ECLI:NL:RBAMS:2023:7145

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
10 november 2023
Zaaknummer
81/209598-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Frauduleus handelen door bestuurder van vennootschap en belastingfraude

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 november 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een vennootschap bedrijfsactiva om niet heeft vervreemd, waardoor de vennootschap ernstig is benadeeld en het voortbestaan in gevaar is gekomen. De verdachte heeft als feitelijke leidinggevende van twee vennootschappen belastingfraude gepleegd door het niet doen van aangifte omzetbelasting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2016 tot en met 1 april 2019 als bestuurder van de vennootschap [bedrijf 1] heeft gehandeld met het oogmerk om zichzelf of een ander te bevoordelen. Dit heeft geleid tot een aanzienlijke schuld bij de Belastingdienst en een daling van de omzet van de vennootschap. De rechtbank heeft de verdachte voor een deel ontslagen van alle rechtsvervolging voor de periode vóór 1 juli 2016, omdat zijn handelen toen nog niet strafbaar was. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte als bestuurder en belastingadviseur meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81/209598-20
Datum uitspraak: 9 november 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1968 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 oktober 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. O.J.M. van der Bijl, en van wat de gemachtigd raadsman van verdachte, mr. W.J. Koops, naar voren heeft gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt het verwijt gemaakt dat hij zich, samen met (een) ander(en), heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1:
in de periode van 1 januari 2016 tot en met 1 april 2019 als bestuurder of commissaris
buitensporig middelen van de rechtspersoon [bedrijf 1] verbruiken, uitgeven, vervreemden dan wel medewerking hieraan verlenen of toestemming geven,
met het oogmerk zichzelf of een ander te bevoordelen,
ten gevolge waarvan de rechtspersoon ernstig nadeel heeft ondervonden en het voortbestaan in gevaar is gekomen;
Feit 2:
in de periode van 1 september 2016 tot en met 31 oktober 2018 feitelijke leidinggeven aan
het opzettelijk niet doen van aangifte omzetbelasting ten name van [bedrijf 1] , terwijl dat ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
Feit 3:
in de periode van 1 januari 2018 tot en met 30 september 2019 feitelijke leidinggeven aan
het opzettelijk niet doen van aangifte omzetbelasting ten name van [bedrijf 2] , terwijl dat ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in de
bijlagevan dit vonnis. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de officier van justitie wordt, voor zover van belang voor de beoordeling, hierna verder bij het oordeel van de rechtbank besproken.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van feit 1 moet worden vrijgesproken.
Het standpunt van de verdediging wordt, voor zover van belang voor de beoordeling, hierna verder bij het oordeel van de rechtbank besproken.
Vanwege de bekennende verklaring van verdachte heeft de raadsman ten aanzien van feiten 2 en 3 geen bewijsverweren gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feit 1: feiten en omstandigheden [1]
Bedrijfsstructuren
[bedrijf 1] (hierna [bedrijf 1] ) is opgericht op 1 juni 1995. [bedrijf 3] is enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] [2] [bedrijf 4] is bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 3] [3] en verdachte is op zijn beurt weer enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 4] [4]
[bedrijf 5] is opgericht op 10 mei 2011 en draagt vanaf 29 april 2017 deze statutaire naam. [bedrijf 6] is bestuurder en enig aandeelhouder van deze vennootschap. [5] [bedrijf 2] is aandeelhouder van [bedrijf 6] [6] Verdachte is op zijn beurt enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 2] [7] Verdachte heeft verklaard dat hij vijftig procent van de aandelen van [bedrijf 5] heeft. [8]
[bedrijf 7] bestaat sinds 28 juni 2017. Verdachte is enig aandeelhouder en bestuurder van deze vennootschap. [9]
Omzet en schulden
In 2013 bedroeg de vermoedelijke omzet van [bedrijf 1] € 1.019.703,09. De vermoedelijke omzet van [bedrijf 1] bedroeg over de periode van 2016 tot en met 2018 respectievelijk per jaar: € 596.746,38 (2016), € 422.880,34 (2017) en € 36.128,22 (2018). [10]
Omstreeks 26 mei 2017 werd de bankrekening van [bedrijf 5] geopend. De vermoedelijke omzet van [bedrijf 5] bedraagt over de periode van 2017 tot en met 2019 respectievelijk per jaar: € 309.311,55 (2017), € 1.163.811,97 (2018) en € 438.583,06 (2019). De bankrekening van [bedrijf 7] wordt alleen gevoed vanaf de bankrekening van [bedrijf 5] [11]
Op 9 februari 2017 heeft [bedrijf 1] een schuld van € 4.769.887,- bij de Belastingdienst. [12]
Overgang van personeel, klanten en geldbedragen
Met ingang van 1 juli 2017 zijn werknemers, die voor die tijd werkzaam waren bij [bedrijf 1] , in dienst getreden bij respectievelijk [bedrijf 5] en [bedrijf 7] [13] Vanaf juli 2017 wordt het salaris van de werknemers betaald door [bedrijf 5] Vanaf december 2017 wordt het salaris van een deel van de medewerkers betaald door [bedrijf 7] [14]
Uit onderzoek naar de bankrekeningen van voornoemde vennootschappen komt naar voren dat een significant aantal klanten van [bedrijf 1] en [bedrijf 5] in de tenlastegelegde periode overeenkomen. [15] Verschillende klanten, waaronder de vertegenwoordigers van [bedrijf 8] , [bedrijf 9] en [bedrijf 10] , hebben verklaard dat hen is medegedeeld dat [bedrijf 1] is overgegaan in [bedrijf 5] Voorts hebben zij verklaard dat partijen geen nieuwe opdrachtovereenkomsten hebben gesloten en de werkzaamheden hetzelfde zijn gebleven. [16]
Onder andere (de vertegenwoordiger van) [bedrijf 10] ontving in juni 2017 een e-mail van [bedrijf 5] , waarin een verhuizing en naamswijziging van [bedrijf 1] in [bedrijf 5] is aangekondigd. Getuige [getuige 1] kreeg een e-mail van mevrouw [naam 1] van [bedrijf 5] met de mededeling dat de belastinggegevens van [bedrijf 10] zijn overgegaan naar het nieuwe kantoor [bedrijf 5] Nadat zij hierover een vraag had gesteld, kreeg zij antwoord van verdachte. [17]
Belastingadviseur [naam 2] van [bedrijf 5] heeft op 6 juli 2017 een e-mail gestuurd naar de Belastingdienst met de mededeling dat [bedrijf 1] met ingang van 1 juli 2017 is verhuisd en haar naam heeft gewijzigd in [bedrijf 5] [18]
In de periode van september 2016 tot en met mei 2018 is vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] per saldo in totaal € 194.400,01 overgemaakt naar de privé- bankrekening van verdachte. [19]
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij vanaf zijn privébankrekening in totaal € 75.000,- heeft overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 5] Dit ging om een lening als voorfinanciering voor de bedrijfskosten van [bedrijf 5] Verdachte heeft verklaard dat dit geldbedrag oorspronkelijk afkomstig was van [bedrijf 1] [20]
Verdachte heeft verklaard dat [bedrijf 1] medio 2017 inactief is geworden. Hij heeft toen het personeel en het klantenbestand van [bedrijf 1] overgedragen naar [bedrijf 5] Klanten hebben de mededeling ontvangen dat sprake was van een naamswijziging en een verhuizing. Dit was volgens verdachte een commerciële uiting. [21] De werkzaamheden voor de klanten werden voortgezet. [22]
Verder heeft verdachte verklaard dat hij in de tenlastegelegde periode geldbedragen heeft overgemaakt vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] naar zijn privé- bankrekening om in zijn levensonderhoud te voorzien. Hij heeft de levensstandaard van zijn gezin ongewijzigd willen laten en realiseert zich dat hij de geldbedragen niet aan zichzelf had mogen uitbetalen, maar daarmee de vorderingen van de Belastingdienst had moeten voldoen. Naar eigen zeggen had hij, achteraf gezien, alles moeten overdragen aan de Belastingdienst en daarna moeten stoppen [23] (de rechtbank begrijpt: met de voorzetting van [bedrijf 1] ).
3.3.2.
Feit 1: bewezenverklaring
De rechtbank acht feit 1 bewezen op basis van de feiten en omstandigheden die in paragraaf 3.3.1. staan beschreven. Zij overweegt daartoe als volgt.
In artikel 347 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is het verbod op frauduleus handelen door een bestuurder of commissaris van een rechtspersoon neergelegd voor die gevallen dat de rechtspersoon ernstig nadeel ondervindt en het voortbestaan van die rechtspersoon ernstig in gevaar komt. Deze strafbaarstelling strekt ter bescherming van het voortbestaan van een onderneming en daarmee ook ter bescherming van (verdere) benadeling van schuldeisers en andere belanghebbenden.
Het verweer dat verdachte niet kan worden aangemerkt als bestuurder van [bedrijf 1] wordt verworpen. De rechtbank volgt in dit verband de redenering van de officier van justitie. Verdachte heeft immers als middellijk bestuurder van [bedrijf 1] in de loop van 2017 de bedrijfsactiviteiten uit [bedrijf 1] weggehaald. Voor zover hiermee niet al gegeven is dat ook verdachte formeel als bestuurder in de zin van artikel 347 Sr kan worden aangemerkt, geldt dat op grond van artikel 348a Sr onder bestuurder van een rechtspersoon ook moet worden begrepen degene die feitelijk als zodanig optreedt en daarvan is in het geval van verdachte onmiskenbaar sprake.
Verdachte heeft in zijn hoedanigheid als bestuurder van [bedrijf 1] verschillende bedrijfsactiva – namelijk het personeels- en klantenbestand – om niet overgedragen aan [bedrijf 5] en [bedrijf 7] Deze vennootschappen kregen deze bedrijfsactiva cadeau. Gebleken is dat de overgehevelde bedrijfsactiva een zekere waarde vertegenwoordigden. De omzet van [bedrijf 1] is sinds de overheveling immers gedaald, terwijl de omzet van [bedrijf 5] uit het niets is gestegen. [bedrijf 7] werd vanuit [bedrijf 5] gevoed. Ook heeft verdachte ten behoeve van zichzelf en van [bedrijf 5] en [bedrijf 7] geldbedragen overgemaakt vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] naar zijn privébankrekening, die niet in verhouding staan tot de gedaalde omzet van [bedrijf 1]
In onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat verdachte met deze gedragingen het oogmerk had om zichzelf of een ander te bevoordelen. Verdachte heeft niet alleen om niet het personeel overgedragen aan een nieuwe rechtspersoon, maar ook het klantenbestand om niet overgedragen en omzet aan zichzelf uitgekeerd. Daarnaast heeft verdachte aan de buitenwereld een verkeerde voorstelling van zaken gegeven door de overheveling te presenteren als slechts een naamswijziging en verhuizing. Dit alles terwijl verdachte wist dat hij de schuld bij de Belastingdienst moest afbetalen. Verdachte heeft dan ook doelbewust gehandeld. De verklaring van verdachte, dat hij slechts wilde dat zijn personeel goed terechtkwam, is gelet op de aard en de strekking van het handelen van verdachte niet aannemelijk geworden.
[bedrijf 1] is blijven bestaan, maar haar voortbestaan is in gevaar gekomen. Door de onttrekking van de bedrijfsactiva om niet is de [bedrijf 1] achtergebleven met een miljoenenschuld, terwijl zij niet meer in staat is om een levensvatbare onderneming te voeren, en daarmee is zij ernstig benadeeld. Het verweer van de raadsman, dat er geen causaal verband bestaat tussen de onttrekking van de bedrijfsactiva en het voortbestaan van de onderneming, wordt verworpen. Dat het slecht gaat met een onderneming en dat er verlies wordt gemaakt, is immers iets anders dan een vennootschap leegtrekken en een lege vennootschap met schulden achterlaten.
Vrijspraak medeplegen
Verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde onderdeel medeplegen, omdat niet is bewezen dat verdachte met een ander of anderen heeft samengewerkt.
3.3.3.
Feit 2: bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het tenlastegelegde onder feit 2 heeft begaan. Verdachte heeft bekend dat hij in de tenlastegelegde periode opzettelijk geen aangifte inkomstenbelasting heeft ingediend namens [bedrijf 1] en dat hierdoor te weinig belasting is geheven. [24] Ook gebruikt de rechtbank de overige inhoud van het dossier voor het bewijs. [25]
Medeplegen is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
3.3.4.
Feit 3: bewezenverklaring
Het tenlastegelegde onder feit 3 is bewezen op basis van de bekennende verklaring van verdachte, dat hij nooit aangifte inkomstenbelasting heeft ingediend namens [bedrijf 2] [26] en de overige stukken uit het dossier. [27]
Medeplegen is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 1
in de periode van 1 januari 2016 tot en met 1 april 2019 in Nederland,
in de hoedanigheid van bestuurder van de besloten vennootschap
[bedrijf 1] ,
met het oogmerk zichzelf of een ander te bevoordelen,
buitensporig middelen van de rechtspersoon heeft verbruikt, uitgegeven en vervreemd, dan wel hieraan heeft medegewerkt en/of daaraan toestemming heeft gegeven,
ten gevolge waarvan de rechtspersoon ernstig nadeel heeft ondervonden en het voortbestaan in gevaar is gekomen,
immers heeft verdachte:
- het personeel van [bedrijf 1] overgedragen aan [bedrijf 5] en [bedrijf 7] , en
- het klantenbestand van [bedrijf 1] overgedragen aan [bedrijf 5] en [bedrijf 7] , en
- één of meer geldbedragen, in elk geval 75.000,- euro, vanuit [bedrijf 1] via de bankrekening (de rechtbank begrijpt: de privé-bankrekening) van [verdachte] naar [bedrijf 5] overgemaakt, en
- één of meer grote geldbedragen vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] naar de privébankrekening van [verdachte] overgemaakt;
Feit 2
[bedrijf 1] in de periode van 1 september 2016 tot en met 31 oktober 2018 in Nederland,
opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 1] over:
- de maand september van het jaar 2016 en
- de maand december van het jaar 2016 en
- de maand april van het jaar 2017 en
- de maand oktober van het jaar 2017 en
- de maand januari van het jaar 2018 en
- de maand oktober van het jaar 2018,
niet heeft gedaan, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
Feit 3
[bedrijf 2] in de periode van 1 januari 2018 tot en met 30 september 2019 in Nederland,
opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 2] over:
- de maand januari van het jaar 2018 en
- de maand juli van het jaar 2019 en
- de maand augustus van het jaar 2019 en
- de maand september van het jaar 2019,
niet heeft gedaan, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

Met ingang van 1 juli 2016 is artikel 347 Sr gewijzigd. De wijziging ziet onder andere op de toevoeging van de strafverzwaringsgrond in lid 2, namelijk de toevoeging van het vereiste
oogmerkop het bevoordelen van zichzelf of een ander. De onder feit 1 bewezenverklaarde handelingen van verdachte waren vóór 1 juli 2016 nog niet strafbaar.
Verdachte zal ten aanzien van feit 1 voor de bewezenverklaarde periode van 1 januari 2016 tot 1 juli 2016 worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Voor het overige zijn de bewezen geachte feiten volgens de wet strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden. Daarnaast heeft hij gevorderd verdachte te veroordelen tot een verbod op het besturen van rechtspersonen voor de duur van vijf jaar. De officier van justitie is bij zijn strafeis ervan uitgegaan dat het benadelingsbedrag hoger is dan € 1.000.000,-
7.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
Bij een bewezenverklaring van meerdere feiten heeft de raadsman de hoogte van het benadelingsbedrag betwist. De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met de negatieve gevolgen voor verdachte, die zijn ontstaan door de verdenking in deze strafzaak en de eerdere veroordeling voor belastingfraude in 2019 (onderzoek ‘Katla’).
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank veroordeelt verdachte voor drie strafbare feiten. Verdachte heeft, als bestuurder, bedrijfsactiva om niet vervreemd ten gevolge waarvan een vennootschap ernstig is benadeeld en het voortbestaan daarvan in gevaar is gekomen, en hij heeft als feitelijke leidinggevende ten aanzien van twee vennootschappen belastingfraude gepleegd door het niet doen van aangifte omzetbelasting.
Voor het niet doen van aangifte omzetbelasting is verdachte naar het oordeel van de rechtbank voldoende afgestraft omdat deze strafbare feiten betrekking hebben op het feitencomplex (onderzoek ‘Katla’) waarvoor verdachte op 5 maart 2019 door de rechtbank Amsterdam werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en een maximale taakstraf van 240 uur. Deze veroordeling is onherroepelijk.
Het zwaartepunt van de veroordeling ligt bij het frauduleuze handelen van verdachte ten aanzien van de vennootschap die in zwaar weer verkeerde. Verdachte heeft vanuit de betreffende vennootschap omzet uitgekeerd aan zichzelf en bedrijfsactiva die een bepaalde waarde vertegenwoordigden – namelijk het klanten- en personeelsbestand – om niet overgeheveld naar twee andere vennootschappen, terwijl de ‘verlaten’ vennootschap achterbleef met een verdampende omzet en een miljoenenschuld bij de Belastingdienst. Verdachte heeft met zijn handelen het voortbestaan van de ‘verlaten’ vennootschap in gevaar gebracht en daarmee de vennootschap en (toekomstige) schuldeisers benadeeld. De rechtbank vindt het handelen van verdachte extra kwalijk, omdat verdachte ten tijde van deze gedragingen belastingadviseur en enige tijd advocaat was. Juist van deze beroepsgroepen mag worden verwacht dat zij (toekomstige) fiscaal-strafrechtelijke verplichtingen nakomen. De rechtbank rekent het verdachte zeer aan dat hij frauduleus heeft gehandeld met het oogmerk om de levensstandaard van zijn gezin te behouden.
De straf
Bij het bepalen van het benadelingsbedrag neemt de rechtbank het bedrag dat verdachte aan zichzelf aan omzet heeft uitgekeerd als uitgangspunt. Zoals vastgesteld in paragraaf 3.3.1. gaat dit om een bedrag van bijna € 200.000,-. De rechtbanken hebben landelijke oriëntatiepunten vastgesteld. Bij een benadelingsbedrag tussen € 125.000,- en € 250.000,- geldt als uitgangspunt dat een gevangenisstraf van 9 tot 12 maanden wordt opgelegd. De rechtbank houdt ook rekening met artikel 63 Sr.
Alles afwegende zal de rechtbank overgaan tot oplegging van een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank ziet geen aanleiding tot oplegging van een verbod op het besturen van een rechtspersoon.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 51, 57, 63 en 347 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
als bestuurder van een rechtspersoon, buiten het geval van art. 342 en 343, buitensporig middelen hebben verbruikt, ten gevolge waarvan de rechtspersoon ernstig nadeel ondervindt en het voortbestaan in gevaar komt;
Feiten 2 en 3:
telkens: feitelijk leiding geven aan een opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Ontslaat verdachte ten aanzien van feit 1 van alle rechtsvervolging voor de periode van 1 januari 2016 tot 1 juli 2016, overeenkomstig hetgeen is overwogen in paragraaf 5.
Verklaart het bewezene voor het overige strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Smit, voorzitter,
mrs. M.R.J. van Wel en E. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 november 2023.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met nummer 64050 (onderzoek ‘Hekla’) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De met DOC aangeduide bewijsmiddelen zijn steeds geschriften.
2.DOC-002, DOC-002A en DOC-002B.
3.DOC-41.
4.DOC-42.
5.DOC-003A.
6.DOC-022.
7.DOC-023.
8.V-001-01, p. 719.
9.DOC-004.
10.AMB-004, p. 109.
11.AMB-004, p. 111-113.
12.DOC-58.
13.AMB-003, p. 105-107.
14.AMB-004, p. 109-113.
15.AMB-004, p. 111, bijlagen A en B (p. 115-116).
16.G-018-01, G-015-01 en G-012-01.
17.G-012-01, p. 898-899 en DOC-37.
18.DOC-001.
19.AMB-008.
20.V001-02, p. 734.
21.V-001-01, p. 719.
22.V-001-04, p. 751.
23.V-001-02.
24.V-001-05, p. 769.
25.In het bijzonder: DOC-059, p. 642 en 647.
26.V-001-06, p. 778.
27.In het bijzonder: AMB-026.