijn:
Rabobank mocht rente en opslag niet eenzijdig wijzigen,
Boeterente van 5,8% is buitenproportioneel, en
Debetstand rekening-courant is onjuist.
Verweer 1: Rabobank mocht rente en opslag niet eenzijdig wijzigen
2.7.
[eisers] voert aan dat de zakelijke leningsvoorwaarden en de rekeningcourantvoorwaarden niet van toepassing zijn, omdat Rabobank haar zorgplicht tegenover [eisers] heeft geschonden. Volgens [eisers] komt dit omdat Rabobank [eisers 1-3] niet heeft geïnformeerd over:
  • de zes Euriborleningen van [eisers 1-3] en de daarbij behorende zakelijke leningsvoorwaarden;
  • de werking van die Euriborleningen in combinatie met de Renteswap;
  • de voorwaarden die horen bij het rekening-courantkrediet.
[eisers] verwijst daarbij deels naar hetgeen hij in de dagvaarding naar voren heeft gebracht.
Volgens [eisers] leidt dit ertoe dat Rabobank de rente en opslag onder de zakelijke kredieten niet eenzijdig mocht wijzigen.
2.8.
Dit verweer wordt gepasseerd. De rechtbank heeft in haar tussenvonnis al uitgebreid uiteengezet waarom de vorderingen van [eisers] in conventie – en de daaraan verbonden stelling dat Rabobank haar zorgplicht tegenover [eisers] op meerdere gronden heeft geschonden – niet slagen. De rechtbank volstaat dan ook met verwijzing naar het tussenvonnis (zie onder 4.1 tot en met 4.29). Het gevolg is dat de rechtbank uitgaat van de toepasselijkheid van de overeengekomen voorwaarden bij het aangaan van de kredieten. Daaruit volgt dat Rabobank de rente en opslag wel eenzijdig mocht wijzigen.
2.9.
Onder bijzondere omstandigheden kan een bank die conform de overeengekomen voorwaarden een rente of opslag wijzigt daarmee in strijd met haar zorgplicht handelen en kan een wijziging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. [eisers] stelt wel dat daarvan sprake is, maar onderbouwt dit niet, althans niet door op andere omstandigheden te wijzen dan die waarop in het tussenvonnis al is beslist. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om te kunnen oordelen dat Rabobank de rente en opslag onder de zakelijke kredieten niet eenzijdig mocht wijzigen.
Verweer 2: boeterente van 5,8% is buitenproportioneel
2.10.
[eisers] voert aan dat het buitenproportioneel is dat Rabobank een boeterente van 5,8% bovenop de reguliere rente toepast. Volgens [eisers] mag Rabobank die boeterente niet toepassen.
2.11.
Dit verweer kan niet slagen, omdat die boeterente volgt uit de overeengekomen voorwaarden bij het aangaan van de zakelijke kredieten. De rechtbank verwijst hiervoor naar rechtsoverweging 2.8 van dit vonnis en wat zij in haar tussenvonnis al uitgebreid heeft toegelicht. Er is inderdaad sprake van een forse rente, maar het gaat om zakelijke kredieten en het betoog dat Rabobank zich heeft verrijkt is daarbij ook nogal theoretisch, omdat de kredietnemer is gefailleerd en Rabobank naar alle waarschijnlijkheid de hoofdsom niet eens zal kunnen verhalen.
Verweer 3: debetstand rekening-courant onjuist
2.12.
[eisers] voert aan dat de debetstand van de rekening-courant onjuist is, omdat Rabobank verkeerde boekingen heeft doorgevoerd. Dit komt volgens [eisers] doordat Rabobank:
  • de negatieve waarde van de Renteswap en een zakelijke lening onterecht heeft laten oplopen, en
  • de opbrengst van zekerheden (vanwege pand- en hypotheekrecht) bij faillissement onjuist heeft doorgevoerd.
2.13.
Ook dit verweer slaagt niet.
[eisers] baseert het argument dat Rabobank de negatieve waarde onterecht heeft laten oplopen wederom op het standpunt dat Rabobank geen boeterente van 5,8% had mogen rekenen. De rechtbank heeft hiervoor onder rechtsoverweging 2.11 vastgesteld dat die boeterente wel geldt, omdat dit zo is opgenomen in de kredietvoorwaarden van Rabobank en [eisers 1-3] hiermee heeft ingestemd bij het aangaan van de kredieten.
Daarnaast kan wel worden uitgegaan van de gestelde opbrengst van zekerheden bij faillissement. Vaststaat dat Rabobank tijdens het faillissement de curator op de hoogte heeft gehouden van de ontwikkelingen van de rekening-courant. De curator is dus (ook) op de hoogte geweest van de opbrengst van zekerheden waar Rabobank mee rekende. Als dit onjuist of onduidelijk zou zijn geweest, dan had de curator (namens [eisers] ) hierover moeten klagen en/of Rabobank om aanvullende informatie moeten vragen. Eén van de plichten van een curator is nou eenmaal het vermogen van de gefailleerde beschermen. Het is de rechtbank niet gebleken dat de curator dit heeft gedaan. Dat [eisers 1-3] die informatie tijdens het faillissement niet heeft ontvangen, zoals [eisers] aanvoert, doet hier niet aan af. De rechtbank gaat daarom ervan uit dat Rabobank heeft gerekend met de juiste opbrengst uit zekerheden.
conclusie
2.14.
[eisers] heeft de gevorderde bedragen van Rabobank onvoldoende weersproken, zodat deze worden toegewezen. De daarover gevorderde contractuele rente zal, als niet of onvoldoende weersproken, ook worden toegewezen.
Oordeel rechtbank over vordering op echtpaar [eisers 1 en 2] : wordt afgewezen
2.15.
De vordering tegen het echtpaar [eisers 1 en 2] wordt afgewezen. Rabobank stelt dat het echtpaar [eisers 1 en 2] vanaf faillissement in verzuim is met betaling van de rente over de aflossingsvrije hypotheek, omdat zij vanaf die datum tot en met juni 2022 geen rente heeft betaald. [eisers] stelt dat Rabobank voorheen de rente automatisch afschreef en dat het echtpaar [eisers 1 en 2] erop rekende dat dit doorliep, en dat Rabobank niet eerder heeft aangedrongen op betaling.
2.16.
Partijen zijn het erover eens dat het echtpaar [eisers 1 en 2] langere tijd de rente niet heeft voldaan, en dat die sinds juli 2022 weer wordt betaald. Daarmee staat niet vast dat het echtpaar [eisers 1 en 2] in verzuim is geraakt, zeker niet wanneer [eisers] onweersproken stellen dat Rabobank niet eerder (de rechtbank leest dit als: niet eerder dan na juni 2022) heeft aangedrongen op betaling. Anders gezegd: Rabobank heeft de impliciete stellingen dat het verzuim is ingetreden op het moment dat niet meer werd betaald en dat de hele hypotheeksom ineens opeisbaar is geworden onvoldoende onderbouwd. De rechtbank kan wel gissen naar redenen waarom het verzuim zou kunnen zijn ingetreden, maar Rabobank moet die redenen stellen. De rechtbank kan niet vaststellen dat het echtpaar [eisers 1 en 2] in verzuim is. Deze schuld bestaat dus nog, inclusief de niet-betaalde rente, maar nu niet gebleken is dat de schuld opeisbaar is, moet de vordering worden afgewezen.
Ten slotte
uitvoerbaarheid bij voorraad
2.17.
[eisers] vraagt de rechtbank een veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, omdat het enige dat [eisers] nog heeft, de privé woning is, en [eisers] in hoger beroep gaat. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt dat als een partij daarom verzoekt, een veroordeling uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
proceskosten
2.18.
[eisers] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en zal daarom hoofdelijk in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden die kosten van Rabobank vastgesteld op: € ‭5.308,75‬ (2,5 punten x € 4.247,00 x factor 0,5 vanwege samenhang in reconventie).‬‬‬‬‬‬‬‬‬
in conventie en in reconventie
2.19.
Ook wordt [eisers] veroordeeld in de nakosten. Dit zijn kosten die worden toegewezen aan de partij die in het gelijk is gesteld (in dit geval Rabobank), als vergoeding voor advocaatkosten en eventuele betekeningskosten die ontstaan na het wijzen van dit vonnis. Onder de beslissing staat om welk(e) bedrag(en) het gaat.
2.20.
De veroordelingen worden (deels) hoofdelijk uitgesproken. Bij een hoofdelijke veroordeling kan iedere veroordeelde worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
3.2.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot dit vonnis vastgesteld op € 11.026,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
in reconventie
3.3.
veroordeelt [eisers 1-3] hoofdelijk om aan Rabobank te betalen een bedrag van € 1.918.908,19, te vermeerderen met de contractuele rente: 11,504% over 1.265.327,47 en 5,8% over € 653.580,72, met ingang van 1 april 2023 tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot dit vonnis vastgesteld op € ‭5.308,75, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,‬‬‬‬‬‬‬‬‬
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en in reconventie
3.6.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 271,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eisers] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
3.7.
verklaart dit vonnis onder 3.2 tot en met 3.4 en 3.6 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A.J. Purcell, rechter, bijgestaan door mr. R. Hafith, griffier, en getekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.W. Bockwinkel, rolrechter, op 22 november 2023.