ECLI:NL:RBAMS:2023:7355

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
13.255049-23 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot Litouwse strafzaak

Op 8 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Litouwse autoriteiten. De zaak betreft een verzoek tot overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Litouwen, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft en op dat moment in detentie is. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 25 oktober 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, aanwezig was, evenals de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. L.J. Woltring.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen, die betoogde dat de overlevering voor feit 1 moest worden geweigerd omdat dit feit ten onrechte als een lijstfeit was aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat het aan de uitvaardigende justitiële autoriteit is om te bepalen of het strafbare feit onder de lijst valt, en dat de rechtbank aan dit oordeel gebonden is.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de feiten waarvoor dubbele strafbaarheid vereist is, voldoen aan de voorwaarden van de OLW. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Litouwse autoriteiten kan plaatsvinden, aangezien er geen belemmeringen zijn en de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.255049-23 (EAB II)
Datum uitspraak: 8 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 3 oktober 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 september 2023 door
the Prosecutor General’s Office of the Republic of Lithuaniain Vilnius, Litouwen, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedag] 1997,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 oktober 2023, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J. Woltring, advocaat te Haarlem en door een tolk in de Litouwse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Litouwse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een:
  • Ruling of Tauragé District Court, Tauragé Chamber of 8 September 2023(
    No. 06-5-00094-22);
  • Ruling of Panevezys District Court, Panevezys Chamber of 22 September 2023(
    No. 01-1-35728-22).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Litouws recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit 1 als een zogenoemd lijstfeit aangewezen. Deze lijstfeiten staan in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW vermeld.
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering voor feit 1 moet worden geweigerd nu feit 1 ten onrechte als het lijstfeit “witwassen van opbrengsten van misdrijven” is aangekruist. Dit feit ziet immers niet op witwassen maar op medeplichtigheid aan diefstal en heling.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet slaagt. Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om, aan de hand van het recht van die lidstaat, te beoordelen of het strafbare feit onder de hiervoor genoemde lijst valt. Uitgangspunt is dat de rechtbank aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit is gebonden. [4]
Op basis van wat de raadsman aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding om hiervan af te wijken.
Aldus valt feit 1 op de hiervoor genoemde lijst onder nummer 9, te weten:
witwassen van opbrengsten van misdrijven
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Litouwen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid ten aanzien van feit 1 waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven. Overigens merkt de rechtbank ten overvloede op dat feit 1 ook naar Nederlands recht strafbaar is.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit 2 en 3 niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op de feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering voor deze feiten niet mogelijk is omdat de feiten in Nederland slechts als overtreding strafbaar zouden zijn.
De rechtbank stelt vast dat niet is betoogd dat de feiten naar Nederlands recht niet strafbaar zijn. Aan de hiervoor omschreven toetsing aan artikel 7 OLW is voldaan. Het verweer wordt verworpen. De rechtbank is, gelet op de omschrijvingen van de feiten in het EAB, van oordeel dat de feiten naar Nederlands recht opleveren:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
mishandeling.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op een feit (feit 1) dat geacht wordt gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [5]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe aan dat
  • de voertuigen naar Litouwen zijn getransporteerd, daar zijn ingevoerd en in beslag zijn genomen;
  • de bewijsmiddelen zich in Litouwen bevinden;
  • het onderzoek in Litouwen is aangevangen;
  • het Nederlandse Openbaar Ministerie niet voornemens is voor dit feit vervolging in te stellen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
In dat licht, mede gelet op de argumenten van de officier van justitie, vormt het gegeven dat feit 1 geacht wordt gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 141 en 300 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 13 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Prosecutor General’s Office of the Republic of Lithuaniain Vilnius, Litouwen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en B.M. Vroom-Cramer rechters,
in tegenwoordigheid van F.M.H. Albarda, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 8 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.
5.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.