ECLI:NL:RBAMS:2023:7127

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
13/215275-22 (A); 13/214292-22 (B); 13/286170-22 (C); 13/002502-23 (D)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

ISD-maatregel opgelegd voor mishandeling, bedreiging en vernieling in huiselijk geweld

Op 5 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere feiten van huiselijk geweld, waaronder mishandeling van zijn levensgezel, bedreiging en vernieling. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn ingediend, gevoegd behandeld. De verdachte is geboren in 1984 en is thans gedetineerd. Tijdens de zitting op 22 maart 2023 heeft de officier van justitie, mr. D. Alsemgeest, de vordering gedaan tot bewezenverklaring van de tenlasteleggingen, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. T. de Wit, pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 augustus 2022 zijn levensgezel heeft mishandeld door haar met gebalde vuist meermalen tegen de mond te slaan. Daarnaast heeft hij haar op 3 november 2022 bedreigd met de dood. Op 1 januari 2023 heeft hij haar wederom mishandeld en ook de deur van een politie-lift vernield. De rechtbank heeft de verdachte in de zaken A, C en D schuldig bevonden en hem de ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de recidivekans van de verdachte, die een lange strafblad heeft met eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten.

De benadeelde partijen, waaronder de levensgezel van de verdachte en de Nationale Politie, hebben schadevergoedingen gevorderd. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partij [aangeefster] gedeeltelijk toegewezen en de vordering van de Nationale Politie tot een bedrag van € 766,00 toegewezen. De rechtbank heeft de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat deze onvoldoende waren onderbouwd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. A.A. Spoel.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/215275-22 (A); 13/214292-22 (B); 13/286170-22 (C); 13/002502-23 (D).
Datum uitspraak: 5 april 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1984,
ingeschreven op het adres [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te: [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 maart 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B, zaak C en zaak D aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. D. Alsemgeest, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T. de Wit, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
ten aanzien van zaak A:
- mishandeling van zijn levensgezel [aangeefster] op 25 augustus 2022 te Amsterdam;
ten aanzien van zaak B:
- primair: poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [aangeefster] op 17 juni 2022 te Amsterdam;
- subsidiair: mishandeling van zijn partner [aangeefster] op 17 juni 2022 te Amsterdam;
ten aanzien van zaak C:
- bedreiging van [aangeefster] met enig misdrijf tegen het leven gericht op 3 november 2022 te Amsterdam;
ten aanzien van zaak D:
- feit 1 primair: poging doodslag dan wel toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op/bij zijn levensgezel [aangeefster] op 1 januari 2023 te Amsterdam; subsidiair mishandeling van zijn levensgezel [aangeefster] op 1 januari 2023 te Amsterdam;
- feit 2: vernieling van een deur van een lift van de politie Amsterdam op 1 januari 2023 te Amsterdam.
De tenlasteleggingen zijn opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en gelden als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Ten aanzien van zaak A:
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de aangifte onvoldoende steun vindt in het dossier. Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster tijdens duwen en trekken heeft geraakt met zijn elleboog, maar dat van opzet op de mishandeling geen sprake was. Daarom kan het feit niet worden bewezen en dient verdachte te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht op basis van de verklaring van verdachte, de aangifte, het letsel en de bevindingen van de ter plaatse gekomen verbalisanten bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van zijn partner [aangeefster] . Gelet op het geconstateerde letsel aan de lip is het niet geloofwaardig dat verdachte aangeefster per ongeluk heeft geraakt.
3.2.
Ten aanzien van zaak B:
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte van het primair tenlastegelegde wordt vrijgesproken omdat uit het dossier onvoldoende duidelijk blijkt dat verdachte het opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster. Wel acht de officier van justitie bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde mishandeling van aangeefster door haar in het gezicht te slaan. Zij wijst daarbij op de aangifte, de letselrapportage en het buurtonderzoek dat door de politie is verricht.
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte ten tijde van de mishandeling in de woning van aangeefster is geweest. Geen van de getuigen heeft verdachte op dat moment in of rond de woning gezien, waardoor de bevindingen uit het buurtonderzoek niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
De rechtbank komt tot vrijspraak van dit feit, nu de aangifte onvoldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. De bevindingen uit het buurtonderzoek acht de rechtbank daarvoor onvoldoende concreet om te kunnen vaststellen dat verdachte in de woning van aangeefster is geweest op het moment van de mishandeling.
3.3.
Ten aanzien van zaak C:
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de verdediging, op basis van de aangifte en de verklaring van verdachte bewezen dat verdachte de tenlastegelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht heeft gepleegd.
3.4.
Ten aanzien van zaak D:
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte partieel wordt vrijgesproken van de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag. Niet is gebleken dat verdachte het opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, had op het intreden van de dood. Wel acht de officier van justitie bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster. Zij wijst daartoe op de aanvullende aangifte, het letsel en de bevindingen van de ter plaatse verschenen verbalisanten.
Ook heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 2.
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1. Aangeefster heeft niet consistent verklaard waardoor niet duidelijk kan worden vastgesteld wat er precies is gebeurd. Er waren meerdere personen in de woning aanwezig. De verklaringen van aangeefster worden niet ondersteund door enig ander in het dossier aanwezig bewijsmiddel. Nu niet uitgesloten kan worden dat er iemand anders in de woning was kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de poging doodslag dan wel de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zoals ten laste gelegd onder feit 1 primair. Het dossier bevat onvoldoende informatie voor de conclusie dat verdachte op enige wijze het opzet had op het intreden van de dood of het doen ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster. Verdachte zal daarom van dat feit worden vrijgesproken.
Wel acht de rechtbank bewezen dat verdachte de aangeefster heeft mishandeld door haar te slaan en zijn arm om haar nek te houden. Dat verdachte dit heeft gedaan leidt de rechtbank af uit de tweede verklaring van aangeefster. Deze verklaring wordt ondersteund door de letselverklaring. In de woning is geen andere persoon aangetroffen en verdachte is nabij de woning aangehouden, zodat de verklaring van verdachte dat de mishandeling door een ander zou moeten zijn gepleegd onaannemelijk is.
Ten aanzien van feit 2 acht de rechtbank gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de aangifte bewezen dat verdachte de deur van de lift van de politie heeft vernield.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van zaak A:
op 25 augustus 2022 te Amsterdam zijn levensgezel, [aangeefster] , heeft mishandeld door die [aangeefster] met gebalde vuist meermalen tegen de mond te slaan;
ten aanzien van zaak C:
op 3 november 2022 te Amsterdam [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [aangeefster] , telefonisch en middels berichten, dreigend de woorden toe te voegen “Ik ga je vermoorden” en “Jij gaat nu dood. Ja. Wat jij wil” en “Jij gaat zien wat ik ga doen”;
ten aanzien van zaak D:
1, subsidiair
op 1 januari 2023 te Amsterdam zijn levensgezel, [aangeefster] , heeft mishandeld door die [aangeefster] te slaan en zijn, verdachtes, arm om de nek van die [aangeefster] te houden;
2
op 1 januari 2023 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk de deur van een lift, die aan de politie Eenheid Amsterdam toebehoorde heeft vernield.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de maatregel

8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatig daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar zonder aftrek van het voorarrest.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte hulp wil en moet krijgen vanwege zijn alcoholverslaving. Verdachte woont al geruime tijd in Nederland en wil niet zonder enige ondersteuning uitgezet worden. Via de ISD-maatregel kan gewerkt worden aan zijn alcoholverslaving en aan een terugkeer naar [geboorteland] . Daarom verzoekt de raadsvrouw aan verdachte de ISD-maatregel op te leggen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het mishandelen en bedreigen van zijn partner. Verdachte heeft heftig geweld toegepast op zijn vriendin waardoor zij letsel heeft opgelopen. Daarnaast heeft hij haar mondeling bedreigd en dreigende berichten gestuurd waardoor de aangeefster zich erg angstig voelde. Dit zijn ernstige feiten. Huiselijk geweld maakt niet alleen inbreuk op de lichamelijke integriteit en de gezondheid van slachtoffers. De ervaring leert dat slachtoffers hierdoor nog lange tijd lichamelijk en geestelijk klachten kunnen hebben en ook gevoelens van schaamte. De aangeefster heeft in haar slachtofferverklaring ter zitting verklaard hoeveel impact het handelen van verdachte op haar heeft gehad en dat zij tot op de dag van vandaag met de gevolgen leeft. Het geweld heeft deels plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer, bij uitstek de plek waar zij zich veilig moet kunnen voelen. De rechtbank vindt dat strafverzwarend.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan vernieling van een liftdeur van de politie. Daarmee heeft verdachte getoond geen enkel respect te hebben voor het eigendom van een ander. Dat zijn hinderlijke feiten waarmee verdachte voor schade bij anderen heeft gezorgd. Dit rekent de rechtbank hem aan.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) betreffende verdachte van 16 februari 2023 blijkt dat hij meermalen is veroordeeld voor het plegen van onder meer geweldsdelicten, diefstal, belediging en bedreiging.
Advies van de reclassering
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van GGZ Reclassering Inforsa van 17 maart 2023, opgemaakt door [naam] . Zij heeft gerapporteerd dat verdachte een uitgebreide delictsgeschiedenis heeft en dat sprake is van een delictspatroon. Er spelen problemen op meerdere leefgebieden, waaronder zijn verblijfstatus. Verdachte heeft een verstandelijke beperking en er is sprake van langdurig problematisch alcoholgebruik. Eerdere hulpverlening heeft onvoldoende bijgedragen aan het onder controle krijgen van zijn middelengebruik en het delictsgedrag. Het risico op recidive wordt hoog ingeschat. De inzet van hulpverlening en zorg is evident noodzakelijk.
Verdachte voldoet aan de vereisten voor oplegging van de ISD-maatregel. De reclassering adviseert om aan verdachte de onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Daarmee kan de maatschappij worden beschermd en beveiligd tegen verdachtes delictgedrag en kan worden ingezet op de door de reclassering geïndiceerde interventies. Gedurende het traject van de ISD-maatregel kan gebruik gemaakt worden van het intramurale zorgaanbod en kan worden gewerkt aan het creëren van een zachte landing wanneer verdachte naar [geboorteland] wordt uitgezet.
Ter terechtzitting van 22 maart 2023 heeft [naam] , gehoord als deskundige, haar advies gehandhaafd.
Motivering maatregel
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de in zaak A, C en D bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt.
Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 16 februari 2023 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 25 augustus 2022 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, de in dit vonnis onder zaak A, zaak C en zaak D bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er moet, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
Met de officier van justitie, de verdediging en de reclassering is de rechtbank van oordeel dat de ISD-maatregel gelet op de problematiek bij verdachte en de vreemdelingenrechtelijk status van verdachte de enige oplossing biedt om de kans op recidive terug te dringen, verdere overlast in de maatschappij te voorkomen en verdachte bij te staan bij het creëren van een zachte landing na zijn uitzetting naar [geboorteland] . Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij openstaat voor de ISD-maatregel en gemotiveerd is om mee te werken aan het tot een goed einde brengen van de maatregel. De rechtbank zal daarom aan verdachte de ISD-maatregel opleggen ten aanzien van het in zaak A, zaak C en zaak D bewezenverklaarde.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en de maatschappij optimaal te beschermen, is het van belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
De rechtbank ziet op dit moment geen reden om te bepalen dat er een tussentijdse toetsing moet plaatsvinden.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen

9.1.
Ten aanzien van zaak B
De benadeelde partij [aangeefster] vordert € 1.003,51 (zegge: duizend drie euro en eenenvijftig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 1.000,00 (zegge: duizend euro) aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering voor wat betreft de materiële schade voldoende is onderbouwd en moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De immateriële schade moet worden toegewezen tot een bedrag van € 500,00 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel moet de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering verklaren, omdat aan verdachte voor het in zaak B ten laste gelegde geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
9.2.
Ten aanzien van zaak C
De benadeelde partij [aangeefster] vordert € 370,00 (zegge: driehonderd zeventig euro) aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat die onvoldoende is onderbouwd.
Ook de raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat die onvoldoende is onderbouwd.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat in de vordering onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van aantasting van de persoon op andere wijze en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden.
De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.3.
Ten aanzien van zaak D
9.3.1.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [aangeefster]
De benadeelde partij [aangeefster] vordert € 1.750,00 (zegge: duizend zevenhonderd vijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering moet worden toegewezen tot een bedrag van € 500,00 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel moet de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijk integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegerekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (1 januari 2023).
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden.
In het belang van [aangeefster] wordt, als waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
9.3.2.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij Nationale Politie
De benadeelde partij Nationale Politie, eenheid Amsterdam vordert € 926,86 (zegge: negenhonderd vijfentwintig euro en zesentachtig eurocent) aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering voldoende is onderbouwd en om die reden moet worden toegewezen te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat de vordering moet worden toegewezen tot een bedrag van € 766,00 en voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De raadsvrouw verzoekt daarmee de BTW van de vordering af te trekken, omdat BTW aftrekbaar is en daarom geen schadepost vormt.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 766,00 (zegge: zevenhonderd zesenzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (1 januari 2023).
De vordering zal voor het overige worden afgewezen, omdat de BTW kan worden teruggevraagd van de Belastingdienst.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 38m, 38n, 57, 285, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B en zaak D onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A, zaak C en zaak D feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A en zaak D feit 1 subsidiair:
telkens mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel
ten aanzien van zaak C:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
ten aanzien van zaak D:
- feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van zaak A, zaak C en zaak D
Legt op
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
twee jaar.
ten aanzien van zaak B
Bepaalt dat de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
ten aanzien van zaak C
Bepaalt dat de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
ten aanzien van zaak D
Benadeelde partij [aangeefster]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] toe tot een bedrag van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 januari 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster] aan de Staat € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 januari 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 10 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Benadeelde partij Nationale Politie, eenheid Amsterdam
Wijst de vordering van de benadeelde partij Nationale Politie, Eenheid Amsterdam toe tot een bedrag van € 766,00 (zegge: zevenhonderdzesenzestig euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 januari 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan Nationale Politie, Eenheid Amsterdam voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. Wormhoudt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 april 2023.
[…]