ECLI:NL:RBAMS:2023:7265

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
10541329 / CV EXPL 23-8234
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten; kostenbeding advocaat niet transparant en oneerlijk

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 10 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over de betaling van juridische kosten. [eiseres] heeft [gedaagde] tussen 2011 en 2016 als advocaat bijgestaan en in 2020 heeft zij hem bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Na het versturen van vier declaraties ter waarde van € 8.911,57, heeft [gedaagde] geweigerd te betalen, met als argument dat er geen duidelijke afspraken waren gemaakt over de kosten en dat hij pas zou betalen na afloop van de echtscheidingsprocedure.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een overeenkomst tussen een consument en een verkoper, en dat het kostenbeding in deze overeenkomst niet transparant is. Dit is in strijd met de richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. De rechter heeft geoordeeld dat het kostenbeding, dat enkel een uurtarief vermeldde zonder verdere specificaties, niet voldeed aan de transparantievereisten. Hierdoor is het kostenbeding vernietigbaar verklaard, wat betekent dat de gehele overeenkomst vervalt.

Desondanks heeft de kantonrechter geoordeeld dat [gedaagde] nog wel € 4.392,30 aan [eiseres] moet betalen, omdat hij zelf heeft aangegeven dat dit een redelijk bedrag is voor de verrichte werkzaamheden. De wettelijke rente over dit bedrag is toegewezen vanaf 22 augustus 2022. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 10541329 / CV EXPL 23-8234
Uitspraak: 10 november 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde mr. J.W.C. Bruins,
t e g e n
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiseres] en [gedaagde].
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 mei 2023 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • het tussenvonnis van 18 juli 2023 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 oktober 2023 en de daarin genoemde stukken.
Daarna is vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING

1.Feiten en omstandigheden

1.1.
[eiseres] heeft [gedaagde] tussen 2011 en 2016 als advocaat bijgestaan in diverse juridische procedures. In die periode heeft [gedaagde] alle daaruit voortvloeiende declaraties betaald.
1.2.
In 2020 heeft [eiseres] [gedaagde] bijgestaan in het kader van een echtscheidingsprocedure. In dat kader heeft [eiseres] vier declaraties verstuurd van in totaal € 8.911,57. Op de declaraties wordt een uurtarief van € 195,- en 6% kantoorkosten vermeld. Ook wordt griffierecht in rekening gebracht.
1.3.
[eiseres] heeft meermaals betaling van deze declaraties aan [gedaagde] verzocht, zoals op 8 augustus 2022. Tot op heden zijn de declaraties niet voldaan.
1.4.
[gedaagde] heeft inmiddels een andere advocaat ingeschakeld voor de echtscheidingsprocedure.

2.Vordering en verweer

2.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van: € 8.911,57 met rente en kosten. [eiseres] vordert dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.
2.2.
[eiseres] legt daaraan ten grondslag dat zij in opdracht van [gedaagde] juridische werkzaamheden heeft verricht. [eiseres] vordert nakoming van de betalingsverplichting van [gedaagde].
2.3.
[gedaagde] verweert zich. Volgens [gedaagde] hebben partijen afgesproken dat hij pas terug hoefde te betalen als de echtscheidingsprocedure waarin hij is verwikkeld achter de rug is. Verder betwist [gedaagde] dat betaling van 6% kantoorkosten en een uurtarief van € 195,- is overeengekomen. Volgens [gedaagde] dient het uurtarief gematigd te worden naar € 150,- per uur omdat hij niet tevreden is over de kwaliteit van het werk van [eiseres]. Ook betwist hij het aantal uren aan werkzaamheden dat [eiseres] heeft verricht en dat hij een veertiendagenbrief heeft ontvangen. Hij vindt een bedrag van € 4.392,30 redelijk voor de werkzaamheden die [gedaagde] heeft verricht en is bereid dat bedrag te betalen wanneer de echtscheidingsprocedure is afgerond en hij weer geld heeft.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

3.Beoordeling

De inhoud van de overeenkomst volgens partijen
3.1.
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] tijdens een gesprek in 2011 op kantoor aan [eiseres] heeft gevraagd om hem juridische bijstand te verlenen en dat [eiseres] hem in de periode van 2011 tot en met 2016, en daarna nog in het begin van 2020, in verschillende procedures heeft bijgestaan. Partijen verschillen echter van mening over wat er in 2011 precies is afgesproken. [eiseres] stelt dat destijds is overeengekomen dat ze hem zou bijstaan voor een uurtarief van € 180,- met 6% kantoorkosten. Dit is volgens [eiseres] per mail aan [gedaagde] bevestigd. [gedaagde] betwist dat dit zo is afgesproken. Volgens [eiseres] heeft zij in de gehele periode dat zij [gedaagde] heeft bijgestaan op basis van deze voorwaarden gewerkt. In de loop van de tijd is het uurtarief volgens [eiseres] wel verhoogd naar € 195,-. Zij weet echter niet meer precies hoe dat toen is gegaan. [eiseres] stelt dat [gedaagde] de verzonden facturen altijd zonder bezwaar heeft betaald, met uitzondering van de laatste vier facturen die nu in deze procedure aan haar vordering ten grondslag liggen. [eiseres] stelt echter dat [gedaagde] deze facturen wel heeft erkend en dat hij diverse malen betaling ervan heeft toegezegd.
3.2.
Voordat de kantonrechter overgaat tot de beoordeling van de stellingen van partijen, dient de kantonrechter eerst, voor zover relevant, over te gaan tot ambtshalve toetsing van oneerlijke bedingen. Er is immers sprake van een overeenkomst tussen een consument en een verkoper in de zin van artikel 2 van de richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (de Richtlijn). [1]
Ambtshalve toetsing oneerlijke bedingen
3.3.
De kantonrechter moet ambtshalve toetsen of een bepaling in een consumentenovereenkomst onder Richtlijn valt en, zo ja, of die bepaling oneerlijk is. Hoewel de Richtlijn niet rechtstreeks van toepassing is, brengt een richtlijnconforme uitleg mee dat de kantonrechter een oneerlijke bepaling op grond van artikel 6:233 BW moet vernietigen. [2]
3.4.
Kernbedingen hoeft de rechter alleen te toetsen als deze niet transparant zijn. Het kostenbeding is een kernbeding. Bij de beoordeling van dit kernbeding is van belang het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 12 januari 2023 [3] van belang. In deze uitspraak heeft het HvJEU zich uitgelaten over de vraag of een beding in een tussen een advocaat en een consument gesloten overeenkomst voor het verrichten van juridische diensten waarin, samengevat, de kosten uitsluitend worden vastgelegd op basis van het gehanteerde uurtarief, zonder verdere precisering, voldoet aan het vereiste dat bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd in de zin van artikel 4 lid 2 van de Richtlijn. Het HvJEU heeft geoordeeld dat het enkel noemen van een uurtarief de gemiddelde, normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument niet in staat stelt om alle financiële consequenties in te schatten die voor hem uit het beding voortvloeien, namelijk het totale bedrag dat hij voor de diensten zal moeten betalen (overweging 40). Het beding is dan dus niet transparant. Op grond van het arrest van het HvJEU dient de advocaat de consument, vóórdat de overeenkomst wordt gesloten, informatie te verstrekken die de consument in staat stelt om met de nodige voorzichtigheid zijn beslissing te nemen (overweging 43). Die informatie moet aanwijzingen bevatten die de consument in staat stellen bij benadering de totale kosten van die diensten te ramen, zoals een raming van het voorzienbare of minimale aantal uren dat nodig is om een bepaalde dienst te verlenen of een verbintenis om met redelijke tussenpozen tussentijdse facturen of verslagen te bezorgen waarin het aantal al gepresteerde werkuren wordt vermeld.
3.5.
In het licht van het arrest van 12 januari 2023 moet de kantonrechter onderzoeken of het kostenbeding in de tussen [eiseres] en [gedaagde] gesloten overeenkomst voldoet aan het in artikel 4 lid 2 van de Richtlijn neergelegde transparantievereiste. Indien daaraan niet is voldaan, moet de kantonrechter de vraag beantwoorden of, in het licht van alle omstandigheden van het geval, het beding als oneerlijk beschouwd moet worden.
3.6.
De kantonrechter is van oordeel dat het kostenbeding niet-transparant is. Dat begint al bij de eerste overeenkomst tussen partijen in 2011. Het kostenbeding houdt enkel een uurtarief in en gelet op het arrest van 12 januari 2023 voldoet een dergelijk beding niet aan het transparantievereiste uit artikel 4 lid 2 van de Richtlijn. Er is niet gebleken dat voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst aan [gedaagde] nadere informatie is verstrekt die hem in staat stelt om met de nodige voorzichtigheid en met volledige kennis van de financiële gevolgen van het sluiten van die overeenkomst, zijn beslissing te nemen. Er is voor het sluiten van de overeenkomst in 2011 door [eiseres] geen inschatting gemaakt van het voorzienbare of minimale aantal uren dat nodig was om de destijds beoogde dienst te verlenen en evenmin is gebleken dat [eiseres] van tevoren heeft toegezegd om met redelijke tussenpozen middels tussentijdse facturen of verslagen het aantal gepresteerde werkuren te vermelden. Helemaal in 2020, toen [eiseres] [gedaagde] voor een nieuwe opdracht bijstond, zijn partijen volgens [eiseres] doorgegaan op basis van de voorwaarden uit 2011, maar ook toen heeft [eiseres] geen raming overlegd van de verwachte kosten. Ook de te verwachten bedragen aan griffierecht heeft ze niet vooraf meegedeeld, terwijl juist die tarieven vooraf al bekend waren. De kantonrechter komt daarom tot de conclusie dat het kostenbeding in strijd is met het transparantievereiste. De stelling van [eiseres] dat [gedaagde] in het verleden zonder enig bezwaar de facturen heeft betaald, de facturen in kwestie heeft erkend en betaling daarvan een aantal maal heeft toegezegd, doet daar niet aan af. Het gaat erom of [gedaagde] van tevoren de financiële gevolgen kon overzien en dat is hier niet het geval.
3.7.
Ook is het kostenbeding naar het oordeel van de kantonrechter oneerlijk. De omstandigheid dat het beding niet transparant is, maakt nog niet meteen dat het ook oneerlijk is [4] , maar weegt wel mee bij de beoordeling. Daarnaast weegt de kantonrechter mee dat een advocaat ook op grond van de eigen gedragsregels (regel 17 lid 2 en de toelichting daarop) verplicht is om vooraf een inschatting te geven van de te verwachten tijdsbesteding en het totaal aan kosten. Verder is het uurtarief kennelijk na 2011 op enig moment veranderd van € 180,- in € 195,- zonder dat [eiseres] heeft kunnen toelichten hoe dat is gegaan. Die omstandigheden samen maken dat het beding naar het oordeel van de kantonrechter onredelijk is.
Welke gevolgen heeft het oneerlijke kostenbeding voor de overeenkomst?
3.8.
Artikel 6:233 onder a BW bepaalt dat een oneerlijk beding vernietigbaar is. De kantonrechter vernietigt het kostenbeding omdat het oneerlijk is. Dit heeft als gevolg dat het kostenbeding geacht wordt nooit te hebben bestaan. Omdat het kostenbeding bij een overeenkomst van opdracht met een opdrachtnemer in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf niet kan bestaan zonder loon, betekent dat dat de hele overeenkomst vervalt.
3.9.
Volgens [eiseres] is in dat geval alsnog een redelijk loon verschuldigd in de zin van artikel 7:405 BW. De in rekening gebrachte kosten zijn gebruikelijk en redelijk in de zin van dat artikel, zodat alsnog de gehele facturen betaald moeten worden. De kantonrechter gaat hier niet in mee. Herziening van een vervallen overeenkomst in een andere overeenkomst of in een overeenkomst met andere inhoud is immers alleen mogelijk indien de consument door het vervallen van de overeenkomst zou worden blootgesteld aan bijzonder nadelige gevolgen en dus zou worden benadeeld. Dat is hier niet het geval. Bovendien zou omzetting naar een redelijk loon in de zin van artikel 7:405 BW onvoldoende doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn in het licht van de doelstellingen van de Richtlijn.
3.10.
In dit geval is de kantonrechter echter van oordeel dat [gedaagde] wel € 4.392,30 aan [eiseres] moet betalen. Hij heeft immers uit zichzelf gesteld dat hij dit een redelijk bedrag vindt voor de werkzaamheden die [eiseres] heeft verricht. Ook nadat de kantonrechter op zitting daarover had doorgevraagd, en hem had gewezen op de gevolgen van de vernietiging van het kostenbeding, heeft hij bevestigd dat hij dat bedrag wil betalen. In die specifieke omstandigheden ziet de kantonrechter dus aanleiding om te bepalen dat [gedaagde] nog € 4.392,30 aan [eiseres] verschuldigd is. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter wel voldoende doeltreffend, evenredig en afschrikkend, omdat het neerkomt op betaling van minder dan de helft van het gevorderde loon.
Het verweer van [gedaagde]
3.11.
Het verweer van [gedaagde] dat hij pas hoeft te betalen nadat de echtscheidingsprocedure is afgerond, slaagt niet. [eiseres] heeft betwist dat zo’n afspraak is gemaakt. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij dit echt met [eiseres] heeft afgesproken. Hij heeft wel gezegd dat hij heeft toegezegd dat hij zal betalen als de echtscheidingsprocedure achter de rug is, maar hij heeft niet gesteld dat [eiseres] daar ook mee heeft ingestemd. De enkele omstandigheid dat [eiseres] een tijd heeft gewacht voordat zij de facturen is gaan incasseren, is onvoldoende om zo’n afspraak aan te nemen. Ook de stelling dat het telefonisch is afgesproken, is onvoldoende, omdat [eiseres] dat heeft betwist en [gedaagde] zelf heeft gezegd dat hij zich niet meer kan herinneren hoe dat is gegaan.
3.12.
De conclusie is dat [gedaagde] € 4.392,30 moet betalen.
Rente en kosten
3.13.
[eiseres] hanteert geen algemene voorwaarden, zodat er geen bepalingen over rente of kosten zijn die de kantonrechter ambtshalve moet toetsen.
3.14.
[eiseres] heeft de wettelijke rente gevorderd vanaf veertien dagen na de ingebrekestelling van 8 augustus 2022. Die rente wordt toegewezen.
3.15.
[eiseres] heeft buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Deze vordering wordt afgewezen. De aanmaning van 8 augustus 2022 voldoet niet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW omdat een termijn is gegeven van veertien dagen na dagtekening van de brief (die aangetekend is verzonden), en niet veertien dagen na ontvangst ervan. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016 [5] .
3.16.
Omdat partijen over en weer gedeeltelijk ongelijk krijgen, bepaalt de kantonrechter dat de proceskosten worden gecompenseerd. Dat betekent dat ieder de eigen kosten draagt.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 4.392,30, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 22 augustus 2022 tot de dag van volledige betaling,
II. compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
III. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
IV. wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. H.J. Schaberg, kantonrechter, bijgestaan door mr. M. Mein, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2023.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29), zoals gewijzigd bij richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 (PB 2011, L 304, blz. 64).
2.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 13 september 2013, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:HR:2013:691.
3.Gepubliceerd op eur-lex.europa.eu onder nummer ECLI:EU:C:2023:14.
4.Dat heeft ook het HvJEU geoordeeld in het arrest van 12 januari 2023.
5.ECLI:NL:HR:2016:2704, gepubliceerd op rechtspraak.nl.