ECLI:NL:RBAMS:2023:7243

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
13/072846-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensenhandel van een minderjarige in de prostitutie

Op 16 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 39-jarige man, die werd beschuldigd van mensenhandel ten aanzien van een minderjarige. De verdachte vervoerde het slachtoffer, een minderjarige vrouw, naar seksafspraken en ontving hiervoor een vergoeding. De rechtbank oordeelde dat niet kon worden bewezen dat de verdachte handelde met het oogmerk van uitbuiting, wat essentieel is voor de tenlastelegging onder artikel 273f, eerste lid, sub 2 Sr. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mensenhandel in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 5 en 8 Sr, maar niet aan het medeplegen van mensenhandel. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 176 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast een taakstraf van 120 uur. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn spijt en de impact van de zaak op zijn leven. De uitspraak benadrukt de bescherming van minderjarigen tegen seksuele uitbuiting en de verantwoordelijkheden van volwassenen in dergelijke situaties.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.072846.22
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/072846-22
Datum uitspraak: 16 november 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 25 en 27 september en 16 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.J. de Graaf en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. E.K.B. Bijl naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt verweten dat hij zich – kort gezegd – schuldig heeft gemaakt aan
het medeplegen van mensenhandel door middel van uitbuiting in de prostitutie van de minderjarige [slachtoffer] in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 15 januari 2022.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen een bijlage, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Inleiding

Op 10 december 2021 heeft de politie een ‘informatief gesprek zeden’ gevoerd met de destijds zestienjarige [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). [slachtoffer] vertelde in dat gesprek dat zij seksueel zou zijn uitgebuit en misbruikt door een man genaamd ‘ [naam man] ’. Op 21 december 2021 werd door een veiligheidsfunctionaris van de jeugdzorginstelling [naam instelling] aangifte gedaan namens [slachtoffer] . Op 23 december 2021 heeft [slachtoffer] voor het eerst een uitgebreide verklaring afgelegd bij de politie. Met ‘ [naam man] ’ bleek [slachtoffer] medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) te bedoelen.
Het onderzoek dat daarop volgde (onderzoek ‘Politan’), heeft tot de verdenkingen tegen verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) geleid.
[medeverdachte 2] heeft, nadat zij meerdere keren als verdachte in dit onderzoek was gehoord, verklaard ook slachtoffer te zijn geweest van seksuele uitbuiting door [medeverdachte 1] . Dit zou zijn begonnen toen zij nog minderjarig was. Zij heeft op 25 april 2022 aangifte tegen [medeverdachte 1] gedaan.
De rechtbank zal hieronder eerst – kort samengevat – de standpunten van de officier van justitie en de verdediging weergeven. Daarna volgen de overwegingen en het oordeel van de rechtbank.

5.Standpunten van procespartijen

5.1.
Officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mensenhandel ten aanzien van de minderjarige [slachtoffer] .
5.2.
Verdediging
Volgens de raadsvrouw heeft verdachte zich hoogstens schuldig gemaakt aan mensenhandel ten aanzien [slachtoffer] in de zin van het vervoeren naar seksafspraken. Daarbij dient een kortere pleegperiode te worden aangehouden.
De raadsvrouw heeft daarnaast aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met het oogmerk van uitbuiting of dat hij voordeel heeft getrokken uit de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] . Nu de verdediging niet de mogelijkheid heeft gekregen om [slachtoffer] als getuige te ondervragen, dienen haar verklaringen op het punt van het afstaan van haar verdiensten aan verdachte te worden uitgesloten van het bewijs. Ook was er geen sprake van medeplegen met één van de medeverdachten.

6.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank zal allereerst de vraag beantwoorden of handelen van verdachte ten aanzien van [slachtoffer] onder de specifieke omstandigheden van het geval kan worden beschouwd als mensenhandel in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 2, 5 en/of 8 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Daarbij zal de rechtbank eerst het juridisch kader uiteenzetten. Daarna zal worden gemotiveerd tot welke conclusies de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen is gekomen, waarbij ook hetgeen de officier van justitie en de raadsvrouw hebben aangevoerd zal worden besproken, voor zover sprake is van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dan wel verweer.
6.1.
Juridisch kader
Artikel 273f Sr algemeen
Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f Sr. Dit wetsartikel staat in titel XVIII die ziet op de ‘misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid’. De strafbaarstelling is gericht op het tegengaan van uitbuiting van mensen. Uitbuiting moet daarbij niet beperkt worden uitgelegd. Het belang van het individu staat voorop; dat belang is het behoud van de lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van personen. Artikel 273f Sr beoogt bescherming te bieden tegen de aantasting daarvan.
Het ten laste gelegde artikel 273f, eerste lid, sub 2, 5 en 8 Sr ziet op de bescherming van minderjarigen tegen seksuele uitbuiting door anderen en op het profiteren daarvan. Een minderjarige op enigerlei wijze faciliteren tot een rol in de prostitutie is strafbaar, onafhankelijk van de wil van de minderjarige. Hierbij is niet van belang of een verdachte bekend is met de minderjarigheid van het slachtoffer, aangezien de minderjarigheid een geobjectiveerd bestanddeel is. Door het tewerkstellen van minderjarigen in de prostitutie is er in het algemeen sprake van een grote inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de minderjarige.
Artikel 273f, eerste lid, sub 2 Sr
Artikel 273f, eerste lid, sub 2 Sr ziet, voor zover thans van belang, op het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van een ander met het oogmerk van uitbuiting van die ander, terwijl die ander nog geen achttien jaren oud is. Deze bepaling is niet beperkt tot uitbuiting in de prostitutie, maar ziet op alle intermenselijke relaties waarbij uitbuiting van een minderjarige aan de orde is.
Het gebruik van dwangmiddelen, zoals beschreven onder sub 1 en sub 4, is niet vereist. De overtuiging van de wetgever is dat aan de exploitatie van minderjarigen ‘misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht’ inherent is.
Wel moeten de handelingen en het oogmerk van uitbuiting worden bewezen. Aangenomen wordt dat er een oogmerk van uitbuiting bestaat als de verdachte het oogmerk heeft om een minderjarige in de prostitutie te laten werken.
Artikel 273f, eerste lid, sub 5 Sr
Artikel 273f, eerste lid, sub 5 Sr ziet op het strafbaar stellen van, voor zover thans van belang, het brengen van een minderjarige in de prostitutie. Het gebruik van dwangmiddelen is niet vereist. Uit de wetsgeschiedenis vloeit voort dat de wetgever ten aanzien van de strafbaarstelling van op de prostitutie van minderjarigen gericht handelen, van een eis van verdergaande specifieke, een uitbuitingsituatie kenmerkende, omstandigheden niet heeft willen weten. Het brengen van een minderjarige in de prostitutie is door de wetgever aangemerkt als een aan mensenhandel gerelateerde vorm van uitbuiting. Het voorgaande brengt mee dat het begrip ‘uitbuiting’ niet als bestanddeel in voormelde strafbepaling moet worden ingelezen en afzonderlijk worden bewezen, maar dat handelen als in deze strafbepaling neergelegd uitbuiting oplevert en wordt gekwalificeerd als mensenhandel.
Artikel 273f, eerste lid, sub 8 Sr
In artikel 273f, eerste lid, sub 8 Sr gaat het over, voor zover hier van belang, het opzettelijk voordeel trekken van seksuele handelingen tegen betaling bij minderjarigen. Net zoals bij sub 2 en 5 ontbreekt het vereiste van onvrijwilligheid en hoeft de dader geen wetenschap omtrent de leeftijd te hebben gehad. Net als bij sub 5 moet het begrip ‘uitbuiting’ niet als bestanddeel in voormelde strafbepaling worden ingelezen en afzonderlijk worden bewezen, maar levert handelen als in deze strafbepaling neergelegd uitbuiting op en wordt gekwalificeerd als mensenhandel.
6.2.
Feiten en omstandigheden
Op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. [1]
6.2.1.
Verklaringen [slachtoffer]
had [medeverdachte 2] leren kennen via [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] regelde seksafspraken voor [medeverdachte 2] met andere mannen en kreeg geld van haar. [medeverdachte 1] had voorgesteld dat [slachtoffer] ook seksafspraken zou gaan doen, net als [medeverdachte 2] . Ze werd onder het account van [medeverdachte 2] op sexjobs.nl ingeschreven en [medeverdachte 2] regelde op die manier seksafspraken voor haar. [slachtoffer] was op dat moment nog minderjarig, terwijl [medeverdachte 2] al meerderjarig was. [medeverdachte 2] werd in de advertentie aangeboden als ‘ [advertentienaam] ’ van 21 jaar en [slachtoffer] als ‘ [advertentienaam slachtoffer] ’ van 23 jaar. [medeverdachte 2] zorgde voor het updaten van de advertentie. [slachtoffer] had zelf foto’s van haar lichaam gemaakt en naar [medeverdachte 1] gestuurd. Als [medeverdachte 1] haar en [medeverdachte 2] vervoerde naar en van seksafspraken moesten ze de helft van hun verdiensten aan hem geven. De seksafspraken hadden plaatsgevonden van maart tot en met oktober 2021. Ze had samen met [medeverdachte 2] en ook alleen afspraken gehad. Tijdens alle afspraken was [slachtoffer] onder invloed van cocaïne die ze van [medeverdachte 2] of [medeverdachte 1] kreeg. [medeverdachte 2] en [slachtoffer] werden naar en van de seksafspraken vervoerd door [medeverdachte 1] of [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) en ze betaalden aan degene die hen reed. [2] Ze had tegen verdachte gezegd dat ze 23 jaar was en [advertentienaam slachtoffer] heette. [3]
6.2.2.
Verklaringen [medeverdachte 2]
heeft verklaard dat ze soms naar seksafspraken werd gereden door [medeverdachte 1] en soms door verdachte. Verdachte vroeg alleen een bedrag voor benzine. [4]
[slachtoffer] is een paar keer met haar en verdachte meegereden en had dan haar eigen klanten. [5] [medeverdachte 1] stuurde [slachtoffer] dan een adres door. [slachtoffer] zei tegen verdachte dat ze [advertentienaam slachtoffer] heette en 23 jaar oud was. [6] Je zag dat ze het niet leuk vond, maar ze moest van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] moest haar meenemen. [slachtoffer] moest van [medeverdachte 1] tegen verdachte liegen over haar leeftijd omdat verdachte haar anders niet mee zou nemen. [7]
6.2.3.
Verklaringen verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat [medeverdachte 2] werkzaam was als prostituee en haar in het kader van afspraken met klanten vervoerde in zijn taxi. [medeverdachte 2] had hem op enig moment gevraagd of een vriendin van haar ook gebruik mocht maken van zijn diensten. Het zou gaan om een meisje van 23 jaar oud, die ook vrijwillig werkzaam was als prostituee. [medeverdachte 2] had verteld dat ze de identiteitskaart van het meisje had gezien. [slachtoffer] is toen samen met [medeverdachte 2] en ook een keer alleen met hem meegereden. [slachtoffer] betaalde hem voor de ritten die hij uitvoerde. Hij hanteerde vaste prijzen voor bepaalde ritten. [8]
6.2.4.
Chatgesprekken
In een chatgesprek van
28 juni 2021tussen verdachte en [slachtoffer] wordt besproken dat verdachte [slachtoffer] ergens naartoe kan brengen en kan ophalen. [9]
Uit een chatgesprek van
3 juli 2021tussen verdachte en [slachtoffer] kan worden afgeleid dat verdachte [slachtoffer] ergens ophaalt. [10]
6.3.
Weging van de feiten en omstandigheden in het licht van de tenlastelegging
6.3.1.
Bewezenverklaring
Uit de hiervoor in paragraaf 6.2. genoemde feiten en omstandigheden volgt dat verdachte [slachtoffer] , die op dat moment minderjarig was, een aantal keer heeft vervoerd in zijn auto in het kader van seksafspraken. Voor zijn chauffeurswerkzaamheden ontving hij van [slachtoffer] een vergoeding en hij hanteerde vaste tarieven. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 5 (het brengen van een minderjarige in de prostitutie) en sub 8 Sr (het opzettelijk voordeel trekken van prostitutiewerkzaamheden van minderjarigen).
De raadsvrouw heeft bewijsuitsluiting bepleit van (een deel van) de verklaring van [slachtoffer] vanwege het niet opnieuw kunnen horen van deze getuige bij de rechter-commissaris. De rechtbank overweegt dat de overige resultaten van het opsporingsonderzoek, waaronder de verklaring van [medeverdachte 2] , de chatgesprekken en de tapgesprekken, voldoende aanknopingspunten bieden voor betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde feit. Het is niet zo dat een bewezenverklaring in beslissende mate wordt gebaseerd op de verklaring van [slachtoffer] . Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] worden gebruikt.
Uit hetgeen hiervoor is beschreven ten aanzien van het juridisch kader, vloeit voort dat het handelen als neergelegd in de strafbepalingen van artikel 273f, eerste lid, sub 5 en 8 Sr wordt aangemerkt als uitbuiting van een minderjarige.
Voor een bewezenverklaring van artikel 273f, eerste lid, sub 2 Sr is vereist dat sprake is geweest van het oogmerk van uitbuiting. Volgens bestendige rechtspraak is voor een bewezenverklaring van ‘oogmerk’ voorwaardelijk opzet ontoereikend. Er moet sprake zijn van sterk opzet in de zin van wetenschap of noodzakelijkheidsbewustzijn. Vertaald naar deze zaak betekent dat, dat het handelen van verdachte gericht moet zijn geweest op de uitbuiting van [slachtoffer] .
De rechtbank is van oordeel dat de uitbuiting in deze zaak enkel heeft bestaan uit het vervoeren van [slachtoffer] naar en van klanten voor seksafspraken en het ontvangen van een vergoeding daarvoor. Andere taken of werkzaamheden had verdachte niet. Verder ziet de rechtbank ook geen aanwijzingen voor uitbuiting in ander opzicht, bijvoorbeeld door onevenredige bedragen te incasseren voor het vervoeren van [slachtoffer] .
Dat de uitbuiting in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank enkel hieruit heeft bestaan, brengt met zich dat de minderjarige leeftijd van [slachtoffer] voor het bestaan van de uitbuiting doorslaggevend is geweest. Anders gezegd: als [slachtoffer] niet minderjarig was geweest, zou er in dit geval geen sprake zijn geweest van uitbuiting. Dit acht de rechtbank van belang bij de beoordeling van de vraag of het handelen en het door verdachte gewenste gevolg gericht was op de uitbuiting van [slachtoffer] .
Uit het dossier en de verklaringen van verdachte ter terechtzitting maakt de rechtbank op dat verdachte niet wist en er ook geen rekening mee hield dat [slachtoffer] minderjarig was. Verdachte was taxichauffeur en vervoerde [medeverdachte 2] al enige tijd in het kader van haar seksafspraken. Zij waren na verloop van tijd goede vrienden geworden en verdachte vertrouwde [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] had hem gevraagd of haar vriendin [slachtoffer] ook gebruik mocht maken van zijn taxidiensten. Zij had verdachte voorgehouden dat [slachtoffer] 23 jaar oud was en vrijwillig in de prostitutie werkte. Ook [slachtoffer] zelf had gezegd dat ze 23 jaar oud was. Uit het dossier kunnen geen bijzondere situationele omstandigheden worden afgeleid op grond waarvan verdachte had moeten of kunnen denken dat hij mogelijk te maken had met een minderjarige of dat [slachtoffer] door een ander werd uitgebuit. De rechtbank vindt daarom dat niet kan worden bewezen dat het handelen van verdachte gericht was op de uitbuiting van [slachtoffer] . Dat de leeftijd is geobjectiveerd en dat verdachte rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat hij een minderjarige vervoerde en die leeftijd had moeten controleren, maakt dat oordeel niet anders. Daarmee is immers nog niet het bewijs geleverd van de sterke opzetvariant ‘oogmerk van uitbuiting’.
Dit brengt met zich dat het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op artikel 273f, eerste lid, sub 2 Sr niet kan worden bewezen.
6.3.2.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Die kwalificatie is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip (vgl. HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390).
Het opzet moet zijn gericht op de samenwerking en de te verrichten gedraging. Anders gezegd: voor het aannemen van medeplegen is vereist is dat twee of meer personen bewust samenwerken met het oog op het verrichten van de ten laste gelegde feiten.
Met de raadsvrouw vindt de rechtbank dat geen sprake is van medeplegen. Bewijs voor een ‘nauwe en bewuste samenwerking’ met één of meerdere medeverdachten ontbreekt. In de zaken van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , waarin de rechtbank eveneens heden uitspraak doet, acht de rechtbank bewezen dat zij zich ook schuldig hebben gemaakt aan de seksuele uitbuiting van [slachtoffer] . Verdachte heeft in dat kader [slachtoffer] slechts vervoerd van en naar klanten en daarvoor een vergoeding ontvangen.
Uit het dossier blijkt niet van enige samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] . Sterker nog, zowel verdachte als [medeverdachte 1] zeggen elkaar niet te kennen.
Als er zou kunnen worden gesproken over een samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 2] , dan kan niet worden gezegd dat verdachte zich ook bewust was van deze samenwerking. Zowel verdachte als [medeverdachte 2] zelf zeggen dat verdachte is voorgelogen over de leeftijd van [slachtoffer] en de rechtbank acht, zoals hiervoor in paragraaf 6.3.1. overwogen, niet bewezen dat verdachte heeft gehandeld met het oogmerk van uitbuiting.
6.3.3.
Periode
De rechtbank gaat voor wat betreft de periode uit van de verklaring van [slachtoffer] . Zij heeft verklaard dat de seksafspraken hebben plaatsgevonden tussen maart en eind oktober 2021. Gebleken is dat verdachte [slachtoffer] in die periode kende. De chatgesprekken tussen verdachte en [slachtoffer] dateren ook uit de genoemde periode.

7.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode van 1 maart 2021 tot en met 31 oktober 2021 in Nederland,
een ander, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ),
ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [slachtoffer] enige handeling heeft ondernomen waarvan verdachte wist dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen, terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt
en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die ander, te weten die [slachtoffer] , met en/of voor een derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
immers heeft hij, verdachte,
  • die [slachtoffer] (zijnde schaars gekleed) per auto vervoerd naar prostitutiewerkzaamheden en
  • die [slachtoffer] een deel van het in de prostitutie verdiende geld aan hem, verdachte, laten betalen.

8.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

10.Motivering van de straffen

10.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De strafzaak en de media aandacht daarvoor hebben een grote impact op verdachte gehad. Daarnaast heeft hij het zwaar met de afwikkeling van het overlijden van zijn moeder en is hij niet in staat om te werken. Bovendien loopt verdachte al lange tijd in een schorsing van de voorlopige hechtenis en heeft hij in een vrijwillig kader hulp gezocht. De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest, met daarnaast eventueel een taakstraf of een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Volgens de raadsvrouw rechtvaardigen vergelijkbare gevallen een substantieel lagere straf dan door de officier van justitie geëist.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich in een periode van een aantal maanden schuldig gemaakt aan mensenhandel van de destijds minderjarige [slachtoffer] door haar een aantal keer van en naar seksafspraken te vervoeren en daarvoor een vergoeding te ontvangen. [medeverdachte 2] , een goede vriendin van verdachte, had gevraagd of haar vriendin [slachtoffer] gebruik kon maken van de taxidiensten van verdachte. Verdachte werd door [medeverdachte 2] en [slachtoffer] voorgehouden dat [slachtoffer] 23 jaar oud was en vrijwillig in de prostitutie werkte. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte verder enige bemoeienis had met de werkzaamheden van [slachtoffer] . Behalve haar jeugdige leeftijd waren er geen bijzondere omstandigheden waaruit verdachte had kunnen of moeten afleiden dat hij mogelijk te maken had met een minderjarige of dat er sprake zou zijn van een uitbuitingssituatie.
De door verdachte overtreden bepaling beoogt minderjarigen te beschermen, ook tegen zichzelf. Minderjarigen worden geacht, ook als er geen sprake is van dwang of misleiding, op seksueel gebied nog niet volgroeid te zijn en niet zelfstandig de emotionele gevolgen van seksueel contact voldoende te kunnen overzien. Met zijn handelen heeft verdachte [slachtoffer] in ernstige mate geschaad in haar lichamelijke en geestelijke integriteit op een cruciaal moment in haar ontwikkeling tot volwassen vrouw.
Verdachte heeft ter terechtzitting verantwoording afgelegd over zijn handelen en zijn spijt betuigd. Hij heeft verklaard dat hij erg is geschrokken van het feit dat [slachtoffer] minderjarig was en heeft duidelijk gemaakt dat hij prostitutie van minderjarigen op geen enkele manier goedkeurt. Verdachte erkent dat hij de leeftijd van [slachtoffer] had moeten controleren.
Persoonlijke omstandigheden
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De reclassering heeft in haar rapport van 22 september 2023 opgeschreven dat verdachte sinds een aantal maanden wordt begeleid door een sociaal wijkteam met praktische zaken en zijn financiële administratie. Daarnaast zou hij door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) worden toegeleid naar betaald werk. Het algemene recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog. Er worden voldoende aanknopingspunten gezien om tot een reclasseringstoezicht te komen met bijzondere voorwaarden.
Strafmaat
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat allereerst gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor mensenhandel dat sinds 21 mei 2021 bestaat. Als oriëntatiepunt voor het faciliteren en bewegen van een minderjarige tot seksuele uitbuiting wordt een gevangenisstraf van 24 maanden genoemd.
De rechtbank weegt mee dat verdachte zich niet bewust was van de minderjarigheid van [slachtoffer] en niet bekend was met de belastende omstandigheden waaronder de prostitutiewerkzaamheden door [slachtoffer] werden verricht. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank dan ook niet bewezen dat verdachte heeft gehandeld met het oogmerk van uitbuiting van een minderjarige. De rechtbank is van oordeel dat de handelingen van verdachte zich in omvang en zwaarte aan de ondergrens bevinden van mensenhandel.
Het is ook van belang om te benoemen dat de strafzaak aanzienlijke persoonlijke gevolgen voor verdachte heeft gehad. Na zijn aanhouding is betrokkene naar eigen zeggen zijn baan als taxichauffeur kwijtgeraakt, omdat hij geen Verklaring Omtrent Het Gedrag (VOG) meer kon krijgen. Ook heeft de media uitgebreid verslag gedaan van de strafzaak en is verdachte herkenbaar afgebeeld in een landelijke krant. De rechtbank begrijpt dat verdachte dat als zeer belastend ervaart. Hij zal moeten leven met het feit dat hij te boek staat als iemand die betrokken is geweest bij mensenhandel en de gevolgen moeten dragen die dit met zich meebrengt.
De rechtbank vindt het, alles bij elkaar genomen, niet passend om aan verdachte een langere gevangenisstraf op te leggen dan die hij reeds heeft ondergaan in het kader van het voorarrest. De rechtbank zal een lange voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf opleggen. Een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf daarbovenop zou in het licht van de andere na te streven strafdoelen – vergelding en speciale preventie – een te zware strafmodaliteit zijn. Anders dan het advies van de reclassering ziet de rechtbank - gelet op de houding van verdachte en het feit dat hij doordrongen lijkt te zijn van zijn handelen - geen noodzaak tot het stellen van bijzondere voorwaarden.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 273f van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in paragraaf 7 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Mensenhandel, terwijl die persoon ten aanzien van wie het in artikel 273 f, eerste lid onder 5 en 8 omschreven feit wordt gepleegd de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
176 (honderdzesenzeventig) dagen, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2(
twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
 Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
120 (honderdtwintig)uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen.
 Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. C. Klomp en A.M. Grüschke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Stockmann, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 november 2023.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] , p. 6-10, 12.
3.Proces-verbaal van bevindingen ‘gesprek [slachtoffer] ’, p. 1282.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] en schriftelijke verklaring, p. 1159, 1167.
5.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris op 2 december 2022, p. 3.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] en schriftelijke verklaring, p. 1161, 1167.
7.Proces-verbaal van aanvullend verhoor aangeefster [medeverdachte 2] , p. 49-50.
8.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 september 2023.
9.Proces-verbaal van bevindingen ‘3e onderzoek goednummer 6165071 – chatgesprekken tussen [verdachte] en [slachtoffer] ’, p.787.
10.Proces-verbaal van bevindingen ‘3e onderzoek goednummer 6165071 – chatgesprekken tussen [verdachte] en [slachtoffer] ’, p.789-790.