3.3.1Zaak A
3.3.1.1
Feiten 1, 2 en 3: periode 12 augustus 2021 tot en met 14 augustus 2021
De beschuldiging die in de feiten 1, 2 en 3 zijn neergelegd betreffen strafbare feiten met een overlappende pleegperiode. De rechtbank zal deze feiten hieronder gezamenlijk bespreken.
Vaststaat dat verdachte zich in de avond van 12 augustus 2021 op 13 augustus 2021 in de woning van aangeefster bevond. Aangeefster verklaart – kort gezegd – dat zij verdachte die avond heeft gepijpt. Dit heeft volgens aangeefster onder dwang plaatsgevonden. Verdachte dreigde haar te slaan en naaktfoto’s van haar naar haar familie door te sturen. Daarbij heeft de verdachte ook geweld gebruikt, aldus aangeefster.
Verdachte bekent aangeefster te hebben mishandeld door haar tegen het hoofd en lichaam te slaan. De overige geweldshandelingen ontkent hij. Volgens verdachte was er inderdaad een situatie waarin aangeefster en hij ruzie hadden en waarin hij haar heeft geslagen en aan haar haren getrokken. Ook bekent hij te hebben gedreigd naaktfoto’s van aangeefster door te sturen. In zoverre komen de verklaringen van aangeefster en verdachte op bepaalde punten overeen.
Verdachte bevestigt dat aangeefster hem heeft gepijpt. Volgens de verklaring van verdachte gebeurde dit niet tijdens de ruzie, maar op een later moment toen hij was gekalmeerd. Verdachte ontkent dat daarbij sprake is geweest van dwang en hij ontkent haar ook te hebben gebeten. In zoverre lopen de verklaringen van aangeefster en verdachte uiteen.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat voor verkrachting onvoldoende wettig bewijs is. De verklaringen van aangeefster daarover zijn inconsistent en kunnen daarom niet voor het bewijs worden gebruikt.
De rechtbank stelt vast dat aangeefster driemaal door de politie is verhoord. In haar aangiftes verklaart aangeefster het volgende over de incidenten in de periode van 12 tot en met 14 augustus 2021.
Verdachte was op 12 augustus 2021 in de woning van aangeefster en beschuldigde haar van vreemdgaan. Hij heeft haar meermalen hard op het achterhoofd en op het oor geslagen. Ook heeft hij tegen haar ribben geschopt. Vervolgens zijn verdachte en aangeefster in de auto van verdachte gestapt. Ook in de auto sloeg verdachte haar en trok hij aan haar haren. Uiteindelijk vluchtte zij uit de auto en checkte in bij een hotel. Toen zij later terugkeerde naar haar woning zag zij verdachte in de buurt in zijn auto zitten. Samen hebben ze de reservesleutel van de woning van aangeefster opgehaald. Vervolgens heeft verdachte de woning van aangeefster vernield. Ook heeft hij haar opnieuw mishandeld, onder andere door met kaarsen op haar hoofd te slaan en aan haar haren te trekken. In de woning moest zij verdachte vervolgens pijpen. Ondanks dat zij hem vertelde dat zij haar kaak had ontwricht, moest zij dit doen. Terwijl zij hem pijpte, maakte hij nare opmerkingen over haar moeder. Het was niet mogelijk zich aan de situatie te onttrekken, omdat verdachte dreigde naaktfoto’s van haar te verspreiden. De verdachte heeft haar hierbij ook geslagen en geschopt en hij heeft haar hierbij ook aan haar haren getrokken.
De verklaringen van aangeefster zijn zeer gedetailleerd en op hoofdlijnen consistent. Het standpunt van de raadsvrouw, dat aangeefster inconsistent heeft verklaard en dat haar verklaring daarom niet voor het bewijs kan worden gebruikt, volgt de rechtbank niet. De verschillen die door de raadsvrouw zijn aangestipt zijn marginaal. Dat de verklaringen van aangeefster op sommige details niet geheel in overeenstemming zijn met wat zij daarover eerder heeft verklaard, maakt op zichzelf niet dat deze als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt. Het tijdsverloop tussen de verhoren kan een verklaring zijn voor deze minimale verschillen.
De rechtbank vindt de verklaringen van aangeefster betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Zowel aangeefster als verdachte hebben verklaard dat aangeefster verdachte heeft gepijpt. Aangeefster verklaart dat zij hiertoe is gedwongen; verdachte ontkent dit.
Om te beoordelen of sprake is geweest van verkrachting dient de rechtbank te beoordelen of sprake is geweest van dwang. De rechtbank dient te beoordelen of de verklaring van aangeefster hierover voldoende wordt ondersteund door ander bewijs.
Uit het dossier volgt dat aangeefster na het incident haar moeder hierover heeft verteld. Uit de verklaring van [naam moeder] , de moeder van aangeefster, volgt dat aangeefster heeft verteld dat zij heftige ruzie had gehad met verdachte en dat hij dreigde naaktfoto’s van aangeefster naar haar familie door te sturen. Diezelfde avond heeft [naam moeder] aangeefster op straat gezien. Zij zag blauwe plekken in het gezicht en zij zag dat er hele plukken haar uit haar hoofd weg waren. Later zag zij ook bijtwonden en blauwe plekken op het lichaam van aangeefster. Aangeefster heeft verteld dat verdachte vervolgens haar hele woning heeft vernield, dat hij haar heeft mishandeld en dat hij haar heeft gedwongen zijn penis in de mond te nemen terwijl zij al ontzettende last aan haar kaak had door het geweld.
Deze verklaring komt overeen met wat aangeefster heeft verklaard over het ten laste gelegde. Daarbij sluit het letsel dat [naam moeder] heeft waargenomen aan bij de verklaring van aangeefster over het door verdachte toegepaste geweld.
Aangeefster heeft foto’s gemaakt van het letsel en op 3 januari 2022 is door een forensisch arts hiernaar onderzoek gedaan. Op de aangeleverde foto’s zijn meerdere onderhuidse bloeduitstortingen (deels met zwelling) te zien op de linkerzijde van het gelaat, op de linkerarm, op de linkerzijde van de onderrug, de bil en de zijkant van haar bovenbeen. Ook zijn bijtwonden te zien op de linker bovenbeen en de linkerheup. Op een andere foto is een wasbak te zien met daarin losse plukken hoofdhaar. Volgens de bevindingen van de forensisch arts past dit letsel goed bij de gemelde toedracht.
De verklaring van verdachte dat hij aangeefster niet heeft gebeten is – gelet op de verklaring van [naam moeder] en de geconstateerde bijtwonden – dan ook ongeloofwaardig.
In haar aangifte van 24 mei 2022 verklaart aangeefster dat verdachte in januari 2022 contact met haar heeft opgenomen. Uit screenshots van de berichtenwisseling tussen verdachte en aangeefster volgt dat aangeefster de volgende berichten heeft verstuurd naar verdachte: “
Ik heb aangifte gedaan tegen mishandeling, vernieling, verkrachting en beroven van vrijheid. […] Welke verkrachting? Jij bent zeker vergeten wat je die nacht mij liet doen. Mij jou laten pijpen. Terwijl mijn kaak gebroken was. En slecht praten over mijn moeder. Voor uren lang”. Verdachte heeft daarop als volgt gereageerd: “
Heb je gezien hoe je me smeekt om alleen te pijpen? Naast je ma heb ik niets gezegd”.
In deze tekstberichten ziet de rechtbank een ondersteuning van de verklaring van aangeefster met betrekking tot de verkrachting. Immers aangeefster geeft in deze berichten aan de verdachte aan dat hij haar die avond verkracht heeft en dat hij haar hem heeft laten pijpen. De rechtbank constateert bovendien dat de verdachte in deze berichten de verkrachting niet ontkent, hetgeen wel voor de hand had gelegen indien er – zoals de verdachte heeft verklaard – sprake was van vrijwilligheid.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangeefster dat zij gedwongen werd om verdachte te pijpen voldoende steun vinden in de overige bewijsmiddelen. Daarmee kan worden bewezen dat verdachte zich op 13 augustus 2021 heeft schuldig gemaakt aan verkrachting (feit 1).
Daarnaast kan worden bewezen dat verdachte zich in de periode van 12 augustus 2021 tot en met 13 augustus 2021 heeft schuldig gemaakt aan de mishandeling van aangeefster (feit 2).
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het slaan tegen het hoofd en lichaam van aangeefster. Voor de overige geweldshandelingen die in de tenlastelegging zijn opgenomen heeft zij vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat zij de verklaringen van aangeefster betrouwbaar vindt. Deze verklaringen vinden voldoende steun in de overige bewijsmiddelen en de rechtbank heeft geen enkele reden aan de verklaringen van aangeefster te twijfelen. Bovendien worden de geweldshandelingen die verdachte heeft ontkend (zoals het bijten) ondersteund door de letselverklaring en de verklaring van [naam moeder] . De rechtbank hecht derhalve geen waarde aan deze ontkenning.
Daarom komt zij tot de bewezenverklaring van alle in de tenlastelegging genoemde geweldshandelingen.
De tekst van de tenlastelegging is zo opgesteld dat aangeefster als de levensgezel van verdachte moet worden aangemerkt. Uit het dossier volgt dat verdachte en aangeefster een relatie hebben gehad ten tijde van het feit. Op basis van het dossier kan echter niet worden geconcludeerd dat van een zodanige aard en hechtheid in deze relatie sprake was, dat aangeefster als levensgezel moet worden aangemerkt, zoals bedoeld in artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Van dit onderdeel van de tenlastelegging wordt verdachte vrijgesproken.
Feit 3: vernieling
Tot slot vindt de rechtbank dat op grond van het voorgaande, en de bekennende verklaring van verdachte, ook kan worden bewezen dat verdachte zich in de periode van 12 augustus 2021 tot en met 13 augustus 2021 heeft schuldig gemaakt aan vernieling van diverse goederen die aan aangeefster toebehoorden (feit 3).
3.3.1.2Feit 4 primair: poging tot zware mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte zich op 19 september 2021 heeft schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van aangeefster (feit 4 primair).
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte brandende sigaretten in haar nek en op haar arm heeft uitgedrukt. Dit wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] . Uit de verklaring van [getuige] volgt dat aangeefster haar op 21 september 2021 vertelde dat verdachte op 19 september 2021 sigaretten had uitgedrukt in haar nek en schouder. Getuige [getuige] heeft op 21 september 2021 dit letsel bij aangeefster waargenomen.
Op 17 november 2021 is een letselverklaring opgesteld. Daaruit volgt dat links in de hals een litteken van een gewezen brandwond is waargenomen, ter grootte van ongeveer 0,6 bij 1 centimeter. Op de buitenzijde van de linker onderarm van aangeefster is eveneens een genezen brandwond waargenomen. Volgens de bevindingen van de forensisch arts past dit letsel bij de gemelde toedracht. Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat bewezen kan worden dat verdachte brandende sigaretten op aangeefster heeft uitgedrukt.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of dit een poging tot zware mishandeling oplevert. De rechtbank overweegt hiertoe dat als gevolg van het handelen van verdachte brandwonden en vervolgens blijvend ontsierende littekens kunnen ontstaan. Een blijvend ontsierend litteken op een zichtbare plek, zoals de hals, is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Die littekens zijn ook bij aangeefster aangetroffen. Of deze echter blijvend zijn is onduidelijk.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans dat blijvend letsel zou ontstaan zonder meer aanvaard. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
Van het onderdeel ‘aan zijn levensgezel’ wordt verdachte vrijgesproken. De rechtbank verwijst daarvoor naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen onder 3.3.1.1.
3.3.1.3Feit 5: vernieling goederen aangeefster
De rechtbank vindt op grond van de wettige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich op 19 september 2021 heeft schuldig gemaakt aan vernieling van goederen die aan aangeefster toebehoren (feit 5).
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van de vernieling van de laptop. Verdachte ontkent dit en verklaart dat hij tijdens het plegen van de vernieling bewust goederen met een hoge waarde heeft vermeden.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het dossier volgt dat verdachte boos was en diverse goederen in de woning van aangeefster heeft vernield en goederen uit het raam heeft gegooid. Dit wordt bevestigd door een buurvrouw van aangeefster. De rechtbank vindt het ongeloofwaardig dat verdachte tijdens het plegen van deze vernielingen een afweging heeft gemaakt of bepaalde goederen waardevol waren om vervolgens te beslissen deze niet te vernielen. Verdachte heeft ter zitting aangegeven boos te zijn geweest en in dergelijke situaties woedeaanvallen te krijgen. In het dossier bevindt zich bovendien een foto van de vernielde laptop, hetgeen een ondersteuning is van de verklaring van aangeefster. Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich ook heeft schuldig gemaakt aan vernieling van de laptop.
De rechtbank is op grond van de wettige bewijsmiddelen (waaronder de bekennende verklaring van verdachte) van oordeel dat verdachte zich in de periode van 3 oktober 2021 tot en met 6 oktober 2021 heeft schuldig gemaakt aan vernieling van de auto van aangeefster (feit 6).
3.3.2Zaak B
De rechtbank is op grond van de wettige bewijsmiddelen (waaronder de verklaring van verdachte) van oordeel dat verdachte samen met een ander [slachtoffer 2] op 29 juni 2022 in Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en heeft beroofd gehouden (feit 1).
Verdachte heeft verklaard dat hij niet de bedoeling had [slachtoffer 2] ervan te weerhouden het bedrijfspand te verlaten, maar slechts wilde controleren of zij zijn telefoon of andere goederen uit het bedrijfspand had meegenomen. Hij wilde haar tegenhouden om haar tas te controleren voordat zij vertrok.
Op basis van de aangifte van [slachtoffer 2] en het proces-verbaal van bevindingen van 30 juni 2022 kan worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer 2] ervan heeft weerhouden het bedrijfspand te verlaten. Het incident is voor een deel vastgelegd op camerabeelden. Op die camerabeelden is te zien dat verdachte in de opening van de deur staat en op die manier de doorgang voor [slachtoffer 2] blokkeert. Vervolgens duwt hij haar over de bank, buigt zijn lichaam over haar lichaam en houdt haar bij de handen vast. Ook is te zien dat hij haar been vastklemt tussen zijn benen en dat zij niet weg kan. Deze situatie duurt ruim zeven minuten voort. Ook is te zien dat de medeverdachte op een gegeven moment de handen van aangeefster beetpakt.
Op basis van het voorgaande vindt de rechtbank bewezen dat er voor [slachtoffer 2] feitelijk geen mogelijkheid was om het bedrijfspand te verlaten. Door allereerst de doorgang voor haar te blokkeren bij de deur en haar vervolgens minutenlang vast te houden in een positie waarin zij zich moeilijk uit kon losmaken werd zij tegen haar wil in het bedrijfspand gehouden. Daar op deze manier te handelen heeft verdachte opzet gehad op de vrijheidsberoving.
De rechtbank is, net als de officier van justitie, op grond van de wettige bewijsmiddelen (waaronder de verklaring van verdachte) van oordeel dat verdachte [slachtoffer 2] op 29 juni 2022 in Amsterdam heeft mishandeld (feit 2).
Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 2] op de billen heeft geslagen. Op basis daarvan kan worden bewezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling. Hij heeft echter ontkend haar in het gezicht te hebben gestompt.
[slachtoffer 2] heeft in haar aangifte verklaard dat verdachte haar met gebalde vuist in het gezicht heeft gestompt. De rechtbank constateert dat op de camerabeelden – waarop slechts een deel van het incident zichtbaar is – niet is te zien dat verdachte [slachtoffer 2] in het gezicht stompt. De rechtbank overweegt dat de aangifte op dit punt desalniettemin voldoende steun vindt in ander bewijs, waaronder de verklaring van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij geen letsel heeft gezien bij [slachtoffer 2] op het moment dat zij in het bedrijfspand arriveerde. In het dossier bevinden zich foto’s van [slachtoffer 2] van kort na het incident, waarop is te zien dat zij onder andere een rode verkleuring op de linkerkaak heeft. Dit sluit aan op haar verklaring dat verdachte haar in het gezicht heeft gestompt. De rechtbank is van oordeel dat het stompen in het gezicht van [slachtoffer 2] kan worden bewezen.