ECLI:NL:RBAMS:2023:729

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
13/301586-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 6a OLW en bevel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in het kader van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door België. De vordering tot overlevering was ingediend door de Procureur des Konings bij de Strafuitvoeringsrechtbank Antwerpen op 22 november 2022. De opgeëiste persoon, geboren in 2001 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in België en werd beschuldigd van ernstige zedenfeiten, waaronder kinderpornografie en handel in cannabis. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten onderzocht, waarbij werd gekeken naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat op grond van artikel 6a OLW de overlevering kan worden geweigerd indien de tenuitvoerlegging van de in België opgelegde maatregelen kan worden overgenomen door Nederland. De rechtbank concludeert dat de Belgische interneringsmaatregelen kunnen worden omgezet naar een maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, die het meest overeenkomt met de Belgische maatregelen. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de terbeschikkingstelling in Nederland bevolen, met een termijn van één jaar voor eventuele verlenging.

De rechtbank heeft ook bepaald dat er een multidisciplinaire rapportage moet worden opgemaakt voor de beoordeling van de noodzaak tot verlenging van de maatregel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, en tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/301586-22
RK nummer: 22/4933
Datum uitspraak: 2 februari 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 november 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op
21 november 2022 door de
Procureur des Konings bij de Strafuitvoeringsrechtbank Antwerpen(België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 januari 2023. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. Römer, advocaat te Amsterdam.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van twee
vonnissen tot plaatsing in de afdeling tot bescherming van de maatschappij in de strafinrichting Merksplas of Turnhout van de Kamer tot Bescherming Maatschappij te Antwerpenvan 7 juni 2022 en 11 oktober 2022 (met referenties 22/222 en 22/1294). Uit onderdeel e) van het EAB volgt dat aan deze vonnissen tot plaatsing respectievelijk een beschikking van de
Raadkamer van Antwerpenvan 29 december 2021 en een arrest van het
Hof van Beroep van Antwerpenvan 1 juni 2022 ten grondslag liggen.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een tweetal vrijheidsbenemende maatregelen, te weten interneringsmaatregelen. Het EAB zegt hierover in onderdeel a) het volgende:
“Betrokkene is geplaatst door de Kamer Bescherming Maatschappij in een psychiatrische afdeling van de gevangenis onder interneringsstatuut na beslissing tot internering ingevolge zwaarwichtige zedenfeiten (..) en bezit kinderpornografie, gepleegd in een staat van geestesstoornis. Tevens is er sprake van een latere beslissing tot internering ingevolge handel in cannabis waarbij hij de integriteit en gezondheid van derden in gevaar bracht.”
In onderdeel c) van het EAB staat het volgende vermeld over de maximumduur van de vrijheidsbenemende maatregelen:
“De maximumduur van een plaatsing is niet wettelijk bepaald maar er dient minimaal elk jaar een zitting ten gronde te worden gehouden teneinde na te gaan of betrokkene nog aan alle voorwaarden voldoet om geplaatst te blijven…”
De vrijheidsbenemende maatregelen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde beschikking van de
Raadkamer van Antwerpenvan 29 december 2021 en het hiervoor genoemde arrest van het
Hof van Beroep van Antwerpenvan 1 juni 2022, en zien op de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Artikel 12 OLW
Uit door de officier van justitie ter zitting van 19 januari 2023 overlegde stukken blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de processen die tot de bovengenoemde beschikking van 29 december 2021 en het arrest van 1 juni 2022 hebben geleid. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW doet zich dan ook niet voor.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet ten aanzien van een aantal feiten achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit deze feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Deze feiten vallen op die lijst onder de nummers 4, 5 en 27, te weten (respectievelijk):
seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
verkrachting
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft één feit waarvoor de overlevering wordt verzocht niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een persoon beneden de leeftijd van achttien jaar en het feit is voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

5.1
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 6a, eerste lid, OLW omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft. De tenuitvoerlegging van de in België opgelegde interneringsmaatregelen kan door Nederland worden overgenomen, nu deze maatregelen op grond van artikel 6a, vierde lid, OLW kunnen worden gewijzigd in een daarmee zoveel mogelijk overeenstemmende Nederlandse maatregel. De opgeëiste persoon heeft daar ook belang bij omdat zijn resocialisatiebelang in Nederland ligt, de behandelmogelijkheden in Nederland beter zijn dan in België en zijn familie in Nederland woont (met uitzondering van zijn moeder in België, met wie hij geen contact meer heeft).
5.2
De officier van justitie heeft zich bij het standpunt van de raadsman aangesloten gelet op het resocialisatiebelang van de opgeëiste persoon in Nederland.
Oordeel van de rechtbank
5.3
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
5.4
De rechtbank moet beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in België opgelegde vrijheidsbenemende maatregelen kan worden overgenomen.
5.5
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsbenemende maatregelen.
5.6
De feiten onder 4 zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
verkrachting, meermalen gepleegd;
een gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben;
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
5.7
Uit de hiervoor en onder 4.2 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de feiten waarvoor de vrijheidsbenemende maatregelen zijn opgelegd, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. Nu de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima niet in de weg staan aan oplegging van een maatregel waarin het Nederlands recht voorziet, behoeft artikel 6a, derde lid, OLW geen nadere bespreking.
5.8
Omdat Nederland geen zogeheten interneringsmaatregel kent, is de aard van de opgelegde vrijheidsbenemende maatregelen onverenigbaar met Nederlands recht. De opgelegde maatregelen moeten daarom op grond van artikel 6a, vierde lid, OLW aangepast worden naar een maatregel waarin het Nederlands recht voorziet en die zoveel mogelijk overeenstemt met de in de uitvaardigende lidstaat opgelegde vrijheidsbenemende maatregelen.
5.9
In België is, zo blijkt uit rechtsoverweging 3, een tweetal interneringsmaatregelen opgelegd omdat de feiten niet aan de opgeëiste persoon kunnen worden toegerekend in verband met zijn geestesstoornis. De maatregel die hier naar Nederlands recht het meest mee overeenstemt is de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege ex artikel 37b Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Wat betreft de voorwaarden voor het opleggen en de strekking komen de (Belgische) maatregel van internering en de (Nederlandse) maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging in essentie overeen.
De eerste Belgische interneringsmaatregel is opgelegd voor verschillende zedenmisdrijven. Naar Nederlands recht is de duur van de terbeschikkingstelling daarom ingevolge artikel 38e Sr niet gemaximeerd, nu de maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De tweede Belgische interneringsmaatregel is opgelegd vanwege de handel in cannabis. Naar Nederlands recht (artikel 38e Sr) zou de duur van deze maatregel zijn gemaximeerd tot 4 jaren.
5.1
Naar Nederlands recht is het niet mogelijk om, in geval van meerdaadse samenloop zoals hier, twee maatregelen van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. De twee interneringsmaatregelen zullen daarom aangepast worden naar één Nederlandse maatregel tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging, waarvan de duur niet gemaximeerd is.
Uit het EAB volgt dat de in België opgelegde interneringsmaatregel geen wettelijke maximumduur kent, zodat in zoverre geen sprake is van een verzwaring van de in België opgelegde vrijheidsbenemende maatregel (artikel 6a, vijfde lid, OLW).
5.11
Daarnaast blijkt uit het EAB dat in België jaarlijks een zitting plaatsvindt
teneinde na te gaan of betrokkene nog aan alle voorwaarden voldoet om geplaatst te blijven. Ingevolge artikel 38d, tweede lid, Wetboek van Strafrecht, is het mogelijk om aan te sluiten bij dit jaarlijkse toetsingsmoment. De rechtbank zal daarom bepalen dat de maatregel van terbeschikkingstelling op het moment van de tenuitvoerlegging in Nederland een eerste termijn heeft van één jaar. Aan het einde van die termijn zal moeten worden geoordeeld over de noodzaak tot verlenging van de maatregel. De rechtbank acht het noodzakelijk dat met het oog op die eventuele verlenging van de maatregel een multidisciplinaire rapportage wordt opgemaakt als bedoeld in artikel 6:6:12, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
5.12
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsbenemende maatregelen kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
5.13
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging in Nederland bevelen van de naar Nederlands recht het meest met de Belgische interneringsmaatregelen overeenstemmende maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsbenemende maatregel bevelen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, dient de overlevering te worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 37a, 37b, 240b, 242, 245, 246 en 248 Wetboek van Strafrecht, en 3 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6a en 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Procureur des Konings bij de Strafuitvoeringsrechtbank Antwerpen(België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 5 bedoelde maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege in Nederland, met een termijn van verlenging van één jaar als bedoeld in overweging 5.11.
BEPAALTdat in het kader van een eventuele verlenging van de maatregel van een multidisciplinaire rapportage dient te worden opgemaakt als bedoeld in artikel 6:6:12, derde lid, Wetboek van Strafvordering.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de hiervoor bedoelde vrijheidsbenemende maatregel. Dit bevel is apart opgemaakt.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 februari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.