ECLI:NL:RBAMS:2023:7116

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
C/13/690334 / HA ZA 20-969
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de gemeenschap van een pand tussen deelgenoten met betrekking tot economisch en juridisch eigendom

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Amsterdam op 8 november 2023, gaat het om de verdeling van een pand dat in eenvoudige gemeenschap is verkregen door twee paren, waarbij de onderlinge verhoudingen tussen de deelgenoten complex zijn. De eisende partijen, [eiser 1] en [eiser 2], hebben een vordering ingesteld tegen de gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], met betrekking tot de eigendom van een pand aan [adres 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde 1] en [eiser 2] gezamenlijk eigenaar zijn van het pand, maar dat de juridische eigendom niet noodzakelijkerwijs overeenkomt met de economische rechten. De rechtbank oordeelt dat [eiser 2] geen aanspraak kan maken op een uitkering uit hoofde van overbedeling, omdat zijn aandeel in de eigendom niet als reëel wordt erkend. De rechtbank heeft de verdeling van de gemeenschap vastgesteld, waarbij het 13/40 aandeel van [eiser 2] aan [gedaagde 1] wordt toegedeeld zonder dat [gedaagde 1] enige uitkering aan [eiser 2] verschuldigd is. In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van [gedaagde 1] afgewezen, omdat niet voldoende bewijs is geleverd voor de gestelde afspraken over de opbrengst van de winkel aan [adres 2]. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam
Civiel recht
Zaaknummer: C/13/690334 / HA ZA 20-969
Vonnis van 8 november 2023
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] en afzonderlijk [eiser 1] en [eiser 2] ,
advocaat: mr. M.A. Johannsen te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] en afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
advocaat: mr. A.C. Mahabiersing te Haarlem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 september 2019,
- de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 november 2021 en de daarin genoemde stukken,
- vervolgens is niet, zoals in het proces-verbaal van 11 november 2021 is vermeld, een conclusie van repliek in conventie (door [eisers] ) genomen, maar een processtuk door [gedaagden] waarboven is vermeld “conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in reconventie, tevens wijziging van eis”,
- de conclusie van dupliek in reconventie,
- de akte uitlating producties van [gedaagden] ,
- het tussenvonnis van 24 mei 2023, waarin een de mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 5 september 2023 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen staan in een familierechtelijke relatie tot elkaar. [eiser 1] en [eiser 2] zijn met elkaar gehuwd, net als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . [gedaagde 2] en [eiser 1] zijn zussen. [eiser 2] en [gedaagde 1] zijn dus zwagers.
2.2.
[gedaagde 1] en [eiser 2] hebben op 9 januari 2015 een pand aan de [adres 1] (hierna: [adres 1] ) in gemeenschappelijk eigendom verkregen. Volgens kadastrale informatie is [gedaagde 1] voor 27/40 deel eigenaar van het pand en [eiser 2] voor 13/40 deel.
2.3.
[eiser 1] en/of [eiser 2] exploiteert/exploiteren een winkel in het pand aan de [adres 2] (hierna: [adres 2] ). [eiser 1] en [gedaagde 1] zijn beiden (mede)huurders van [adres 2] .
2.4.
De verstandhouding tussen partijen is gebrouilleerd geraakt. Als gevolg daarvan hebben zij verschillende procedures tegen elkaar gevoerd, al dan niet in kortgeding. Ook zijn er aangiftes gedaan wegens verdenkingen van gepleegde strafbare feiten.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisers] vordert na eiswijziging - samengevat - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
  • primair: [gedaagden] in de gelegenheid stelt [adres 1] voor 100% op zijn naam te zetten door koop en levering aan hem tegen een marktconforme prijs en betaling aan [eisers] voor zijn aandeel;
  • subsidiair: [gedaagden] te veroordelen om medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van [adres 1] .
3.2.
De rechtbank begrijpt, na de gegeven toelichting tijdens de mondelinge behandeling, dat gevorderd wordt de verdeling te gelasten van [adres 1] waarbij [adres 1] wordt toebedeeld aan [gedaagde 1] tegen betaling aan [eiser 2] van 13/40 deel van de waarde van het pand.
3.3.
[gedaagden] voert verweer. Volgens [gedaagde 1] is [eiser 2] weliswaar voor 13/40 deel eigenaar van het pand geworden, maar dat is alleen gebeurd om hem “status” te verschaffen. [eiser 2] heeft niets betaald voor zijn 13/40 aandeel in de eigendom van het pand en heeft ook nooit bijgedragen aan de kosten die aan de eigendom van het pand zijn verbonden, zoals rente en aflossing op de financiering van het pand. Het 13/40 aandeel in de eigendom van het pand van [eiser 2] is niet een “reëel” eigendom, aldus [gedaagden]
3.4.
De standpunten van partijen zijn hier verkort weergegeven. Voor zover nodig wordt daarop hierna bij de beoordeling verder ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagden] vordert na eiswijziging – samengevat – voorwaardelijk, namelijk indien de rechtbank de vorderingen van [eisers] in conventie geheel of gedeeltelijk toewijst, dat [eiser 2] wordt veroordeeld tot betaling aan [gedaagde 1] van een bedrag gelijk aan 13/40 deel van de aankoopwaarde van [adres 1] en subsidiair 13/40 deel van de waarde van [adres 1] ten tijde van het wijzen van dit vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.6.
[gedaagde 1] stelt dat [eiser 2] weliswaar 13/40 deel van de eigendom van het pand heeft, maar dat hij daar bij het verkrijgen van de eigendom niets voor heeft betaald. Bij de eventuele verdeling van het gemeenschappelijk eigendom van het pand op een manier die ertoe leidt dat [gedaagde 1] 13/40 van de waarde van het pand aan [eiser 2] dient te vergoeden, is [eiser 2] dus nog 13/40 deel van de koopprijs van [adres 1] verschuldigd aan [gedaagde 1] .
3.7.
Verder vordert [gedaagden] voor recht te verklaren dat [gedaagde 1] rechthebbende is op 50% van de opbrengst van de winkel aan de [adres 2] vanaf 11 december 2015, met bepaling dat de omvang van het bedrag waarop [gedaagde 1] aanspraak heeft nader zal worden opgemaakt bij staat.
3.8.
[gedaagden] stelt dat [gedaagde 1] het financieel mogelijk heeft gemaakt dat de winkel aan de [adres 2] kon worden verworven. [gedaagde 1] heeft bij die overname € 179.200,- betaald voor de goodwill, BTW, een bankgarantie gesteld voor de huur, een voorschot op de huur betaald en ook de overnamekosten van de inventaris. Verder is [gedaagde 1] medehuurder op de huurovereenkomst van [adres 2] . Tegenover het voorgaande heeft [gedaagde 1] aanspraak op 50% van de opbrengst van de winkel, aldus [gedaagden]
3.9.
[eisers] heeft de vordering bestreden. [gedaagde 1] is alleen maar medehuurder van de winkelruimte aan de [adres 1] omdat de verhuurder een extra waarborg wenste voor de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomsten. Andere of verdere afspraken met betrekking tot de gezamenlijke exploitatie van de winkel zijn er niet, dus ook niet met betrekking tot verdeling van de opbrengst, aldus [eisers]
3.10.
De standpunten van partijen zijn hier verkort weergegeven. Voor zover nodig wordt daarop hierna bij de beoordeling verder ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Vast staat dat [gedaagde 1] en [eiser 2] gezamenlijk eigenaar zijn van [adres 1] . Er is dus sprake van een zogenoemde eenvoudige gemeenschap tussen [gedaagde 1] en [eiser 2] . Onduidelijk is waarom de vordering in conventie mede is ingesteld door [eiser 1] , de echtgenote van [eiser 2] , nu zij geen enkele betrokkenheid heeft bij de mede-eigendom/gemeenschap tussen [gedaagde 1] en [eiser 2] . Om dezelfde reden is onduidelijk waarom de vordering in conventie mede gericht is tegen [gedaagde 2] , de echtgenote van [gedaagde 1] .
4.2.
De gemeenschap tussen [gedaagde 1] en [eiser 2] zal verdeeld moeten worden omdat [eiser 2] dat vordert en omdat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die daaraan in de weg staan. De rechtbank zal op grond van artikel 3:185 lid 2 BW ook de wijze van verdeling gelasten.
4.3.
[gedaagde 1] heeft uitsluitend naar voren gebracht dat [eiser 2] een aandeel in de eigendom van [adres 1] heeft verkregen omdat [eiser 2] daarmee “status” verkreeg. Voor de financiering van de aankoop en exploitatie van [adres 1] was niet nodig dat [eiser 2] in de eigendom participeerde, aldus [gedaagde 1] . [gedaagde 1] voert aan dat hij zelf over voldoende financiële middelen beschikte voor de verwerving en exploitatie van [adres 1] . Alle lasten met betrekking tot [adres 1] zijn door hem voldaan, en niet ook door [eiser 2] .
4.4.
[eiser 2] voert niets aan met betrekking tot de achtergrond van zijn mede-eigendom van [adres 1] en dus ook niet met betrekking tot de afspraken die daarover volgens hem zijn gemaakt en die de rechtsverhouding op dat vlak tussen hem en [gedaagde 1] bepalen.
[eiser 2] heeft op geen enkele manier voor het voetlicht gebracht dat hij financieel heeft bijgedragen aan de aankoop of exploitatie van het pand of dat hij op een andere manier financiële betrokken is of belang heeft bij [adres 1] , naast het feit dat hij in de registers staat vermeld als eigenaar van 13/40 deel van de eigendom van het pand. Zijn standpunt komt er op neer dat hij bij de verdeling van de gemeenschap recht heeft op 13/40 deel van de overwaarde, uitsluitend en simpelweg omdat hij 13/40 deel eigendom van het pand heeft.
4.2.
In dat standpunt wordt [eiser 2] niet gevolgd. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, wordt geconcludeerd dat niet de bedoeling van partijen was dat [eiser 2] in hun onderlinge verhouding daadwerkelijk als (economisch) mede-eigenaar van [adres 1] zou gelden en dat de mede-eigendomsconstructie niet de strekking had [eiser 2] jegens [gedaagde 1] aanspraken te verlenen op 13/40 deel van de waarde van [adres 1] . [eiser 2] is weliswaar in goederenrechtelijke zin voor 13/40 deel (juridisch) mede-eigenaar van [adres 1] , maar [gedaagde 1] heeft in zijn verhouding tot [eiser 2] in verbintenisrechtelijke zin als enige (economisch) rechthebbende met betrekking tot dat aandeel te gelden. Om die reden wordt de wijze van verdeling van de gemeenschap aldus vastgesteld dat het 13/40 aandeel van [eiser 2] aan [gedaagde 1] wordt toegedeeld, zonder dat [gedaagde 1] enige uitkering uit hoofde van overbedeling aan [eiser 2] verschuldigd is.
in reconventie
4.3.
De voorwaarde waaronder de in rov. 3.6 weergegeven vordering van [gedaagde 1] is ingesteld houdt op de keper beschouwd in dat indien [eiser 2] bij de verdeling van de gemeenschap aanspraak heeft op 13/40 deel van de waarde van [locatie] , [eiser 2] veroordeeld dient te worden om 13/40 deel van de aankoopwaarde aan [gedaagde 1] te betalen. Die voorwaarde is, zo blijkt uit het voorgaande, niet vervuld zodat deze vordering van [gedaagde 1] geen bespreking behoeft.
4.4.
Over de in rov. 3.7 weergegeven vordering waarmee [gedaagde 1] aanspraak maakt op 50% van de opbrengst van (de winkel in) [adres 2] , overweegt de rechtbank het volgende.
4.5.
Op de eerste plaats geldt dat tegenover de betwisting van [eisers] niet, althans niet voldoende is onderbouwd dat daadwerkelijk € 179.200,- aan of ten behoeve van [eisers] is betaald om mogelijk te maken dat door [eisers] een winkel aan de [adres 2] werd verkregen.
4.6.
Verder geldt dat het verschaffen van die financiering aan [eisers] niet automatisch tot een verplichting van [eisers] leidt om 50% van de opbrengst van die winkel aan [gedaagden] te betalen. [gedaagden] stelt dat die verplichting van [eisers] berust op een afspraak die partijen hebben gemaakt. Dat wordt door [eisers] betwist.
4.7.
De stelplicht- en bewijslast dat is overeengekomen dat [gedaagde 1] aanspraak heeft op 50% van de opbrengst van de winkel, rust op [gedaagden] Wanneer, waar, hoe en waarom die afspraak is gemaakt, is niet afdoende toegelicht. De overgelegde getuigenverklaringen bieden ook geen concreet aanknopingspunt. Die verklaringen gaan grotendeels over verzoeningsgesprekken tussen (de families van) partijen, al dan niet in de tempel, en zijn niet afkomstig van getuigen die uit eigen waarneming verklaren over de door [gedaagde 1] gestelde afspraak. Dat [gedaagde 1] mede-huurder is van [adres 2] biedt evenmin aanknopingspunt en leidt evenmin tot de gevolgtrekking dat afgesproken is dat [gedaagde 1] aanspraak heeft op 50% van de winkelopbrengst. Al met al is hetgeen door [eisers] is gesteld zo vaag dat voor nader onderzoek naar de juistheid daarvan geen plaats is.
4.8.
De vordering is niet toewijsbaar.
in conventie en in reconventie
4.9.
De proceskosten zullen vanwege de familierelatie tussen partijen worden gecompenseerd zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
stelt de verdeling vast van de gemeenschap van partijen met betrekking tot [adres 1] , waarbij het 13/40 aandeel van [eiser 2] in de eigendom van [adres 1] wordt toegedeeld aan [gedaagde 1] , zonder dat [gedaagde 1] enige uitkering ter zake van overbedeling aan [eiser 2] verschuldigd is;
5.2.
bepaalt dat [gedaagde 1] en [eiser 2] medewerking dienen te verlenen aan het opstellen en inschrijven van een akte tot levering van het 13/40 aandeel door [eiser 2] aan [gedaagde 1] ;
5.3.
compenseert de proceskosten zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.3.
wijst de vorderingen af;
5.4.
compenseert de proceskosten zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. van Harmelen, bijgestaan door mr. L.M.F. van Dijck, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2023.