ECLI:NL:RBAMS:2023:7193

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
C/13/740722 / KG ZA 23-920
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot nakoming van aannemingsovereenkomst in kort geding wegens onwerkbare situatie tussen partijen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 8 november 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en een gedaagde, die betrokken waren bij een aannemingsovereenkomst. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. Y.A. Rampersad, vorderde nakoming van de mondelinge en schriftelijke overeenkomst met de gedaagde, die onder de handelsnaam '[handelsnaam]' opereert en werd bijgestaan door advocaten mr. I.M. Brylka en mr. V.M. IJzerman. De eiser stelde dat de gedaagde zijn werkzaamheden had stopgezet en dat er onenigheid was ontstaan over de facturering van voorrijkosten en gefactureerde uren.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 oktober 2023 werd duidelijk dat de samenwerking tussen partijen ernstig verstoord was. De eiser betoogde dat de gedaagde ten onrechte de overeenkomsten had ontbonden en dat hij schade leed door de vertraging van de verbouwing van het pand. De gedaagde voerde aan dat de eiser de overeenkomsten had opgezegd en dat er een onwerkbare situatie was ontstaan door de communicatie tussen partijen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen mogelijkheden meer bestonden voor een vruchtbare samenwerking en dat elk perspectief op een zinvolle voortzetting van de overeenkomsten ontbrak. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt het belang van goede communicatie en samenwerking in contractuele relaties, en de gevolgen van een verstoorde relatie voor de nakoming van overeenkomsten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/740722 / KG ZA 23-920 EAM/MvG
Vonnis in kort geding van 8 november 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie bij dagvaarding van 17 oktober 2023,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. Y.A. Rampersad te Leiden,
tegen
[gedaagde],
handelende onder de naam ‘ [handelsnaam] ’,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaten mr. I.M. Brylka en mr. V.M. IJzerman te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling op 26 oktober 2023 heeft [eiser] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd en tevens een voorwaardelijke tegenvordering ingesteld. [eiser] heeft de voorwaardelijke tegenvordering bestreden. Beide partijen hebben producties en een pleitnotitie in het geding gebracht. Vonnis is bepaald op heden.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- [eiser] met zijn echtgenote en mr. Rampersad;
- [gedaagde] met zijn echtgenote, mr. Brylka en mr. IJzerman.

2.De feiten

2.1.
[eiser] laat in het gebouw aan de [adres] , dat bestaat uit vier etages, acht appartementen bouwen (hierna: het gebouw).
2.2.
[gedaagde] houdt zich bezig met loodgieters-, fitters- en installatiewerkzaamheden.
2.3.
In maart 2023 zijn partijen met elkaar in contact gekomen. Zij hebben toen afgesproken dat [gedaagde] op verzoek van [eiser] losse werkzaamheden zou verrichten in het gebouw (hierna: de mondelinge overeenkomst). Afspraken hierover zijn niet op papier vastgelegd.
2.4.
Op enig moment hebben partijen gesproken over het aanleggen van vloerverwarming in het gebouw. Voor deze werkzaamheden heeft [gedaagde] op 7 juli 2023 een offerte uitgebracht aan [eiser] , die hij op 16 juli 2023 heeft geaccepteerd (hierna: de schriftelijke overeenkomst). Partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] op de eerste, tweede en derde verdieping vloerverwarming zal aanleggen voor in totaal een bedrag van € 33.000.00 exclusief btw.
2.5.
Op grond van de mondelinge overeenkomst heeft [gedaagde] in het gebouw de riolering aangelegd op de begane grond, vloerverwarming geïnstalleerd op de begane grond, ventilatie aangebracht op de begane grond en de eerste verdieping en gas- en waterleidingen aangelegd op de eerste verdieping. [gedaagde] heeft hierbij gebruik gemaakt van een door hem ingehuurde kracht, [naam] (hierna: [naam] ) wiens uren via de facturen van [gedaagde] in rekening werden gebracht. Voor deze werkzaamheden heeft [gedaagde] op 2 mei, 12 juni, 11 juli en 15 augustus 2023 facturen gestuurd, die alle door [eiser] zijn betaald. Uit de facturen blijkt dat [gedaagde] voorrijkosten in rekening heeft gebracht.
2.6.
Op 6 september 2023 heeft [eiser] aan [gedaagde] gemeld dat hij het er niet mee eens was dat voorrijkosten in rekening zijn gebracht.
2.7.
Op 6 september 2023 heeft [gedaagde] aan [eiser] een factuur gestuurd voor een bedrag van € 6.655,00 inclusief btw, zijnde een aanbetaling van 50% voor het aanleggen van vloerverwarming op de eerste verdieping van het pand.
2.8.
Bij e-mail van 11 september 2023 heeft [gedaagde] aan [eiser] voorgesteld dat hij geen voorrijkosten meer in rekening brengt en in plaats daarvan zijn uurtarief verhoogt van € 52,50 naar € 55,00 exclusief btw. Verder heeft [gedaagde] geschreven dat het tarief in 2024 opnieuw zal worden berekend.
2.9.
Bij e-mail van 12 september 2023 heeft [eiser] aan [gedaagde] geschreven dat hij het niet eens is met de wijze waarop [gedaagde] factureert, omdat de gefactureerde uren niet aansluiten bij wat hij bijhoudt, en heeft hij het voorstel van [gedaagde] afgewezen. Bij e-mail van eveneens 12 september 2023 heeft [gedaagde] aan [eiser] bericht dat hij een creditnota zal sturen voor de aanbetaling van de vloerverwarming en de bestelling van het daarvoor benodigde materiaal zal annuleren. Diezelfde dag heeft [eiser] aan [gedaagde] bericht dat een uurloon van € 52,50 akkoord is maar voorrijkosten niet.
2.10.
Op 15 september 2023 hebben partijen de onderstaande WhatsAppberichten naar elkaar gestuurd:
[eiser] aan [gedaagde] : ‘Goedemorgen (…) worden vandaag materialen voor vloerverwarming geleverd?’
[gedaagde] aan [eiser] : ‘Hoi (…), nee dat heb ik geannuleerd’
[eiser] aan [gedaagde] : ‘Ok ga je bij ons door of ben je gestopt’
[gedaagde] een [eiser] : ‘Ja ,je bent het niet eens met ons tarief.’
[eiser] aan [gedaagde] : ‘Ik ben wel eens met je uurtarief maar niet eens met je voorrijkosten. Ik kan ten hoogste akkoord gaan met een uurtarief van 55,- per uur waarbij je geen voorrijkosten meer rekent. Dit is zoals je mij hebt voorgesteld. Dit tarief kan tot aan afronding van dit project niet verhoogd worden. Graag akkoord (…)’
[gedaagde] aan [eiser] : ‘Ik ga er even goed over nadenken. Mijn vertrouwen is nu wel een beetje weg.’
[eiser] aan [gedaagde] : ‘Is je vertrouwen weg? Snap het even niet?’
[eiser] aan [gedaagde] : ‘Omdat je mij tientallen keer 45,- euro voorrijkosten rekent waar je geen prestatie voor levert. Je mag niet verwachten dat ik mij laat bedonderen door je.’
[eiser] aan [gedaagde] : ‘Je rekent voor [ [naam] , vzr] uren op momenten dat hij later komt of eerder vertrekt voor andere klussen. Je harkt maar geld bij elkaar waar je geen recht op heb. Je wil snel door de bocht miljonair worden. Weet je wat kom nooit weer. Ik heb geen enkele vertrouwen in jou meer. Meneer moet na denken. Ga weg alsjeblieft.’
2.11.
Op 15 september 2023 heeft [gedaagde] aan [eiser] een creditnota gestuurd voor de factuur van 6 september 2023 (de aanbetaling voor het aanleggen van vloerverwarming op de eerste verdieping, zie 2.7).
2.12.
Bij e-mail van 18 september 2023 heeft [eiser] [gedaagde] in gebreke gesteld en hem gesommeerd de werkzaamheden op grond van de mondelinge overeenkomst te hervatten en aan te vangen met het aanleggen van de vloerverwarming op de eerste verdieping van het pand.
2.13.
Op 20 september 2023 hebben partijen in het pand met elkaar gesproken. Dit heeft niet tot een oplossing geleid.
2.14.
In een e-mail van 21 september 2023 aan [eiser] heeft [gedaagde] zijn ongenoegen geuit over hoe het gesprek op 20 september 2023 is verlopen. Bij deze e-mail heeft [gedaagde] door hem op papier gestelde werkafspraken meegestuurd en aan [eiser] meegedeeld dat hij bereid is de werkzaamheden te hervatten als [eiser] akkoord gaat met deze afspraken.
2.15.
Bij brief van 29 september 2023 van zijn advocaat heeft [eiser] [gedaagde] opnieuw gesommeerd om werkzaamheden op grond van de mondelinge overeenkomst te hervatten en aan te vangen met het aanleggen van de vloerverwarming.
2.16.
Bij brief van 13 oktober 2023 van zijn advocaat heeft [gedaagde] aan [eiser] geschreven dat [eiser] de overeenkomsten zelf heeft opgezegd via zijn WhatsAppbericht van 15 september 2023 en dat voor zover de overeenkomsten nog wel bestaan, [gedaagde] de overeenkomsten buitengerechtelijk ontbindt.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] vordert samengevat - [gedaagde] te bevelen de schriftelijke en de mondelinge overeenkomst na te komen en zijn werkzaamheden te hervatten, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt hiertoe het volgende. Partijen hebben aanvankelijk goed samengewerkt. [gedaagde] leverde goed werk en [eiser] betaalde tijdig de facturen. [eiser] constateerde echter op enig moment dat [gedaagde] en/of [naam] meer uren factureerden dan dat zij daadwerkelijk hadden gewerkt en dat [gedaagde] ten onrechte voorrijkosten in rekening bracht, omdat partijen dit niet zijn overeengekomen. Toen [eiser] daar wat van heeft gezegd, voelde [gedaagde] zich kennelijk betrapt en werd de situatie voor [gedaagde] opeens “onwerkbaar”. [eiser] heeft de overeenkomsten niet opgezegd met zijn WhatsAppbericht van 15 september 2023. [eiser] uitte daarin slechts zijn frustratie, omdat [gedaagde] in een WhatsAppbericht van even daarvoor meedeelde te stoppen met zijn werkzaamheden en de bestelling voor de materialen van de vloerverwarming te hebben geannuleerd. Het is dus [gedaagde] geweest die de overeenkomsten heeft opgezegd. Uit het bericht van [eiser] mocht [gedaagde] niet gerechtvaardigd afleiden dat hij geen nakoming van de overeenkomsten meer verlangde, gelet op het feit dat [eiser] zowel daarvoor als daarna herhaaldelijk aan [gedaagde] heeft gevraagd de overeenkomsten na te komen. [gedaagde] heeft de overeenkomsten ten onrechte buitengerechtelijk ontbonden. Van een tekortkoming aan de zijde van [eiser] is geen sprake. [eiser] vermoedt dat [gedaagde] het werk niet wil hervatten, omdat hij elders werkzaamheden verricht en in tijdnood zit.
[eiser] heeft steeds geprobeerd constructieve gesprekken te voeren met [gedaagde] en is niet intimiderend geweest. Ook andere partijen verrichten werkzaamheden in het pand. Doordat [gedaagde] zijn werkzaamheden heeft neergelegd, kunnen deze partijen niet verder. Hierdoor vertraagt de verbouwing van het pand en lijdt [eiser] schade.
3.3.
[gedaagde] heeft als volgt verweer gevoerd. Nadat discussie was ontstaan over de voorrijkosten heeft [gedaagde] zich bereidwillig opgesteld en voorgesteld geen voorrijkosten meer in rekening te brengen, maar dan wel het uurtarief met € 2,50 te verhogen met de mogelijkheid het uurtarief in 2024 te herbegroten. [eiser] heeft dat voorstel afgewezen. [gedaagde] heeft daarop aangekondigd een creditnota voor de aanbetaling van de vloerverwarming te sturen. Vervolgens is er op 15 september 2023 via WhatsApp een discussie ontstaan tussen partijen. Na buitensporig vaak te hebben gebeld, vijf keer in zeventien minuten, heeft [eiser] de overeenkomsten ondubbelzinnig opgezegd. Pas daarna heeft [gedaagde] een creditnota gestuurd aan [eiser] . [gedaagde] heeft sinds 15 september 2023 slapeloze nachten gehad, door de telkens dreigende toon van [eiser] en de vele vervelende telefoontjes van [eiser] , vaak laat in de avond. Op 20 september 2023 is er een gesprek geweest tussen partijen. Ter voorbereiding had [gedaagde] een lijst met afspraken op papier gezet. De vlam sloeg in de pan toen [gedaagde] deze afspraken met [eiser] wilde doornemen. De reactie van [eiser] was zo heftig dat [gedaagde] zich heel onveilig voelde en niks durfde te zeggen. Voor zover de overeenkomsten niet door [eiser] zijn opgezegd, kan [gedaagde] niet gehouden worden deze na te komen, omdat [eiser] een onwerkbare situatie heeft laten ontstaan. Door deze situatie in stand te houden schiet [eiser] tekort in de nakoming van de overeenkomsten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in voorwaardelijke reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert samengevat - onder de voorwaarde dat hij in conventie tot nakoming van enige overeenkomst zal worden veroordeeld:
primair: dat [eiser] zich aan de door hem geformuleerde gedragsregels en fatsoensnormen moet houden op straffe van een dwangsom;
subsidiair: in goede justitie een maatregel te treffen;
primair en subsidiair: tot betaling van de voorschotnota van € 6.655,00 en tot betaling van de proceskosten vermeerderd met de wettelijke rente en de nakosten.
4.2.
[eiser] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
[eiser] vordert nakoming door [gedaagde] van de tussen hen gesloten overeenkomsten. Een vordering tot nakoming kan in kort geding alleen worden toegewezen, indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het standpunt van eiser zal volgen, bijvoorbeeld als gedaagde een kennelijk ongegrond verweer voert, en indien van eiser niet kan worden gevergd dat hij de uitslag van de bodemprocedure afwacht.
5.2.
Tussen partijen is discussie ontstaan over het in rekening brengen van voorrijkosten door [gedaagde] en het factureren van uren die volgens [eiser] niet gemaakt zijn. Toen partijen het daarover niet eens werden, heeft [gedaagde] per mail aangekondigd de bestelling van de materialen die nodig waren voor het leggen van de vloerverwarming op de eerste verdieping van het gebouw te zullen annuleren. Op de dag dat de materialen zouden worden geleverd, heeft [eiser] per WhatsApp contact opgenomen met [gedaagde] en kreeg hij van [gedaagde] te horen dat hij was gestopt met zijn werkzaamheden en de bestelling daadwerkelijk had geannuleerd. Vervolgens heeft [eiser] aan [gedaagde] gemeld dat hij niet meer terug hoefde te komen. [gedaagde] had hier anders kunnen en ook moeten handelen, gelet op de consequenties die zijn besluit had voor [eiser] , omdat dit zorgt voor (een ernstige) vertraging van het bouwproject. Hij had om die reden ook niet zonder meer mogen aannemen dat [eiser] echt van hem afwilde. Dit alles is echter in een ander licht komen te staan, gelet op hetgeen zich daarna heeft afgespeeld.
5.3.
Op 20 september 2023 zijn partijen namelijk weer het gesprek aangegaan, nu op de bouwplaats. Zij verschillen van mening over hoe dat gesprek is verlopen. Voor [gedaagde] is de manier waarop [eiser] zich tijdens dat gesprek heeft gedragen, reden om definitief niet meer met [eiser] te willen samenwerken. Gelet op het verloop van de mondelinge behandeling waar [eiser] [gedaagde] niet een keer heeft laten uitpraten, hem telkens abrupt onderbrak en met stemverheffing de nodige verwijten maakte, is aannemelijk dat het gesprek tussen partijen op 20 september 2023 is gegaan zoals [gedaagde] heeft weergegeven. De wijze waarop [eiser] zich op zitting uitte getuigt ook niet van een luisterend oor voor de door [gedaagde] ervaren problemen in de communicatie, die er onmiskenbaar zijn. Dat [gedaagde] , zoals [eiser] zonder enige onderbouwing stelt, simpelweg geen zin meer heeft in het werk bij [eiser] omdat hij genoeg ander werk heeft -hetgeen [gedaagde] onderbouwd heeft weersproken-, is kenmerkend voor de wijze waarop [eiser] communiceert. [eiser] is kortom te zeer overtuigd van zijn eigen gelijk.
5.4.
De verhoudingen tussen partijen zijn ernstig verstoord geraakt, zij hebben geen vertrouwen meer in elkaar en er is een onwerkbare situatie ontstaan. Duidelijk is dat er geen mogelijkheden meer bestaan voor een vruchtbare samenwerking en dat elk perspectief op een zinvolle voortzetting van de overeenkomsten ontbreekt.
5.5.
Bovenstaande betekent dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
5.6.
Omdat aan de voorwaarde waaronder de voorwaardelijke reconventie is ingesteld niet wordt voldaan, behoeft deze geen bespreking.
5.7.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 314,00 aan griffierecht en € 1.079,00 aan salaris advocaat.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.393,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na heden, tot aan de voldoening,
6.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 90,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt,
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2023. [1]

Voetnoten

1.type: MvG