3.3.1.Feit 1: feiten en omstandigheden
Bedrijfsstructuren
[bedrijf 1] (hierna [bedrijf 1] ) is opgericht op 1 juni 1995. [bedrijf 3] is enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1][bedrijf 4] is bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 3]en verdachte is op zijn beurt weer enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 4]
[bedrijf 5] is opgericht op 10 mei 2011 en draagt vanaf 29 april 2017 deze statutaire naam. [bedrijf 6] is bestuurder en enig aandeelhouder van deze vennootschap.[bedrijf 2] is aandeelhouder van [bedrijf 6]Verdachte is op zijn beurt enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 2]Verdachte heeft verklaard dat hij vijftig procent van de aandelen van [bedrijf 5] heeft.
[bedrijf 7] bestaat sinds 28 juni 2017. Verdachte is enig aandeelhouder en bestuurder van deze vennootschap.
Omzet en schulden
In 2013 bedroeg de vermoedelijke omzet van [bedrijf 1] € 1.019.703,09. De vermoedelijke omzet van [bedrijf 1] bedroeg over de periode van 2016 tot en met 2018 respectievelijk per jaar: € 596.746,38 (2016), € 422.880,34 (2017) en € 36.128,22 (2018).
Omstreeks 26 mei 2017 werd de bankrekening van [bedrijf 5] geopend. De vermoedelijke omzet van [bedrijf 5] bedraagt over de periode van 2017 tot en met 2019 respectievelijk per jaar: € 309.311,55 (2017), € 1.163.811,97 (2018) en € 438.583,06 (2019). De bankrekening van [bedrijf 7] wordt alleen gevoed vanaf de bankrekening van [bedrijf 5]
Op 9 februari 2017 heeft [bedrijf 1] een schuld van € 4.769.887,- bij de Belastingdienst.
Overgang van personeel, klanten en geldbedragen
Met ingang van 1 juli 2017 zijn werknemers, die voor die tijd werkzaam waren bij [bedrijf 1] , in dienst getreden bij respectievelijk [bedrijf 5] en [bedrijf 7]Vanaf juli 2017 wordt het salaris van de werknemers betaald door [bedrijf 5] Vanaf december 2017 wordt het salaris van een deel van de medewerkers betaald door [bedrijf 7]
Uit onderzoek naar de bankrekeningen van voornoemde vennootschappen komt naar voren dat een significant aantal klanten van [bedrijf 1] en [bedrijf 5] in de tenlastegelegde periode overeenkomen.Verschillende klanten, waaronder de vertegenwoordigers van [bedrijf 8] , [bedrijf 9] en [bedrijf 10] , hebben verklaard dat hen is medegedeeld dat [bedrijf 1] is overgegaan in [bedrijf 5] Voorts hebben zij verklaard dat partijen geen nieuwe opdrachtovereenkomsten hebben gesloten en de werkzaamheden hetzelfde zijn gebleven.
Onder andere (de vertegenwoordiger van) [bedrijf 10] ontving in juni 2017 een e-mail van [bedrijf 5] , waarin een verhuizing en naamswijziging van [bedrijf 1] in [bedrijf 5] is aangekondigd. Getuige [getuige 1] kreeg een e-mail van mevrouw [naam 1] van [bedrijf 5] met de mededeling dat de belastinggegevens van [bedrijf 10] zijn overgegaan naar het nieuwe kantoor [bedrijf 5] Nadat zij hierover een vraag had gesteld, kreeg zij antwoord van verdachte.
Belastingadviseur [naam 2] van [bedrijf 5] heeft op 6 juli 2017 een e-mail gestuurd naar de Belastingdienst met de mededeling dat [bedrijf 1] met ingang van 1 juli 2017 is verhuisd en haar naam heeft gewijzigd in [bedrijf 5]
In de periode van september 2016 tot en met mei 2018 is vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] per saldo in totaal € 194.400,01 overgemaakt naar de privé- bankrekening van verdachte.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij vanaf zijn privébankrekening in totaal € 75.000,- heeft overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 5] Dit ging om een lening als voorfinanciering voor de bedrijfskosten van [bedrijf 5] Verdachte heeft verklaard dat dit geldbedrag oorspronkelijk afkomstig was van [bedrijf 1]
Verdachte heeft verklaard dat [bedrijf 1] medio 2017 inactief is geworden. Hij heeft toen het personeel en het klantenbestand van [bedrijf 1] overgedragen naar [bedrijf 5] Klanten hebben de mededeling ontvangen dat sprake was van een naamswijziging en een verhuizing. Dit was volgens verdachte een commerciële uiting.De werkzaamheden voor de klanten werden voortgezet.
Verder heeft verdachte verklaard dat hij in de tenlastegelegde periode geldbedragen heeft overgemaakt vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] naar zijn privé- bankrekening om in zijn levensonderhoud te voorzien. Hij heeft de levensstandaard van zijn gezin ongewijzigd willen laten en realiseert zich dat hij de geldbedragen niet aan zichzelf had mogen uitbetalen, maar daarmee de vorderingen van de Belastingdienst had moeten voldoen. Naar eigen zeggen had hij, achteraf gezien, alles moeten overdragen aan de Belastingdienst en daarna moeten stoppen(de rechtbank begrijpt: met de voorzetting van [bedrijf 1] ).
3.3.2.Feit 1: bewezenverklaring
De rechtbank acht feit 1 bewezen op basis van de feiten en omstandigheden die in paragraaf 3.3.1. staan beschreven. Zij overweegt daartoe als volgt.
In artikel 347 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is het verbod op frauduleus handelen door een bestuurder of commissaris van een rechtspersoon neergelegd voor die gevallen dat de rechtspersoon ernstig nadeel ondervindt en het voortbestaan van die rechtspersoon ernstig in gevaar komt. Deze strafbaarstelling strekt ter bescherming van het voortbestaan van een onderneming en daarmee ook ter bescherming van (verdere) benadeling van schuldeisers en andere belanghebbenden.
Het verweer dat verdachte niet kan worden aangemerkt als bestuurder van [bedrijf 1] wordt verworpen. De rechtbank volgt in dit verband de redenering van de officier van justitie. Verdachte heeft immers als middellijk bestuurder van [bedrijf 1] in de loop van 2017 de bedrijfsactiviteiten uit [bedrijf 1] weggehaald. Voor zover hiermee niet al gegeven is dat ook verdachte formeel als bestuurder in de zin van artikel 347 Sr kan worden aangemerkt, geldt dat op grond van artikel 348a Sr onder bestuurder van een rechtspersoon ook moet worden begrepen degene die feitelijk als zodanig optreedt en daarvan is in het geval van verdachte onmiskenbaar sprake.
Verdachte heeft in zijn hoedanigheid als bestuurder van [bedrijf 1] verschillende bedrijfsactiva – namelijk het personeels- en klantenbestand – om niet overgedragen aan [bedrijf 5] en [bedrijf 7] Deze vennootschappen kregen deze bedrijfsactiva cadeau. Gebleken is dat de overgehevelde bedrijfsactiva een zekere waarde vertegenwoordigden. De omzet van [bedrijf 1] is sinds de overheveling immers gedaald, terwijl de omzet van [bedrijf 5] uit het niets is gestegen. [bedrijf 7] werd vanuit [bedrijf 5] gevoed. Ook heeft verdachte ten behoeve van zichzelf en van [bedrijf 5] en [bedrijf 7] geldbedragen overgemaakt vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] naar zijn privébankrekening, die niet in verhouding staan tot de gedaalde omzet van [bedrijf 1]
In onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat verdachte met deze gedragingen het oogmerk had om zichzelf of een ander te bevoordelen. Verdachte heeft niet alleen om niet het personeel overgedragen aan een nieuwe rechtspersoon, maar ook het klantenbestand om niet overgedragen en omzet aan zichzelf uitgekeerd. Daarnaast heeft verdachte aan de buitenwereld een verkeerde voorstelling van zaken gegeven door de overheveling te presenteren als slechts een naamswijziging en verhuizing. Dit alles terwijl verdachte wist dat hij de schuld bij de Belastingdienst moest afbetalen. Verdachte heeft dan ook doelbewust gehandeld. De verklaring van verdachte, dat hij slechts wilde dat zijn personeel goed terechtkwam, is gelet op de aard en de strekking van het handelen van verdachte niet aannemelijk geworden.
[bedrijf 1] is blijven bestaan, maar haar voortbestaan is in gevaar gekomen. Door de onttrekking van de bedrijfsactiva om niet is de [bedrijf 1] achtergebleven met een miljoenenschuld, terwijl zij niet meer in staat is om een levensvatbare onderneming te voeren, en daarmee is zij ernstig benadeeld. Het verweer van de raadsman, dat er geen causaal verband bestaat tussen de onttrekking van de bedrijfsactiva en het voortbestaan van de onderneming, wordt verworpen. Dat het slecht gaat met een onderneming en dat er verlies wordt gemaakt, is immers iets anders dan een vennootschap leegtrekken en een lege vennootschap met schulden achterlaten.
Vrijspraak medeplegen
Verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde onderdeel medeplegen, omdat niet is bewezen dat verdachte met een ander of anderen heeft samengewerkt.
3.3.3.Feit 2: bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het tenlastegelegde onder feit 2 heeft begaan. Verdachte heeft bekend dat hij in de tenlastegelegde periode opzettelijk geen aangifte inkomstenbelasting heeft ingediend namens [bedrijf 1] en dat hierdoor te weinig belasting is geheven.Ook gebruikt de rechtbank de overige inhoud van het dossier voor het bewijs.
Medeplegen is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
3.3.4.Feit 3: bewezenverklaring
Het tenlastegelegde onder feit 3 is bewezen op basis van de bekennende verklaring van verdachte, dat hij nooit aangifte inkomstenbelasting heeft ingediend namens [bedrijf 2]en de overige stukken uit het dossier.
Medeplegen is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.