Beoordeling
5. Op grond van artikel 7:682 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter werkgever veroordelen tot herstel van de arbeidsovereenkomst als de opzegging van het dienstverband in strijd is met artikel 7:669 lid 1 jo. lid 3 onder a BW. Op grond van sub b van artikel 7:682 lid 1 BW kan aan de werknemer een billijke vergoeding worden toegekend. Dat laatste kan slechts indien herstel van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet mogelijk is vanwege een omstandigheid waarbij sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Voor toewijzing van het verzoek van [verzoeker] moet echter allereerst worden vastgesteld dat de opzegging van het dienstverband in strijd is met artikel 7:669 lid 1 jo. lid 3 onder a BW. De kantonrechter begrijpt uit de stellingen van [verzoeker] dan ook dat hij vooropstelt dat voor de opzegging geen redelijke grond aanwezig was dan wel dat herplaatsing binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie mogelijk was.
6. Een redelijk grond voor opzegging bestaat indien sprake is van het vervallen van arbeidsplaatsen als gevolg van de beëindiging van werkzaamheden van de onderneming of indien, over een toekomstige periode van ten minste 26 weken bezien, arbeidsplaatsen noodzakelijkerwijs vervallen als gevolg van het wegens bedrijfseconomische omstandigheden treffen van maatregelen voor een doelmatige bedrijfsvoering. De bepaling is nader uitgewerkt in de Ontslagregeling. Bij de toetsing moet de rechter zich houden aan dezelfde criteria als die welke voor het UWV gelden. Bij de beoordeling of daarvan sprake is past een zekere mate van terughoudendheid, aangezien een ondernemer/werkgever een bepaalde ruimte moet hebben om een dergelijke beslissing te nemen. Een werkgever moet haar onderneming zo kunnen inrichten dat het voortbestaan daarvan ook op langere termijn is verzekerd.
7. [verzoeker] grootste bezwaar tegen de opzegging is het volgens hem achteraf construeren van een reden voor het vervallen van zijn functie. BMB heeft eerst laten weten dat zijn werkzaamheden vervielen als gevolg van de fusie met G&S, waarna zij een draai maakte en beweerde dat de werkzaamheden extern werden uitbesteed. [verzoeker] heeft daarbij echter niet bestreden dát de werkzaamheden zijn uitbesteed en beaamt dit in zoverre ook, nu hij zelf stelt dat herstel van het dienstverband niet mogelijk is omdat de werkzaamheden na de fusie niet meer (intern) worden uitgevoerd. Ook als BMB na het eerste bericht van 9 mei 2022 een andere reden heeft aangevoerd voor het vervallen van de werkzaamheden van [verzoeker] , blijft derhalve overeind dat deze zijn vervallen en dat [verzoeker] boventallig werd.
8. Overigens betwist BMB ook niet met zoveel woorden dat het niet helemaal goed is gegaan. Dit volgt bovendien uit de e-mail van 9 mei 2022 (zie 1.7), waarin de intensivering van de samenwerking met G&S als reden is gegeven, terwijl BMB later heeft uitgelegd dat ervoor is gekozen de functie van [verzoeker] te laten vervallen toen bleek dat G&S het makelaarsproces voor de verkoop van woningen (altijd al) extern belegde (zie de e-mails van 29 juni 2022 en 18 juli 2022 onder 1.8 en 1.11). Hoe een en ander precies is gegaan en wat de (juridische) gevolgen daarvan moeten zijn speelt echter pas een rol als wordt toegekomen aan de beoordeling of BMB ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Dat is als gezegd pas het geval wanneer de arbeidsovereenkomst is opgezegd in strijd met artikel 7:669 lid 1 jo. lid 3 onder a BW.
9. Volgens [verzoeker] is daarvan sprake nu niet is onderbouwd dat het extern beleggen van de makelaarswerkzaamheden die hij tot voor kort uitvoerde tot een meer doelmatige bedrijfsvoering leidt. [verzoeker] stelt dat het uitbesteden van (een deel van) zijn werkzaamheden aan lokale makelaars niet leidt tot meer maatwerk en ook niet tot een kostenbesparing, omdat in het plan van BMB alleen maar méér makelaars moeten worden ingeschakeld. Tegenover dit verder niet concreet gemaakte verweer heeft BMB voldoende toegelicht dat en hoe zij bij de verkoop van woningen met inschakeling van lokale makelaars meer maatwerk kan bieden en daardoor betere kwaliteit kan leveren, dat zij tegelijkertijd de efficiency van het proces kan verbeteren en dat daardoor de kosten van het verkoopproces omlaag gaan. Verder heeft BMB gesteld en is door [verzoeker] niet betwist, dat zij te maken heeft met pieken en dalen in de verkoop van residentiële objecten. De redenering van BMB dat zij deze pieken en dalen beter kan opvangen door makelaars in te schakelen wanneer daaraan behoefte is dan door één makelaar in vaste dienst te hebben die deze fluctuaties moet opvangen en als gevolg daarvan soms te weinig en soms te veel op zijn bordje heeft, is plausibel. Dat zij met deze verandering doelmatiger haar bedrijf kan voeren ligt gelet op de uitleg en de met stukken gestaafde toelichting voor de hand. Evenmin is voldoende bestreden dat G&S& door het werken met externe makelaars als bijkomend voordeel heeft dat zij de kans vergroot om nieuwe business te genereren.
10. Bij dit alles wordt opgemerkt dat de kwaliteit van het werk van [verzoeker] bij deze overwegingen geen rol heeft gespeeld. BMB heeft onomwonden en meerdere keren, ook ter zitting, gesteld dat het werk van [verzoeker] altijd goed was en dat daarin niet de reden is gelegen om de werkzaamheden uit te besteden. Maar [verzoeker] kan in zijn functie nu eenmaal niet de voordelen bewerkstelligen die voor G&S& zijn te behalen wanneer zij per project een externe lokale makelaar aantrekt. Een werkgever heeft het recht, mits goed onderbouwd, om voor deze voordelen te kiezen. Dat het besluit daartoe niet op schrift is gesteld is overigens geen voorwaarde voor een geldig besluit, zoals [verzoeker] lijkt te betogen, wel dat de werkgever verantwoording aflegt voor het genomen besluit. BMB heeft zich voldoende verantwoord, waarbij de kantonrechter zich aansluit bij de overweging van het UWV, dat voldoende duidelijk is geworden dat het vervallen van de functie van [verzoeker] geen direct verband houdt met, maar een bijkomend gevolg is van, de fusie met G&S en zijn de organisatorische veranderingen en de noodzaak daarvan voor een doelmatige bedrijfsvoering voldoende toegelicht.
11. Nu de functie van [verzoeker] een unieke functie betreft is de plicht tot afspiegeling niet aan de orde. Wel is er de plicht tot herplaatsing van [verzoeker] . Uit verschillende e-mails volgt dat BMB zich heeft ingezet om [verzoeker] op een andere plek te kunnen plaatsen. Zij heeft één concrete functie bij Kontour Vastgoed aangeboden en hem daarnaast meerdere keren uitgenodigd voor een gesprek dan wel gevraagd wat hij wilde en wat zij daarin voor hem kon betekenen. BMB kreeg echter steeds nul op het rekest, zo volgt uit de reacties van [verzoeker] dan wel zijn gemachtigde. Op het moment dat [verzoeker] heeft laten weten te volharden in zijn standpunt en duidelijk maakte dat zolang hij niet was overtuigd van het vervallen van zijn functie hij zich niet zou inzetten voor herplaatsing, hoefde BMB daarvoor redelijkerwijs ook geen inspanningen meer voor te verrichten. Bovendien heeft [verzoeker] ook niet meer gereageerd op het voorstel van BMB van 26 augustus 2022 (zie 1.13), waarin zij heeft aangeboden te kijken naar vacatures binnen het concern waarvan BMB deel uitmaakte. BMB heeft met deze inspanningen voldaan aan haar plicht om [verzoeker] elders binnen haar concern herplaatst te krijgen.
12. Slotsom is dan ook dat het UWV terecht toestemming heeft verleend voor het opzeggen van het dienstverband en is de opzegging van BMB dan ook niet in strijd met artikel 7:669 lid 1 jo. lid 3 onder a BW.
13. Uit het voorgaande volgt bovendien dat, als al sprake zou zijn van een overgang van onderneming, zoals [verzoeker] stelt en BMB betwist, ook dan om de redenen als hiervoor weergegeven (weliswaar aan G&S& als nieuwe werkgever) toestemming zou zijn verleend om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op te zeggen. Dat vanwege een overgang van onderneming zou zijn opgezegd is dan ook niet aan de orde, zodat [verzoeker] geen ontslagbescherming kan ontlenen aan artikel 7:670 lid 8 BW. Of daadwerkelijk sprake is van overgang van onderneming kan daarmee in het midden blijven.
14. Conclusie is dat de verzoeken van [verzoeker] worden afgewezen. Hij wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.