ECLI:NL:RBAMS:2023:7273

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
13/155325-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 12 OLW in verband met schending van verdedigingsrechten

Op 15 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Radom, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1979, die wordt gezocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van zes jaar. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de procedure die leidde tot het verzamelvonnis waarop het EAB is gebaseerd. De rechtbank oordeelde dat er geen garantie was dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de zitting en dat de oproep niet op de juiste wijze was betekend, waardoor zijn verdedigingsrechten waren geschonden.

De behandeling van het EAB vond plaats op 1 november 2023, waarbij de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E.C. Sjardin, en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met 30 dagen verlengd. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de procedure en dat de oproep voor de zitting niet op de juiste manier was betekend, wat leidde tot de weigering van de overlevering. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de opgeëiste persoon in 2017 Polen had verlaten en dat zijn moeder de post verzorgde, waardoor hij geen kennis had kunnen nemen van de oproep.

De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd door te stellen dat er geen bewijs was dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure die leidde tot het verzamelvonnis. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en het bevel tot gevangenhouding opgeheven. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/155325-23
Datum uitspraak: 15 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 15 september 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 mei 2023 door
the Regional Court in Radom(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 1 november 2023, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E.C. Sjardin, advocaat in Noordwijk, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een verzamelvonnis van 3 februari 2021 van
the District Court in Radom(II K 778/20). Uit het EAB blijkt dat aan het verzamelvonnis ten grondslag liggen:
- een verzamelvonnis van
the District Court in Radomvan 22 april 2014 (II K 121/14) waaraan ten grondslag liggen:
o een vonnis van
the District Court in Radomvan 2 november 2011 (X K 624/11) ;
o een vonnis van
the District Court in Radomvan 27 april 2012 (II K 612/09);
- een vonnis van
the District Court in Radomvan 7 september 2017 (II K 461/17).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, vier maanden en veertien dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde verzamelvonnis met referentienummer II K 778/20
Dit verzamelvonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt, met de officier van justitie en de raadsvrouw, vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verzamelvonnis (II K 778/20) terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, onder a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Evenmin is een garantie als bedoeld in artikel 12, onder d, OLW verstrekt.
Daarbij is het volgende van belang. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB aangekruist dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de datum en de plaats van het proces, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van het voorgenomen proces en hij ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt (de omstandigheid zoals genoemd in artikel 12 onder a OLW). Uit de toelichting in het EAB in rubriek d blijkt echter dat de oproep voor de zitting twee keer is verstuurd naar een Pools adres en dat daarmee naar Pools recht op de juiste manier betekend is. Voor de rechtbank staat op basis daarvan niet vast dat de opgeëiste persoon de oproep daadwerkelijk ontvangen heeft. Anders dan het EAB vermeldt, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake van de omstandigheid onder artikel 12, onder a, OLW
Omdat geen van de andere in artikel 12 OLW genoemde uitzonderingen van toepassing is kan de rechtbank de overlevering op grond van artikel 12 OLW weigeren. Of de rechtbank gebruik maakt van die bevoegdheid, hangt af van de vraag of andere omstandigheden maken dat overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in dit kader, kort samengevat, de volgende aanvullende informatie verstrekt (bij brieven van respectievelijk 10 en 17 oktober 2023. De opgeëiste persoon heeft in de procedures die hebben geleid tot de aan het verzamelvonnis ten grondslag liggende vonnissen zijn adres in Polen ( [geboorteplaats] ) opgegeven en daarbij de instructie gekregen dat hij wijzigingen in zijn adres moest doorgeven aan de autoriteiten. Daarbij is hij gewezen op de consequenties van het niet voldoen aan deze verplichting. De laatste instructie is gegeven in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van
the District Court in Radomvan 7 september 2017 (II K 461/17). De opgeëiste persoon heeft in die procedure op 12 juni 2017, toen hij gehoord werd als verdachte in die zaak, een adres opgegeven. De oproeping voor de zitting in de procedure die heeft geleid tot het verzamelvonnis van 3 februari 2021 (II K 778/20) is verzonden naar dat adres.
Verder volgt uit aanvullende informatie van 5 oktober 2023 dat de procedure die heeft geleid tot dit verzamelvonnis, is geïnitieerd door “
the Court ex officio as a result of determining that there were prerequisites for issuing a cumulative judgment”.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt dat de rechtbank de weigeringsgrond moet toepassen en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De opgeëiste persoon was niet op de hoogte van de procedure die heeft geleid tot het verzamelvonnis. Hij heeft een adres opgegeven aan de Poolse autoriteiten, waar zijn moeder nog steeds verblijft. Zelf heeft hij Polen in 2017 verlaten. Zijn moeder verzorgde de post. De opgeëiste persoon heeft via zijn moeder geen oproeping ontvangen voor de zitting die heeft geleid tot het verzamelvonnis. Nu hij niet van de zitting af wist, heeft hij zich aldaar niet kunnen verdedigen. Om die reden zijn zijn verdedigingsrechten geschonden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de rechtbank moet afzien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De oproeping voor de zitting die heeft geleid tot het verzamelvonnis is – zo blijkt uit het EAB - tweemaal verzonden naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres. De opgeëiste persoon heeft bovendien in een onderliggende zaak nog in 2017 een adresinstructie gekregen maar heeft nagelaten de wijziging van zijn adres door te geven. Een Poolse adresinstructie blijft geldig tot de straf die in het vonnis is opgelegd, ten uitvoer is gebracht. Die adresinstructie geldt dus ook voor de procedure die heeft geleid tot het verzamelvonnis uit 2021 (II K 778/20). In dit verband wijst de officier van justitie op de uitspraak van de rechtbank van 19 juli 2023 (ECLI:NL:RBAMS:2023:5267). De opgeëiste persoon heeft zich pas in augustus 2021, dus nadat het verzamelvonnis gewezen is, in Nederland ingeschreven. Hij was dus onvindbaar voor de Poolse autoriteiten. De Poolse autoriteiten kan geen verwijt worden gemaakt dat zij de opgeëiste persoon op het adres in [geboorteplaats] hebben opgeroepen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet niet af van toepassing van de weigeringsgrond en zal de overlevering weigeren op grond van artikel 12 OLW. De rechtbank motiveert dat als volgt. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet zelf een verzoek heeft gedaan tot het wijzen van het verzamelvonnis van 3 februari 2021 (II K 778/20), maar dat dit ex officio door
the District Courtin Radom geïnitieerd is. De opgeëiste persoon heeft Polen naar zijn zeggen in september 2017 verlaten en verklaart geen weet te hebben gehad van de procedure tot het moment dat hij op grond van het EAB in Nederland aangehouden werd. Uit de verstrekte informatie blijkt niet dat hij wel op de hoogte was of had kunnen zijn van deze procedure zodat de rechtbank van de juistheid van deze mededeling uit gaat.
Uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie blijkt verder dat de opgeëiste persoon weliswaar een adresinstructie heeft gekregen in de procedures die geleid hebben tot vonnissen die aan het verzamelvonnis ten grondslag liggen en die tussen 2012 en 2017 tot stand kwamen. Dat hij nog op een later tijdstip een dergelijke instructie heeft gekregen in de procedure die heeft geleid tot het verzamelvonnis zelf, blijkt evenwel niet uit de verstrekte informatie. De rechtbank kan, anders dan de officier van justitie, niet vaststellen dat de adresinstructies in de onderliggende procedures zich zonder meer ook uitstrekken over de procedure die heeft geleid tot het verzamelvonnis in 2021. Anders dan de officier van justitie betoogt, volgt dit niet uit de door hem aangehaalde uitspraak. In die zaak had de opgeëiste persoon namelijk kennis van de procedure die leidde tot het verzamelvonnis. Bovendien werd in de aanvullende informatie in die zaak, anders dan in de onderhavige zaak, expliciet aangegeven dat de adresinstructie van kracht bleef tot de opgelegde straf ten uitvoer was gelegd.
Al drie keer eerder zijn vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon, om die reden ziet de rechtbank af van het nogmaals vragen om aanvullende informatie op dit punt.
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet vaststellen dat sprake is van onzorgvuldigheid bij de opgeëiste persoon of dat hij (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht in de procedure die heeft geleid tot het verzamelvonnis. Om die reden ziet de rechtbank niet af van toepassing van de onderhavige weigeringsgrond.
De rechtbank komt gelet op het voorgaande niet toe aan toetsing van de onderliggende vonnissen aan de eisen van artikel 12 OLW.

5.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 12 OLW.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Radom(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
HEFT OPhet bevel gevangenhouding.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R. Godthelp, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 15 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.