ECLI:NL:RBAMS:2023:7272

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
13/223188-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel van Polen

Op 15 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd op 15 september 2021 door de regionale rechtbank in Zamość, strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en daar gedetineerd is. De behandeling van het EAB vond plaats op 1 november 2023, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met 30 dagen verlengd, zoals voorgeschreven door de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de juiste persoonsgegevens heeft verstrekt en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Het EAB vermeldt een verzamelvonnis van 23 december 2016, waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon is veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal en oplichting. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman, die stelde dat er mogelijk andere verzamelvonnissen zijn die van invloed zijn op de overlevering, verworpen.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld, waarbij de raadsman stelde dat de opgeëiste persoon in gevaar zou kunnen komen vanwege zijn psychiatrische problemen. De rechtbank oordeelde echter dat er geen objectieve gegevens zijn die een algemeen risico op onmenselijke behandeling in de Poolse detentie aantonen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/223188-23
Datum uitspraak: 15 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 6 september 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 september 2021 door
the Regional Court in Zamość Second Penal Division(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te [plaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 1 november 2023, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat in Schiphol, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3. Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een verzamelvonnis van
the District Court in Janów Lubelskivan 23 december 2016 (II K 114/16), waaraan de volgende vonnissen ten grondslag liggen:
  • een vonnis van
  • een vonnis van
  • een vonnis van
  • een vonnis van
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van
  • een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en zes maanden en
  • een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaar en zes maanden,
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Van deze straffen resteren volgens het EAB nog, respectievelijk,
  • één jaar, tien maanden en acht dagen en
  • vijf jaar en acht dagen.
De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde verzamelvonnis.
Het verzamelvonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [4]
De raadsman heeft de rechtbank verzocht vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de twee genoemde vrijheidsstraffen zoals die zijn opgelegd bij het verzamelvonnis van 23 december 2016. Volgens de raadsman zijn er mogelijk een of meerdere verzamelvonnissen die ten grondslag liggen aan het verzamelvonnis van 23 december 2016 en is de vrijheidsstraf van twee jaar en zes maanden mogelijk opgelegd bij een of meer niet in het EAB genoemd verzamelvonnis(sen).
De rechtbank vindt, met de officier van justitie, dat het verzoek van de raadsman moet worden afgewezen. In onderdeel E van het EAB is vermeld dat in totaal zes strafbare feiten aan het EAB ten grondslag liggen. Daarbij is aangegeven bij welk van de aan het verzamelvonnis ten grondslag liggende vonnissen de feiten horen:
  • feit 1 bij het vonnis met kenmerk II K 301/08;
  • feit 2 bij het vonnis met kenmerk II K 147/09;
  • feiten 3 en 4 bij het vonnis met kenmerk II K 1189/10;
  • feiten 5 en 6 bij het vonnis met kenmerk II K 323/10;
Verder is vermeld dat een “cumulative penalty”, ofwel verzamelstraf van 2 jaar en 6 maanden is opgelegd voor de feiten 1 en 2 en een verzamelstraf van 5 jaar en 6 maanden voor de feiten 3 tot en met 6. In onderdeel B van het EAB is vermeld dat het verzamelvonnis van
23 december 2016 ziet op de vonnissen met de hiervoor genoemde kenmerken. Daaruit maakt de rechtbank op dat het verzamelvonnis ook ziet op alle hiervoor genoemde feiten en dat bij het verzamelvonnis niet één maar twee verzamelstraffen zijn opgelegd voor die feiten. Gelet op het tussen de lidstaten geldende wederzijdse vertrouwen moet de rechtbank in beginsel vertrouwen op de juistheid van de informatie in het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Verzamelvonnis van the District Court in Janów Lubelskivan 23 december 2016(II K 114/16)
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verzamelvonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, onder a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Evenmin is een garantie als bedoeld in artikel 12, onder d, OLW is verstrekt.
Anders dan de officier van justitie vindt de rechtbank dat de situatie als bedoeld in artikel 12 onder b, OLW niet van toepassing is. Daarvoor is vereist dat de verdachte op de hoogte was van het voorgenomen proces en een door hem gekozen of een hem van overheidswege toegewezen advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging op het proces te voeren en dat die advocaat tijdens het proces zijn verdediging ook daadwerkelijk heeft gevoerd. In het EAB is vermeld dat de door de opgeëiste persoon gekozen advocaat op de zitting aanwezig was. Daarbij is echter niet vermeld dat de opgeëiste persoon de advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging te voeren. Om die reden is niet voldaan aan alle vereisten in artikel 12, onder b, OLW.
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank de overlevering op grond van artikel 12 OLW weigeren. Bij de beoordeling of de rechtbank al dan niet gebruik maakt van die bevoegdheid is van belang of er andere omstandigheden zijn die maken dat de overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt. In dit verband stelt de rechtbank op grond van de informatie in het EAB vast dat de door de opgeëiste persoon gekozen advocaat een verzoek heeft ingediend tot het wijzen van een verzamelvonnis. Verder is de oproeping voor de zitting in deze procedure verzonden naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres, te weten het adres van zijn advocaat. Zijn advocaat is ook op de zitting aanwezig geweest. Gelet hierop was het aan de opgeëiste persoon om contact te houden met zijn advocaat om zich te laten informeren over het verloop van de procedure. De opgeëiste persoon heeft dit kennelijk niet gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom in de onderhavige situatie worden vastgesteld dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon impliceert, omdat hij uit eigen beweging (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces.
Vonnis van the District Court in Lipskovan 28 oktober 2008(II K 301/08);
Ten aanzien van dit vonnis is eerder een EAB uitgevaardigd. De rechtbank heeft bij uitspraak van 2 augustus 2016 geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is ten aanzien van dit vonnis. De rechtbank komt nu wederom tot dat oordeel. Uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie van 12 oktober 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon aanwezig was op de zitting die tot het vonnis heeft geleid.
Uit die informatie blijkt ook dat in dat vonnis een voorwaardelijke straf is opgelegd, dat is beslist die voorwaardelijke straf ten uitvoer te leggen en dat de reden daarvoor was dat de opgeëiste persoon een nieuw strafbaar feit had gepleegd. De veroordeling voor dat nieuwe strafbare feit, ook wel het ‘triggerende feit’, moet de rechtbank ook toetsen aan artikel 12 OLW. [5] Uit de verstrekte informatie blijkt dat die veroordeling het vonnis van
the District Court in Starachowice(II K 1189/10) betreft. De rechtbank zal dit vonnis, dat ook ten grondslag ligt aan het verzamelvonnis van 23 december 2016, hieronder toetsen aan artikel 12 OLW. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman, dat niet duidelijk is welke veroordeling aan de tenuitvoerlegging ten grondslag ligt.
Vonnis van the District Court in Radomvan 20 november 2009(VIII K 147/09 [6] );
Uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie blijkt dat tegen dit vonnis beroep is ingesteld en dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg en in beroep aanwezig was op de zitting die heeft geleid tot het vonnis respectievelijk arrest. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing op deze procedure.
Vonnis van the District Court in Starachowicevan 31 mei 2011(II K 1189/10);
Uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie blijkt dat tegen dit vonnis beroep is ingesteld en dat de beroepsprocedure moet worden getoetst aan artikel 12 OLW [7] . Uit de aanvullende informatie blijkt immers dat in beroep “the merits of the case were examined in fact and in law”. Verder blijkt dat de opgeëiste persoon aanwezig was op zitting in hoger beroep. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing op deze procedure.
Vonnis van the District Court in Janów Lubelskivan 31 oktober 2021(II K 323/10).
Ten aanzien van dit vonnis is eerder een EAB uitgevaardigd. De rechtbank heeft bij uitspraak van 2 augustus 2016 geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is ten aanzien van dit vonnis, omdat de opgeëiste persoon aanwezig was op de zitting. In deze zaak heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de aanvullende informatie verstrekt dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was, maar op 26 oktober 2012 in persoon is gedagvaard. Gelet hierop is de situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, eerste alternatief, OLW van toepassing. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus ook niet van toepassing op deze procedure.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst strafbaar feit 5 aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van feit 5, waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten 1 tot en met 4 en 6 niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer voldaan is aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
  • feit 1: diefstal;
  • feit 2: medeplegen van oplichting;
  • feit 3: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd;
  • feit 4: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
  • feit 6: afpersing.

5.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden in Polen

De raadsman heeft gesteld dat de opgeëiste persoon in verband met zijn psychiatrische problemen, die de raadsman heeft onderbouwd met stukken, in detentie in Polen een reëel gevaar loopt van een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest). De raadsman heeft de rechtbank verzocht de zaak aan te houden om een garantie van de Poolse autoriteiten te vragen dat de opgeëiste persoon wordt geplaatst in een penitentiaire instelling waar hij de juiste zorg krijgt. De raadsman heeft op een vraag van de rechtbank verklaard dat hij het door hem gestelde reële gevaar niet met stukken kan onderbouwen.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het verzoek van de raadsman moet worden afgewezen. De raadsman heeft geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden in Polen verstrekt, waaruit volgt dat sprake is van een algemeen risico op gevaar voor een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 van het Handvest voor gedetineerden (met psychiatrische problemen) in Poolse detentie. De rechtbank is hier ook ambtshalve niet mee bekend. Dit betekent dat geen algemeen gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden (met psychiatrische problemen) in Polen kan worden vastgesteld, waardoor de rechtbank ook niet toekomt aan het vragen van een detentiegarantie voor de opgeëiste persoon. Een dergelijke garantie wordt immers alleen maar opgevraagd om een concreet gevaar voor de opgeëiste persoon weg te nemen, maar daarvan is geen sprake.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 310, 311, 317 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 van de Opiumwet en 2, 5 en 7 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Zamość Second Penal Division(Polen) voor de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraffen voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R. Godthelp, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 15 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.In het EAB staat een ander kenmerk. Bij aanvullende brief van 12 oktober 2023 is het kenmerk verbeterd.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Zie het arrest van 23 maart 2023, van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU), ECLI:EU:C:2023:235, ro. 62-63.
6.In het EAB staat een ander kenmerk. Bij aanvullende brief van 12 oktober 2023 is het kenmerk verbeterd.
7.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (Tupikas) ECLI:EU:C:2017:628.