Overwegingen
Waar gaat deze uitspraak over?
1. Partijen zijn het niet eens over de hoogte van de huurtoeslag en zorgtoeslag voor het jaar 2022. Volgens verweerder heeft eiseres per 1 maart 2022 geen recht meer op deze toeslagen. Verweerder is tot deze conclusie gekomen, omdat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft besloten dat de toeslagenpartner van eiseres vanaf
16 februari 2022 onrechtmatig in Nederland verblijft. Dat de toeslagenpartner geen rechtmatig verblijf heeft, brengt mee dat eiseres geen recht meer heeft op toeslagen. Er waren over de periode na 16 februari 2022 al voorschotten verstrekt van € 627,- aan huurtoeslag en € 231,- aan zorgtoeslag. Omdat het recht op uitkering is herzien (oftewel vervallen), worden die bedragen nu teruggevorderd.
Standpunt van eiseres
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder heeft miskend dat zij zelfstandig moet toetsen aan het Unierecht. Zij mag niet afgaan op de enkele opinie van de IND zolang deze nog niet door de rechter is getoetst. Eiseres stelt dat zij Nederlandse en Unieburger is. Aan haar komen alle rechten toe van Unieburgers, zoals het recht om zich vrij te verplaatsen en te vestigen binnen de EU en het recht om samen te zijn met haar kinderen en echtgenoot. Haar echtgenoot is bovendien gehandicapt en kan niet alléén buiten de EU verblijven. Hem een verblijfsrecht en voorzieningen weigeren zou dan ook betekenen dat het hele gezin de EU moet verlaten. Verweerder hindert in dit geval de rechten van het gezin door noodzakelijke toeslagen te weigeren die iedere andere EU burger wel ontvangt. Eiseres voert verder aan dat het besluit van verweerder in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
Het oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank moet in dit geschil de vraag te beantwoorden of verweerder op goede gronden de huur- en zorgtoeslag van eiseres per 1 maart 2020 heeft herzien en een bedrag van in totaal € 858,- aan te veel betaalde toeslagen heeft mogen terugvorderen.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de partner van eiseres in 2022 ook haar toeslagenpartner is. Artikel 9, tweede lid, van de Awirbepaalt dat een belanghebbende geen recht heeft op een tegemoetkoming als zijn partner een vreemdeling is die niet rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van artikel 8 van de Vw 2000. Dit artikel is ook van toepassing op de zorg- en huurtoeslag. Beide toeslagen vallen namelijk niet onder de uitzondering genoemd in artikel 10, tweede lid, van de Vw 2000.
5. Het is verder vaste rechtspraak dat verweerder een eigen verantwoordelijkheid heeft om het rechtstreeks werkende Unierecht toe te passen en dus moet onderzoeken of zich een situatie voordoet waarin een Unieburger als gevolg van de besluitvorming wordt gedwongen met de burger van het derde land het grondgebied van de Unie te verlaten.Hoewel het de primaire verantwoordelijkheid van de staatssecretaris is om te beoordelen of een vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft, ligt het op de weg van verweerder, belast met de toepassing van artikel 9, tweede lid, van de Awir, om, aan de hand van de door eiseres verstrekte en zo nodig nog te verstrekken informatie, in overleg met de staatssecretaris te onderzoeken of de toeslagpartner van eiseres aan artikel 20 van het VWEUeen verblijfsrecht kan ontlenen.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder met de IND heeft onderzocht hoe het staat met het verblijfsrecht van de toeslagenpartner. Verweerder heeft meerdere malen contact heeft gehad met de IND, waarbij meermaals meegedeeld dat de toeslagenpartner geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Verder heeft verweerder kennisgenomen van de beschikking van de IND van 16 februari 2022 waaruit deze verblijfstatus blijkt. Het primaire standpunt van de IND is dat tussen eiseres en de toeslagenpartner geen sprake is van familieleven. De rechtbank overweegt dat verweerder uit heeft mogen gaan van de juistheid van dit standpunt. Eiseres heeft ook geen feiten of omstandigheden aangevoerd die nog nader met de IND hadden moeten worden besproken.
7. In de beroepsfase van deze procedure door eiseres stukken overgelegd waaruit blijkt dat de toeslagpartner een bezwaarschrift heeft ingediend tegen zijn verblijfsbeslissing. Op de zitting is echter gebleken dat dit bezwaar inmiddels ongegrond is verklaard. De IND is bij het standpunt gebleven dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. Uit de beschikking volgt dat de IND de situatie beschouwt als een zogenoemde interne situatie, waarop artikel 20 van het VWEU niet van toepassing is. Door eiseres is op de zitting onderkend dat de beslissing van de IND in lijn is met de vaste lijn van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8. Op zitting heeft verweerder onderkend dat in de beslissing op bezwaar niet het correcte toetsingskader is gehanteerd. Verweerder heeft pas in het verweerschrift en op zitting onderkend dat zij ook een eigen verantwoordelijkheid heeft om het Unierecht vast te stellen, of te concluderen dat het Unierecht in een situatie niet van toepassing is. Aan het bestreden besluit kleeft daarmee een motiveringsgebrek. Nu dit de einduitkomst niet anders maakt, zal de rechtbank dit gebrek passeren.
9. Eiseres heeft betoogd dat het bestreden besluit onevenredig is. Zij zit in de bijstand en in de vrijwillige schuldsanering. De rechtbank overweegt als volgt. Het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 9, tweede lid, van de Awir en dus op een wet in formele zin. Gelet op het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet mag de rechter een wet in formele zin niet toetsen aan algemene rechtsbeginselen zoals het evenredigheidsbeginsel. Dit kan slechts anders zijn als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van artikel 9, tweede lid, van de Awir zo zeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen en (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven.
10. Zo een geval doet zich hier niet voor. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden waarmee de wetgever bij de invoering van artikel 9, tweede lid, van de Awir geen rekening heeft gehouden. Dat de stopzetting van de toeslagen leidt tot een verslechterde financiële situatie waarvan ook andere gezinsleden de gevolgen kunnen ondervinden, is op zichzelf namelijk wel een gevolg dat door de wetgever is voorzien. In dit specifieke geval heeft verweerder er verder op gewezen dat eiseres in het invorderingstraject kan verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling, afgestemd op haar betalingscapaciteit.
11. Op zitting heeft verweerder zich bereid verklaard om op verzoek van eiseres een besluit te nemen over een betalingsregeling. Verweerder heeft vervolgens besloten om geen invorderingsmaatregelen te nemen. Verweerder blijft wel eenmalige teruggaven op de toeslagen en inkomstenbelasting gedurende drie jaar verrekenen. Verweerder ziet verder geen dringende redenen om van terugvordering af te zien. Van dringende redenen om van terugvordering af te zien kan naar vaste rechtspraak alleen sprake zijn als de terugvordering zou leiden tot onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de door eiseres genoemde gevolgen niet onaanvaardbaar zijn, zodat er geen dringende reden is om van terugvordering af te zien.
12. De rechtbank concludeert dat de gronden van eiseres niet slagen. Verweerder heeft het recht op zorgtoeslag en huurtoeslag terecht per 1 maart 2022 gestopt en heeft ook terecht een bedrag van in totaal € 858,- aan te veel betaalde toeslagen teruggevorderd. Het beroep is ongegrond. Het geconstateerde motiveringsgebrek is wel een fout van verweerder, maar leidt niet tot een gegrond beroep. Verweerder heeft het gebrek namelijk in beroep goed hersteld en de einduitkomst voor eiseres blijft hetzelfde. Verweerder moet vanwege het motiveringsgebrek in het bestreden besluit wel het griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoeden en ook eisers proceskosten. Deze laatste vergoeding bedraagt € 1.674,-, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gebleken die vergoed kunnen worden.