ECLI:NL:RBAMS:2023:7348

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
13.005285.23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en geestelijke gezondheid

Op 11 juli 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering goedgekeurd, waarbij zij afzag van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren op grond van artikel 13 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden in Polen, ook niet voor gedetineerden met psychische aandoeningen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, was in Nederland aanwezig en werd bijgestaan door een raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld aan de hand van informatie van de verdediging, maar vond geen objectieve gegevens die een algemeen gevaar voor de opgeëiste persoon konden aantonen. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon in Polen een vrijheidsstraf van vijf jaar moet ondergaan, opgelegd door de regionale rechtbank in Poznań. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/005285-23
Datum uitspraak: 11 juli 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 4 mei 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 april 2022 door
the Regional Court in Poznań(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 27 juni 2023, in aanwezigheid van mr. C.L.E. McGivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment of 18 August 2020 of the regional court in Poznań commuted by the judgment of 20 May 2021 of the court of appeal in Poznań with the cumulative custodial sentence, reference: II K 190/16, II Aka 177/20.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing in eerste aanleg heeft geleid en dat hij in hoger beroep is vertegenwoordigd door een door hem gemachtigde advocaat. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij de advocaat heeft gevraagd voor hem hoger beroep in te stellen en zelf door ziekte niet in staat te zijn geweest om bij de behandeling daarvan aanwezig te zijn.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 5 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
  • het zwaartepunt van de zaak ligt in Polen;
  • de opgeëiste persoon is in Polen reeds veroordeeld;
  • de Poolse autoriteiten hebben door uitvaardiging van het EAB de overlevering verzocht;
  • het Nederlandse Openbaar Ministerie is niet voornemens de opgeëiste persoon voor de feiten te vervolgen.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft op dit punt geen verweer gevoerd.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Naar het oordeel van de rechtbank vormt het gegeven dat het feit wordt geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd, gelet op wat de officier van justitie heeft aangevoerd (in het bijzonder hetgeen achter het eerste, tweede en vierde liggende streepje is vermeld), onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

6.Detentieomstandigheden

Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft een
policy briefvan de
South Eastern European Journal of Public Health(SEEJPH) over de detentieomstandigheden voor psychiatrische patiënten in Polen aan de rechtbank doen toekomen. Volgens de raadsman is deze betrouwbaar omdat er veel literatuur in wordt aangehaald ter onderbouwing. Er wordt in beschreven dat de medische ondersteuning van deze patiënten in Poolse detentiecentra ondermaats is. De essentiële problemen gedurende detentie (zoals gebrek aan psychische behandeling) leveren, zo stelt de raadsman, strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
(de rechtbank begrijpt: artikel 4 van het Handvest van de EU)op. De raadsman concludeert dat in Polen voor mensen met (ernstige) psychische problemen een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling kan worden aangenomen.
De raadsman heeft de mentale problemen van de opgeëiste persoon uiteengezet. Hij lijdt aan paranoïde schizofrenie en krijgt daarvoor in Nederland hulp en medicatie. De vrees bestaat dat in Polen niet een traject zal worden uitgezet zoals dat in Nederland gebeurd is. Volgens de toegezonden ‘policy-paper’ zijn de medici in Poolse detentiecentra niet in staat een passende behandeling te geven. Als het toedienen van antipsychotica wordt gestaakt, dan bestaat een grote kans op een recidief van de psychose, aldus de raadsman, die concludeert dat de overlevering dient te worden geweigerd.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om aanhouding van de zaak, zodat aan de Poolse autoriteiten een detentiegarantie kan worden gevraagd. Meer subsidiair heeft de raadsman de officier van justitie verzocht de mentale gezondheid van de opgeëiste persoon in zeer sterke mate te betrekken bij de feitelijke overlevering.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft verzocht om toestemming van de opgeëiste persoon om de informatie over zijn geestelijke gezondheid te mogen delen met de Poolse autoriteiten. Zij meent dat dat voldoende moet zijn om te garanderen dat hij in Polen de medische zorg zal krijgen. De officier van justitie heeft betoogd dat er geen algemeen gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in Poolse detentiecentra kan worden vastgesteld. De door de raadsman toegezonden
policy briefbevat volgens de officier van justitie aanbevelingen voor verbeteringen, maar er worden geen grote misstanden beschreven.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zij niet beschikt over objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden, waaruit volgt dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden in Polen. Gelet op het gegeven kader in de uitspraak Aranyosi en Căldăraru (C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198), komt de rechtbank dan ook niet toe aan de vraag of de opgeëiste persoon bij overlevering aan Polen zal worden blootgesteld aan een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. [5] De door de raadsman toegezonden
policy briefmaakt dit niet anders, nu hierin slechts verbeterpunten worden genoemd op een aantal vlakken. Ter zitting is gebleken dat de opgeëiste persoon onder invloed van de juiste medicatie weinig last heeft van zijn psychiatrische ziektebeeld. Uit de
policy briefvolgt niet dat in Poolse detentiecentra geen medicatie wordt verstrekt. Zodoende kan op dit punt niet worden vastgesteld dat detentie in Polen een risico vormt voor gedetineerden met psychiatrische aandoeningen, zoals de opgeëiste persoon.
De rechtbank onderkent de zorgen van de verdediging, maar die zijn pas relevant in het kader van de feitelijke overlevering op grond van artikel 35 OLW, waar de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon nog aan de orde kan komen. Aan het toestaan van de overlevering staat deze niet in de weg.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznań(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en R.A. Sipkens, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 11 juli 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW. (of eerste, derde en vierde lid OLW)
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
5.Zie ook HvJ EU 31 januari 2023, ECLI:EU:C:2023:57, punten 109-118