In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 juli 2023 uitspraak gedaan over een vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door Spanje. Het EAB, dat op 17 februari 2023 is uitgevaardigd, betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Zweden, die gedetineerd is in Nederland. De behandeling van het EAB vond plaats op 27 juni 2023, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.
De verdediging voerde aan dat het EAB niet genoegzaam was, omdat de beslissing die eraan ten grondslag ligt een toekomstige datum vermeldt. De raadsman stelde ook dat de rol van de opgeëiste persoon in de feiten niet duidelijk was. Het Openbaar Ministerie betwistte deze argumenten en stelde dat de feitsomschrijving voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de strafbare feiten, die betrekking hebben op handel in verdovende middelen, en dat de opgeëiste persoon duidelijk was in zijn beschuldigingen.
De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank staat de overlevering toe, waarbij de relevante wetsartikelen zijn toegepast. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing, conform artikel 29 van de OLW.