ECLI:NL:RBAMS:2023:7207

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
13.156504-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met afweging van weigeringsgronden en gelijkstelling met een Nederlander

Op 14 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de District Court in Koszalin, Polen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 29 december 2022 aangehouden, maar op 31 oktober 2023 is de behandeling hervat. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, was aanwezig bij de zitting en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N.M. Delsing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor de beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, maar dit ontsloeg de rechtbank niet van haar verplichting om te beslissen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de inhoud van het EAB beoordeeld. Het EAB was gebaseerd op een vonnis van de Local Court in Koszalin van 2 oktober 2014, waarbij de opgeëiste persoon was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van één jaar en twee maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgronden van toepassing waren op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure en zijn verdedigingsrechten niet waren geschonden.

Daarnaast heeft de rechtbank het beroep op gelijkstelling met een Nederlander verworpen, omdat de opgeëiste persoon niet voldeed aan de vereisten voor ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen belemmeringen waren voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij de opgeëiste persoon wordt overgeleverd aan de Poolse autoriteiten voor de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.156504-23 (oud 13.751494-21)
Datum uitspraak: 14 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 4 mei 2021 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 juli 2018 door
the District Court in Koszalin II Criminal Department(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 29 december 2022
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op voorhand aangehouden naar aanleiding van het daartoe gedane verzoek van de raadsvrouw van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst.
Zitting 31 oktober 2023
De voortzetting van de behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 31 oktober 2023, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N.M. Delsing, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the Local Court in Koszalinvan 2 oktober 2014, kenmerk: II K 200/14.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en twee maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar en één maand en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [4]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1
Vonnis vanthe Local Court in Koszalinvan 2 oktober 2014
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12 sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden zich heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Uit het EAB volgt namelijk dat de opgeëiste persoon tijdens zijn eerste verhoor een zogenaamde ‘adresinstructie’ heeft gekregen, waarbij hij is gewezen op zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven en op de gevolgen van het nalaten daarvan (namelijk dat brieven aan het laatste bekende adres rechtsgeldig kunnen worden betekend). De oproeping voor de zitting is vervolgens verstuurd naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres in Polen.
Daarbij volgt uit het EAB dat de opgeëiste persoon - in het kader van een ‘
voluntary subjection to punishment’ingevolge het Poolse Wetboek van Strafvordering - al vóór de zitting een straf is overeengekomen met de Poolse officier van justitie. De opgeëiste persoon is toen op de hoogte gesteld van de mogelijkheid dat de overeengekomen straf - mocht hij niet op de zitting verschijnen - in zijn afwezigheid zou kunnen worden opgelegd en ook zijn hem de regels over hoger beroep medegedeeld.
Gelet op deze informatie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon wist waarvan hij werd verdacht en dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem liep. Zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
De rechtbank komt - met de officier van justitie - tot de conclusie dat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon dan ook niet zijn geschonden.
4.2
Omzettingsbeslissing
De vrijheidsstraf is aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd. Bij beslissing van
the Local Court in Koszalin(Polen) van 23 november 2016 is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [5] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW.
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 19 september 2023 blijkt dat de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf is gegeven vanwege een veroordeling voor een nieuw strafbaar feit bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Gelderland (Nederland) van 20 juni 2016, kenmerk: 05-078893-16. Uit de akte van uitreiking van 14 april 2016 blijkt dat de opgeëiste persoon de dagvaarding in deze zaak in persoon heeft ontvangen. De rechtbank is daarom - met de officier van justitie - van oordeel dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is.
De beslissing tot tenuitvoerlegging van 23 november 2016 zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [6]

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW in verbinding met artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
-
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich - evenals de officier van justitie - op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander als bedoeld in artikel 6a, negende lid, van de OLW. De raadsvrouw heeft een grote hoeveelheid stukken overgelegd ter onderbouwing hiervan en heeft geconcludeerd dat de overlevering dient te worden geweigerd onder gelijktijdige overname van de straf door Nederland.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
In het onderhavige geval kan de opgeëiste persoon niet worden gelijkgesteld met een Nederlander. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 3 mei 2021volgt dat de opgeëiste persoon in de periode van 11 februari 2019 tot 11 maart 2019 in Nederland gedetineerd heeft gezeten wegens een veroordeling door de politierechter van de rechtbank Gelderland (Nederland) van 12 april 2018, kenmerk: 05-009175-18. Volgens het Hof van Justitie van de Europese Unie [7] telt een periode die op grond van een straf in detentie is doorgebracht niet mee voor de verwerving van duurzaam verblijfsrecht en doorbreekt een dergelijke periode het ononderbroken karakter van het verblijf. Deze regel is ook opgenomen in artikel 8.17, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, uitgelegd in het licht van deze rechtspraak. Er is daarom geen sprake van een ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland van de opgeëiste persoon gedurende een periode van ten minste vijf jaar.
De rechtbank verwerpt het beroep op gelijkstelling met een Nederlander.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Koszalin II Criminal Department(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van F.M.H. Albarda, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 14 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
6.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
7.Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 januari 2014, ECLI:EU:C:2014:13