Op 2 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Circuit Court in Lublin, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1979 in Polen, die wordt verdacht van oplichting. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB hervat na een schorsing van bijna vier jaar, waarbij de opgeëiste persoon en zijn raadsman aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor de beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, maar dit ontsloeg haar niet van de verplichting om te oordelen.
De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman verworpen, die stelde dat de verlenging van de verjaringstermijn door de Poolse autoriteiten in strijd was met Europese wetgeving. De rechtbank oordeelde dat de verlenging tijdig was en geen wijziging in de strafbaarheid of strafbedreiging inhield. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen reden was om aan te nemen dat de nationale rechterlijke beslissing niet meer voor tenuitvoerlegging vatbaar was.
De rechtbank heeft ook de weigeringsgrond van verjaring naar Nederlands recht overwogen. Hoewel de tenuitvoerleggingstermijn was verstreken, besloot de rechtbank om de overlevering te weigeren om straffeloosheid te voorkomen, gezien de aard van het feit en het aantal slachtoffers. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon geschorst, met inachtneming van zijn binding met Nederland. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd op basis van artikel 6a OLW en de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland bevolen.