ECLI:NL:RBAMS:2023:7225

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
13.221566-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot verdedigingsrechten

Op 14 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Bydgoszcz, Polen. Het EAB is gericht op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en een vrijheidsstraf van 7 jaar en 6 maanden moet ondergaan. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 31 oktober 2023 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsman, mr. C. van Aken, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak over de overlevering met 30 dagen verlengd.

De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd vanwege een lopende strafvervolging in Nederland, maar de rechtbank oordeelt dat deze situatie niet van toepassing is op de onderhavige zaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt gevraagd, niet samenhangen met de lopende Nederlandse strafvervolging. Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de strafzaak in Polen en dat zijn verdedigingsrechten zijn geschonden, wat volgens hem een grond voor weigering van de overlevering zou moeten zijn.

De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er voldoende bewijs is dat de opgeëiste persoon in hoger beroep is vertegenwoordigd door een gemachtigd advocaat. De rechtbank heeft besloten om nadere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten over de vertegenwoordiging van de opgeëiste persoon en heeft het onderzoek heropend. De zitting is geschorst tot 29 november 2023, waar de rechtbank verdere informatie zal ontvangen en de opgeëiste persoon opnieuw zal worden opgeroepen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.221566-23
Datum uitspraak: 14 november 2023
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering van 8 september 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 augustus 2023 door
the Regional Court in Bydgoszcz(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [woonplaats],
gedetineerd in [detentieadres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 31 oktober 2023, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. C. van Aken, advocaat in Geertruidenberg en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt:
  • een vonnis van
  • een arrest van
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 7 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Het arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW in verbinding met artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
-
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van deze wet.
-
Overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.

5.Lopende vervolging in Nederland

Standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de overlevering dient te worden geweigerd, omdat sprake is van een lopende strafvervolging in Nederland. Namens de opgeëiste persoon is hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 31 juli 2023. Omdat die zaak nog niet onherroepelijk is, is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 9 lid 1 sub a OLW.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat artikel 9 lid 1 sub a OLW niet van toepassing is op de onderhavige zaak. De vervolging in Nederland ziet niet op een feit waarvoor overlevering wordt gevraagd. Een lopende Nederlandse strafvervolging kan eventueel een beletsel opleveren voor de feitelijke overlevering, maar dit komt pas aan de orde nadat door de rechtbank is geoordeeld over de toelaatbaarheid van de overlevering. Het verweer wordt daarom verworpen.

6.Artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon heeft verklaard niets te weten van een strafzaak en een vonnis in Polen. Hij wist ook niet van een procedure in hoger beroep. Hij is niet verhoord als verdachte en heeft nooit oproepen voor zittingen of andere brieven ontvangen van de Poolse autoriteiten over de strafzaak die tegen hem liep. De opgeëiste persoon heeft bovendien nimmer een advocaat ingeschakeld of gemachtigd.
Volgens de raadsman kan dus geen sprake zijn van een situatie zoals bedoeld in artikel 12 sub b OLW. Evenmin is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 12 sub a, sub c of d OLW.
In samenhang met het voorgaande stelt de raadsman zich op het standpunt dat sprake is van een schending van artikel 6 EVRM, omdat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten niet heeft kunnen uitoefenen. Op grond van artikel 11 OLW kan overlevering daarom niet worden toegestaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW niet kan leiden tot weigering van de overlevering. De Poolse autoriteiten hebben in de aanvullende informatie van 25 oktober 2023 aangegeven dat de opgeëiste persoon in hoger beroep is vertegenwoordigd door een
‘authorised ex officio defender’. Uit deze bewoordingen kan, in samenhang met de vraagstelling van het IRC, worden afgeleid dat sprake is van een gemachtigd advocaat. Gelet op het vertrouwensbeginsel moet van de juistheid van die informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit worden uitgegaan.
Oordeel van de rechtbank
Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis lid 1 Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [4]
Uit het EAB leidt de rechtbank - met de officier van justitie - af dat in de procedure in hoger beroep definitief en ten gronde over de schuld en de straf is geoordeeld. Uit onderdeel d) van het EAB volgt namelijk dat in hoger beroep de kwalificatie van het strafbare feit is aangepast en dat de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf is verlaagd naar 7 jaar en 6 maanden gevangenisstraf. De rechtbank zal daarom alleen het proces in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW.
Het IRC heeft aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gevraagd: “
Could you confirm that the defense counsel, who was present at the appeal trial on 07.07.2022, wasmandatedto represent [opgeëiste persoon]?”. In de aanvullende informatie van 25 oktober 2023 is daarop door de Poolse autoriteiten geantwoord dat de opgeëiste persoon “
was represented by an authorised ex officio defender”. De rechtbank is van oordeel dat ‘
authorised’in de onderhavige context voor meerdere interpretaties vatbaar is en dat onvoldoende blijkt dat sprake is van een machtiging door de opgeëiste persoon aan de advocaat om de verdediging te voeren.
Daarbij is van belang dat de raadsman een brief heeft overgelegd van de Poolse advocaat (die de opgeëiste persoon op grond van artikel 21a OLW heeft aangewezen), Jakub Montowski, waarin is vermeld dat uit het Poolse strafdossier niet blijkt dat er contact is geweest tussen de opgeëiste persoon en de hiervoor bedoelde
ex officioadvocaat.
De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces in hoger beroep noch dat hij de (ex officio) advocaat die in hoger beroep ter zitting de verdediging heeft gevoerd, daadwerkelijk heeft gemachtigd om de verdediging te voeren.
De rechtbank ziet daarin aanleiding om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
Was de opgeëiste persoon op de hoogte van het voorgenomen proces in hoger beroep?
Betekent een ‘
authorised ex officio defender’dat sprake is van een bevoegde advocaat of dat deze advocaat daadwerkelijk door de opgeëiste persoon zelf is gemachtigd om de verdediging te voeren ter zitting in hoger beroep?
De rechtbank verzoekt het IRC tevens de originele Poolse versie van de naar het Engels vertaalde aanvullende informatie van 25 oktober 2023 aan de rechtbank te doen toekomen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het onderzoek heropenen en schorsen ten behoeve van nadere informatie.

7.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek tot de zitting van
29 november 2023 om 14:00 uur, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 6 door de rechtbank geformuleerde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen voormeld tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman [5] ;
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen voormelde datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van F.M.H. Albarda, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 14 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak Tupikas, ECLI:EU:C:2017:628.
5.De opgeëiste persoon dient er rekening mee te houden dat op die zitting direct einduitspraak kan worden gewezen.