ECLI:NL:RBAMS:2023:7128

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
13/654164-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor afpersing en afpersing in vereniging

Op 5 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen Davide Tartaglia, die werd beschuldigd van afpersing en afpersing in vereniging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 september 2016 in Amsterdam, samen met een medeverdachte, twee slachtoffers heeft bedreigd met een injectiespuit om hen te dwingen geld af te geven. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers en getuigen voldoende bewijs boden voor de bewezenverklaring van de afpersing. De verdachte ontkende de bedreigingen, maar de rechtbank achtte zijn verklaring onaannemelijk. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte op 16 september 2016 ook een andere afpersing had gepleegd, waarbij hij samen met een medeverdachte een ander slachtoffer onder druk zette om geld af te geven. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, wat het medeplegen van de feiten bevestigde. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 6 maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. Tevens werd een in beslag genomen injectiespuit verbeurd verklaard, aangezien deze was gebruikt bij de gepleegde feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/654164-16
Datum uitspraak: 5 april 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in Italië in de gevangenis van [detentieadres]
adres: [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 12 mei 2022 en 22 maart 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. D. Alsemgeest, en van wat de raadsman verdachte, mr. E.J. van Gils, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 19 september 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de openbare weg ( [straatnaam 1]), tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 1] en/of [aangever 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van ongeveer 15 euro en/of 25 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [aangever 1] en/of [aangever 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader opzettelijk dreigend
- aan die [aangever 1] en/of [aangever 2] een injectiespuit heeft/hebben getoond en/of
- heeft/hebben gezegd dat die [aangever 1] en/of [aangever 2] geld moest(en) geven en/of
- heeft/hebben gezegd dat hij, verdachte en/of zijn mededader die [aangever 1] en/of
[aangever 2] anders met die injectiespuit zou prikken en/of besmetten, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 16 september 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de openbare weg ([straatnaam 2]), tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 3] en/of [aangever 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van ongeveer 200 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [aangever 3] en/of [aangever 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag (van ongeveer 50 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever 3] en/of [aangever 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of ander(en) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld (onder andere) hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) (opzettelijk dreigend)
- dicht op/tegen die [aangever 3] en/of [aangever 4] is/zijn gaan staan en/of
- heeft/hebben gezegd dat die [aangever 3] en/of [aangever 4] (meer) geld moest(en) geven en/of
- heeft/hebben gezegd dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) die [aangever 3] en/of [aangever 4] anders met een naald/injectiespuit zou prikken en/of besmetten, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide tenlastegelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 heeft zij gewezen op de aangifte van [aangever 1] en zijn verklaring bij de rechter-commissaris in Italië. De aangifte wordt ondersteund door camerabeelden waaruit blijkt dat verdachte ter plaatse was. Bij zijn aanhouding had verdachte een spuit bij zich. Voorts heeft medeverdachte [medeverdachte] verklaard over een woordenwisseling en dat de situatie uit de hand liep, wat een ondersteuning is van de aangifte.
Ook feit 2 kan bewezen worden gelet op de aangifte van [aangever 3] en de verklaring van [aangever 4] bij de rechter-commissaris. De aangifte wordt ondersteund door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]. Verdachte heeft verklaard daar aanwezig te zijn geweest en met de aangevers te hebben gesproken.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 op de tenlastelegging. Enkel aangever [aangever 1] spreekt over bedreigingen en afpersingen. Voorts is bij de fouillering van verdachte geen injectienaald aangetroffen, slechts een spuit. Daarnaast is uit de beelden niet af te leiden dat er contact is geweest tussen verdachte en de aangevers.
De raadsman stelt met betrekking tot feit 2 dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim nu de getuigen tezamen met de aangevers zijn gehoord door de politie. De wet voorziet erin dat getuigen afzonderlijk gehoord moeten worden om te voorkomen dat zij hun verklaring op elkaar afstemmen. Door de gang van zaken kan de verdediging de juistheid en betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen niet toetsen. Om die reden kunnen de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] niet voor het bewijs worden gebruikt. Voorts is de verbaliseringsplicht geschonden bij het afnemen van de aangifte van [aangever 3] en [aangever 4] door niet te vermelden dat de beide getuigen daarbij ook aanwezig waren. Ook de aangiften kunnen daardoor niet voor het bewijs worden gebruikt. Dat maakt dat feit 2 niet kan worden bewezen en dat verdachte ook van dat feit moet worden vrijgesproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Uit de aangifte van [aangever 1] volgt dat er een oudere man naar hem toekwam die in het Italiaans tegen hem begon te spreken. Er werd door de man op dreigende toon gezegd tegen [aangever 1] en zijn vriend [aangever 2] dat zij geld moesten geven. Als zij dat niet zouden doen, dan zou de man hen besmetten met een injectiespuit. [aangever 1] en [aangever 2] voelden zich daardoor bedreigd en hebben geld afgegeven. Verdachte heeft verklaard dat hij degene was die met de twee mannen heeft gesproken maar hij ontkent daarbij te hebben gedreigd. De rechtbank acht dat onaannemelijk. De verklaring van de aangever wordt ondersteund door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte]. Deze heeft verklaard dat er een woordenwisseling ontstond en dat het een beetje uit de hand begon te lopen. Voorts is bij verdachte na de aanhouding een spuit aangetroffen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 19 september 2016 [aangever 1] en [aangever 2] heeft afgeperst door te dreigen dat hij hen met een injectiespuit zou prikken en besmetten. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte daarbij ook een injectiespuit heeft getoond en zal verdachte voor dat gedeelte vrijspreken.
De rechtbank is verder van oordeel dat niet bewezen kan worden dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het medeplegen.
Ten aanzien van feit 2
Ten aanzien van het gestelde vormverzuim overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de verklaringen van de aangevers bij de rechter-commissaris in Italië blijkt dat zij tezamen de aangifte bij de politie in Amsterdam hebben afgelegd en dat ook de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] daarbij aanwezig waren. Uit het proces-verbaal van aangifte volgt dit niet. Voor zover hier al sprake is van een vormverzuim, geldt dat dit niet onherstelbaar is. De getuigen zijn immers door de rechter-commissaris in Italië – ieder afzonderlijk – gehoord, waardoor het eventuele vormverzuim is hersteld. Bij deze verhoren was de raadsvrouw van verdachte, mr. C.A. Bouw, aanwezig. De verdediging heeft hierdoor de mogelijkheid gehad om de juistheid en betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen te toetsen. De getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] kunnen daarom, net als de aangifte van [aangever 3], voor het bewijs worden gebruikt.
Het onder feit 2, eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde feit (afpersing) acht de rechtbank ook bewezen. Uit de aangifte van [aangever 3] – mede gedaan namens [aangever 4] – en hun verklaringen bij de rechter-commissaris volgt dat zij in Amsterdam werden aangesproken door twee mannen en een vrouw. Verdachte vroeg daarbij op een dreigende manier om geld en zou [aangever 3] en [aangever 4] steken met een injectienaald als zij het geld niet zouden geven. Deze verklaringen worden ondersteund door de getuigenverklaringen die [getuige 2] en [getuige 1] hebben afgelegd. Verdachte heeft verklaard dat hij degene was die hen aansprak. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan afpersing.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte als medepleger van het feit kan worden aangemerkt. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de aangifte volgt dat verdachte met een man en een vrouw op de groep afkwam en met hen in gesprek ging. De twee mannen spraken op dreigende toon tegen de aangevers. Door beide mannen is gezegd dat als zij geen geld zouden geven de aangevers zouden worden gestoken of besmet met een injectiespuit. Vervolgens is door de aangevers aan de verdachte en aan zijn medeverdachte een aantal biljetten gegeven. De rollen van verdachte en zijn medeverdachte kunnen als inwisselbaar worden beschouwd.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijk uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Het onder feit 2, tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde feit (diefstal met geweld) kan niet worden bewezen. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
1
op 19 september 2016 te Amsterdam op de openbare weg, [straatnaam 1], met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever 1] en [aangever 2] heeft gedwongen tot afgifte van een geldbedrag toebehorende aan die [aangever 1] en [aangever 2], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte opzettelijk dreigend
- heeft gezegd dat die [aangever 1] en [aangever 2] geld moesten geven en
- heeft gezegd dat hij, verdachte, die [aangever 1] en [aangever 2] anders met een injectiespuit zou prikken en besmetten.
2
op 16 september 2016 te Amsterdam, op de openbare weg, [straatnaam 2], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever 3] en [aangever 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag toebehorende aan die [aangever 3] en [aangever 4], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededader opzettelijk dreigend
- dicht op/tegen die [aangever 3] en [aangever 4] zijn gaan staan en
- hebben gezegd dat die [aangever 3] en [aangever 4] geld moesten geven en
- hebben gezegd dat hij, verdachte, en zijn mededader die [aangever 3] en [aangever 4] anders met een injectiespuit zouden prikken en besmetten.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder feit 1 en feit 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 190 dagen, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, verzoekt de raadsman om aan verdachte een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan afpersing. Verdachte heeft op straat toeristen aangesproken en gedwongen tot afgifte van geld. Hij heeft daarbij gedreigd hen te prikken en besmetten met een injectiespuit. Verdachte heeft daarmee de aangevers angst aangejaagd en enkel uit eigen winstbejag gehandeld. Dit zijn ernstige feiten die naast de gevolgen voor de directe slachtoffers ook zorgen voor gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Verdachte heeft toeristen onder druk gezet en daarmee ook de stad Amsterdam als toeristische bestemming schade berokkend.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 17 februari 2023. Hieruit blijkt dat hij meermalen voor diefstal en straatroof is veroordeeld.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met straffen in vergelijkbare zaken en gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten voor strafoplegging. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat sprake is van recidive. Voor het plegen van een straatroof met verbale bedreiging geven de oriëntatiepunten als uitgangspunt wanneer sprake is van recidive een gevangenisstraf van 8 maanden. Nu het een feit betreft dat in 2016 is gepleegd en artikel 63 Sr van toepassing is, ziet de rechtbank aanleiding in matigende zin van dit uitgangspunt af te wijken. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht passend en geboden.

9.Verbeurdverklaring

Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: een injectiespuit, dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dat voorwerp het onder feit 1 en feit 2 bewezen geachte is begaan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 57, 63 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2, eerste alternatief/cumulatief ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1
afpersing
ten aanzien van feit 2, eerste alternatief/cumulatief:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, Davide Tartaglia, daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd: een injectiespuit (goednummer 5255685).
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mr. G.M. Beunk en mr. L. Dolfing rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. Wormhoudt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 april 2023.