ECLI:NL:RBAMS:2023:7342

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
13.121839-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijke veroordeling in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 juli 2023 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de circuit court of Zielona Góra in Polen. Het EAB is gericht op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1990, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vordering, ondanks een overschrijding van de termijn voor indiening van het EAB, omdat de wet hieraan geen sanctie verbindt.

De opgeëiste persoon heeft bevestigd dat zijn persoonsgegevens correct zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld, waarin wordt verwezen naar eerdere veroordelingen en de noodzaak van overlevering voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van acht maanden. De verdediging heeft betoogd dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting waarbij zijn voorwaardelijke straf werd omgezet in een onvoorwaardelijke straf, maar de rechtbank oordeelt dat zijn aanwezigheid bij eerdere zittingen voldoende is voor de rechtsgeldigheid van de overlevering.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld, waarbij de verdediging vreesde voor onmenselijke behandeling. De rechtbank concludeert dat er geen objectieve gegevens zijn die wijzen op een algemeen gevaar voor onmenselijke behandeling in Poolse detentiecentra. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de wettelijke eisen en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank staat daarom de overlevering van de opgeëiste persoon toe aan Polen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/121839-23
Datum uitspraak: 11 juli 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 25 mei 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 november 2022 door
the circuit court of Zielona Góra(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [penitenti] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 27 juni 2023, in aanwezigheid van mr. C.L.E. McGivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. T.D.D. Loeffen, advocaat te Sittard en door een tolk in de Poolse taal.

2.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsman van de opgeëiste persoon heeft gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, nu deze niet binnen de geldende termijn van drie dagen na ontvangst van het EAB is ingediend.
De rechtbank stelt met de raadsman vast dat de termijn voor het indienen van de vordering is overschreden. De wet verbindt echter geen sanctie aan die overschrijding, zodat de officier van justitie kan worden ontvangen in haar vordering.

3.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment of April 21, 2016, by the district court of Krosno Odrzańskie; decision of August 13, 2018, ref. no. II Ko 542/18, by the district court of Krosno Odrzańskie, to activate the custodial sentence. Decision reference: district court of Krosno Odrzańskie, II K 389/15.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 8 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [2]

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft gesteld dat de opgeëiste persoon weliswaar aanwezig was bij de zitting waarbij de voorwaardelijke vrijheidsstraf is opgelegd, maar niet bij de zitting waarbij die voorwaardelijke straf is omgezet in een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Hij meent dat de opgeëiste persoon daarmee wel bekend moet zijn, zodat eventueel een rechtsmiddel kan worden ingesteld.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft erop gewezen dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de zitting waarbij een voorwaardelijke straf is opgelegd, evenals bij de behandeling van nieuwe strafbare feiten die hij tijdens de proeftijd heeft gepleegd en welke aanleiding hebben gevormd voor het omzetten van de voorwaardelijke straf in een onvoorwaardelijke. Aanwezigheid bij de zitting waarbij de straf is omgezet is onder die omstandigheden niet vereist.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 23 maart 2023 in de zaak
LU(C514/21) en
PH(C515/21), (ECLI:EU:C:2023:235), valt een veroordeling voor het
triggerende strafbare feit,dat wil zeggen een veroordeling die de reden vormt voor de beslissing tot de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf, onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ, voor zover deze veroordeling bij verstek is gewezen. [3] De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zowel aanwezig is geweest op de zitting waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd, als bij de behandeling van de gedurende de proeftijd gepleegde feiten die heeft geleid tot de veroordeling die de grondslag voor de omzetting vormt (de
triggerende strafbare feiten). Zodoende leidt het arrest
LUen
PHvoor de opgeëiste persoon niet tot een weigering op grond van artikel 12 OLW.
Ten aanzien van de beslissing van 13 augustus 2018, waarbij de executie van de voorwaardelijke straf van 21 april 2016 is bevolen, overweegt de rechtbank dat uit het arrest van het HvJ EU van 22 december 2017 (
Ardic) [4] volgt dat die beslissing niet onder de reikwijdte van artikel 4 bis van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ valt. Artikel 12 OLW is dus niet van toepassing.
De rechtbank hecht eraan op te merken dat het arrest
LUen
PHniet dient te worden geïnterpreteerd als een herroeping van het
Ardic-arrest, doch als een bevestiging voor zover het de beslissing tot herroeping van een voorwaardelijke straf betreft en als een aanvulling voor zover het de veroordeling voor een
triggerend feitbij verstek betreft.

6.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
  • bedreiging met zware mishandeling;
  • opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

7.Detentieomstandigheden

Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft te kennen gegeven dat de opgeëiste persoon vreest voor onmenselijke of vernederende behandeling in Poolse detentie.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft erop gewezen dat de rechtbank geen algemeen gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in Poolse detentiecentra aanneemt en dat geen onderbouwd verweer is gevoerd dat in deze zaak tot een andere conclusie moet leiden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank beschikt niet over objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de Poolse detentieomstandigheden waaruit volgt dat er in (bepaalde) Poolse detentie-instellingen sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden. De raadsman heeft dergelijke gegevens ook niet overgelegd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor overlevering.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 285 en 350 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the circuit court of Zielona Góra(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en R.A. Sipkens, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 11 juli 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie onderdeel e) van het EAB.
3.Zie r.o. 62-63, ECLI:EU:C:2023:235.
4.C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026.