ECLI:NL:RBAMS:2023:7086

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
13/090050-22 (A) + 13/184797-22 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting, mishandeling en vrijheidsberoving door verdachte van zijn partner en een prostituee

Op 8 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige misdrijven, waaronder verkrachting, mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in korte tijd zijn toenmalige partner, aangeduid als [slachtoffer 1], heeft verkracht en mishandeld. Dit gebeurde in de periode van 12 tot en met 13 augustus 2021, waarbij de verdachte geweld heeft gebruikt en de aangeefster heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte op 19 september 2021 een poging tot zware mishandeling heeft gepleegd door brandende sigaretten op de aangeefster uit te drukken. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan vernielingen van goederen van de aangeefster en aan de auto van de aangeefster in de periode van 3 oktober 2021 tot en met 6 oktober 2021.

In een tweede zaak, aangeduid als zaak B, heeft de verdachte samen met een ander op 29 juni 2022 de prostituee [slachtoffer 2] wederrechtelijk van haar vrijheid beroofd en mishandeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en een ambulante behandelplicht. De rechtbank heeft ook een contact- en locatieverbod opgelegd met betrekking tot de aangeefster. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de totale schadevergoeding is vastgesteld op € 13.583,33, inclusief immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/090050-22 (A) + 13/184797-22 (B)
Datum uitspraak: 8 november 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 oktober 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Modder en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.M. Ploegmakers naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering tot schadevergoeding die in zaak A namens [slachtoffer 1] is ingediend en ter terechtzitting is toegelicht door haar advocaat mr. K. Gögdas.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van de verklaring die in het kader van het spreekrecht in zaak A namens [slachtoffer 1] is afgelegd door mr. K. Gögdas.

2.Tenlasteleggingen

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
in zaak A:
1. verkrachting van [slachtoffer 1] op 13 augustus 2021 in Amsterdam;
2. mishandeling van zijn levensgezel [slachtoffer 1] in de periode van 12 augustus 2021 tot en met 13 augustus 2021 in Amsterdam;
3. vernieling van diverse goederen toebehorend aan [slachtoffer 1] in de periode van 12 augustus 2021 tot en met 13 augustus 2021 in Amsterdam;
4. primair: poging tot zware mishandeling van zijn levensgezel [slachtoffer 1] op 19 september 2021 in Amsterdam, subsidiair: mishandeling van [slachtoffer 1] op 19 september 2021;
5. vernieling van diverse goederen toebehorend aan [slachtoffer 1] op 19 september 2021 in Amsterdam;
6. vernieling van de auto van [slachtoffer 1] in de periode van 3 oktober 2021 tot en met 6 oktober 2021 in Rijswijk.
in zaak B
1. medeplegen van het opzettelijk en wederrechtelijk beroven en beroofd houden van de vrijheid van [slachtoffer 2] op 29 juni 2022 in Amsterdam;
2. mishandeling van [slachtoffer 2] op 29 juni 2022 in Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I van dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten 1, 2, 3, 4 primair, 5 en 6 in zaak A en van de feiten 1 en 2 in zaak B.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in zaak A het volgende aangevoerd. Verdachte moet worden vrijgesproken van verkrachting (feit 1), omdat sprake is van onvoldoende wettig bewijs. Primair is aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] (hierna: aangeefster) inconsistent zijn en van het bewijs moeten worden uitgesloten. Subsidiair is gesteld dat de aangifte onvoldoende wordt ondersteund door ander bewijs. Van poging tot zware mishandeling (feit 4 primair) moet verdachte eveneens worden vrijgesproken, nu verdachte dit feit ontkent en de verklaring van getuige [getuige] gebaseerd is op de verklaring van aangeefster; daarmee zijn deze verklaringen afkomstig uit dezelfde bron.
Ten aanzien van de overige feiten heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met de kanttekening dat verdachte van enkele onderdelen partieel dient te worden vrijgesproken.
In zaak B heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 1) en de mishandeling (feit 2). Bij feit 2 heeft de raadsvrouw verzocht om partiële vrijspraak van de onderdelen slaan of stoten tegen het gezicht.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Zaak A
3.3.1.1
Feiten 1, 2 en 3: periode 12 augustus 2021 tot en met 14 augustus 2021
De beschuldiging die in de feiten 1, 2 en 3 zijn neergelegd betreffen strafbare feiten met een overlappende pleegperiode. De rechtbank zal deze feiten hieronder gezamenlijk bespreken.
Inleiding
Vaststaat dat verdachte zich in de avond van 12 augustus 2021 op 13 augustus 2021 in de woning van aangeefster bevond. Aangeefster verklaart – kort gezegd – dat zij verdachte die avond heeft gepijpt. Dit heeft volgens aangeefster onder dwang plaatsgevonden. Verdachte dreigde haar te slaan en naaktfoto’s van haar naar haar familie door te sturen. Daarbij heeft de verdachte ook geweld gebruikt, aldus aangeefster.
Verdachte bekent aangeefster te hebben mishandeld door haar tegen het hoofd en lichaam te slaan. De overige geweldshandelingen ontkent hij. Volgens verdachte was er inderdaad een situatie waarin aangeefster en hij ruzie hadden en waarin hij haar heeft geslagen en aan haar haren getrokken. Ook bekent hij te hebben gedreigd naaktfoto’s van aangeefster door te sturen. In zoverre komen de verklaringen van aangeefster en verdachte op bepaalde punten overeen.
Verdachte bevestigt dat aangeefster hem heeft gepijpt. Volgens de verklaring van verdachte gebeurde dit niet tijdens de ruzie, maar op een later moment toen hij was gekalmeerd. Verdachte ontkent dat daarbij sprake is geweest van dwang en hij ontkent haar ook te hebben gebeten. In zoverre lopen de verklaringen van aangeefster en verdachte uiteen.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat voor verkrachting onvoldoende wettig bewijs is. De verklaringen van aangeefster daarover zijn inconsistent en kunnen daarom niet voor het bewijs worden gebruikt.
De rechtbank stelt vast dat aangeefster driemaal door de politie is verhoord. In haar aangiftes verklaart aangeefster het volgende over de incidenten in de periode van 12 tot en met 14 augustus 2021.
Verdachte was op 12 augustus 2021 in de woning van aangeefster en beschuldigde haar van vreemdgaan. Hij heeft haar meermalen hard op het achterhoofd en op het oor geslagen. Ook heeft hij tegen haar ribben geschopt. Vervolgens zijn verdachte en aangeefster in de auto van verdachte gestapt. Ook in de auto sloeg verdachte haar en trok hij aan haar haren. Uiteindelijk vluchtte zij uit de auto en checkte in bij een hotel. Toen zij later terugkeerde naar haar woning zag zij verdachte in de buurt in zijn auto zitten. Samen hebben ze de reservesleutel van de woning van aangeefster opgehaald. Vervolgens heeft verdachte de woning van aangeefster vernield. Ook heeft hij haar opnieuw mishandeld, onder andere door met kaarsen op haar hoofd te slaan en aan haar haren te trekken. In de woning moest zij verdachte vervolgens pijpen. Ondanks dat zij hem vertelde dat zij haar kaak had ontwricht, moest zij dit doen. Terwijl zij hem pijpte, maakte hij nare opmerkingen over haar moeder. Het was niet mogelijk zich aan de situatie te onttrekken, omdat verdachte dreigde naaktfoto’s van haar te verspreiden. De verdachte heeft haar hierbij ook geslagen en geschopt en hij heeft haar hierbij ook aan haar haren getrokken.
De verklaringen van aangeefster zijn zeer gedetailleerd en op hoofdlijnen consistent. Het standpunt van de raadsvrouw, dat aangeefster inconsistent heeft verklaard en dat haar verklaring daarom niet voor het bewijs kan worden gebruikt, volgt de rechtbank niet. De verschillen die door de raadsvrouw zijn aangestipt zijn marginaal. Dat de verklaringen van aangeefster op sommige details niet geheel in overeenstemming zijn met wat zij daarover eerder heeft verklaard, maakt op zichzelf niet dat deze als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt. Het tijdsverloop tussen de verhoren kan een verklaring zijn voor deze minimale verschillen.
De rechtbank vindt de verklaringen van aangeefster betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Feit 1: verkrachting
Zowel aangeefster als verdachte hebben verklaard dat aangeefster verdachte heeft gepijpt. Aangeefster verklaart dat zij hiertoe is gedwongen; verdachte ontkent dit.
Om te beoordelen of sprake is geweest van verkrachting dient de rechtbank te beoordelen of sprake is geweest van dwang. De rechtbank dient te beoordelen of de verklaring van aangeefster hierover voldoende wordt ondersteund door ander bewijs.
Steunbewijs
Uit het dossier volgt dat aangeefster na het incident haar moeder hierover heeft verteld. Uit de verklaring van [naam moeder] , de moeder van aangeefster, volgt dat aangeefster heeft verteld dat zij heftige ruzie had gehad met verdachte en dat hij dreigde naaktfoto’s van aangeefster naar haar familie door te sturen. Diezelfde avond heeft [naam moeder] aangeefster op straat gezien. Zij zag blauwe plekken in het gezicht en zij zag dat er hele plukken haar uit haar hoofd weg waren. Later zag zij ook bijtwonden en blauwe plekken op het lichaam van aangeefster. Aangeefster heeft verteld dat verdachte vervolgens haar hele woning heeft vernield, dat hij haar heeft mishandeld en dat hij haar heeft gedwongen zijn penis in de mond te nemen terwijl zij al ontzettende last aan haar kaak had door het geweld.
Deze verklaring komt overeen met wat aangeefster heeft verklaard over het ten laste gelegde. Daarbij sluit het letsel dat [naam moeder] heeft waargenomen aan bij de verklaring van aangeefster over het door verdachte toegepaste geweld.
Aangeefster heeft foto’s gemaakt van het letsel en op 3 januari 2022 is door een forensisch arts hiernaar onderzoek gedaan. Op de aangeleverde foto’s zijn meerdere onderhuidse bloeduitstortingen (deels met zwelling) te zien op de linkerzijde van het gelaat, op de linkerarm, op de linkerzijde van de onderrug, de bil en de zijkant van haar bovenbeen. Ook zijn bijtwonden te zien op de linker bovenbeen en de linkerheup. Op een andere foto is een wasbak te zien met daarin losse plukken hoofdhaar. Volgens de bevindingen van de forensisch arts past dit letsel goed bij de gemelde toedracht.
De verklaring van verdachte dat hij aangeefster niet heeft gebeten is – gelet op de verklaring van [naam moeder] en de geconstateerde bijtwonden – dan ook ongeloofwaardig.
In haar aangifte van 24 mei 2022 verklaart aangeefster dat verdachte in januari 2022 contact met haar heeft opgenomen. Uit screenshots van de berichtenwisseling tussen verdachte en aangeefster volgt dat aangeefster de volgende berichten heeft verstuurd naar verdachte: “
Ik heb aangifte gedaan tegen mishandeling, vernieling, verkrachting en beroven van vrijheid. […] Welke verkrachting? Jij bent zeker vergeten wat je die nacht mij liet doen. Mij jou laten pijpen. Terwijl mijn kaak gebroken was. En slecht praten over mijn moeder. Voor uren lang”. Verdachte heeft daarop als volgt gereageerd: “
Heb je gezien hoe je me smeekt om alleen te pijpen? Naast je ma heb ik niets gezegd”.
In deze tekstberichten ziet de rechtbank een ondersteuning van de verklaring van aangeefster met betrekking tot de verkrachting. Immers aangeefster geeft in deze berichten aan de verdachte aan dat hij haar die avond verkracht heeft en dat hij haar hem heeft laten pijpen. De rechtbank constateert bovendien dat de verdachte in deze berichten de verkrachting niet ontkent, hetgeen wel voor de hand had gelegen indien er – zoals de verdachte heeft verklaard – sprake was van vrijwilligheid.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangeefster dat zij gedwongen werd om verdachte te pijpen voldoende steun vinden in de overige bewijsmiddelen. Daarmee kan worden bewezen dat verdachte zich op 13 augustus 2021 heeft schuldig gemaakt aan verkrachting (feit 1).
Feit 2: mishandeling
Daarnaast kan worden bewezen dat verdachte zich in de periode van 12 augustus 2021 tot en met 13 augustus 2021 heeft schuldig gemaakt aan de mishandeling van aangeefster (feit 2).
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het slaan tegen het hoofd en lichaam van aangeefster. Voor de overige geweldshandelingen die in de tenlastelegging zijn opgenomen heeft zij vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat zij de verklaringen van aangeefster betrouwbaar vindt. Deze verklaringen vinden voldoende steun in de overige bewijsmiddelen en de rechtbank heeft geen enkele reden aan de verklaringen van aangeefster te twijfelen. Bovendien worden de geweldshandelingen die verdachte heeft ontkend (zoals het bijten) ondersteund door de letselverklaring en de verklaring van [naam moeder] . De rechtbank hecht derhalve geen waarde aan deze ontkenning.
Daarom komt zij tot de bewezenverklaring van alle in de tenlastelegging genoemde geweldshandelingen.
De tekst van de tenlastelegging is zo opgesteld dat aangeefster als de levensgezel van verdachte moet worden aangemerkt. Uit het dossier volgt dat verdachte en aangeefster een relatie hebben gehad ten tijde van het feit. Op basis van het dossier kan echter niet worden geconcludeerd dat van een zodanige aard en hechtheid in deze relatie sprake was, dat aangeefster als levensgezel moet worden aangemerkt, zoals bedoeld in artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Van dit onderdeel van de tenlastelegging wordt verdachte vrijgesproken.
Feit 3: vernieling
Tot slot vindt de rechtbank dat op grond van het voorgaande, en de bekennende verklaring van verdachte, ook kan worden bewezen dat verdachte zich in de periode van 12 augustus 2021 tot en met 13 augustus 2021 heeft schuldig gemaakt aan vernieling van diverse goederen die aan aangeefster toebehoorden (feit 3).
3.3.1.2Feit 4 primair: poging tot zware mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte zich op 19 september 2021 heeft schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van aangeefster (feit 4 primair).
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte brandende sigaretten in haar nek en op haar arm heeft uitgedrukt. Dit wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] . Uit de verklaring van [getuige] volgt dat aangeefster haar op 21 september 2021 vertelde dat verdachte op 19 september 2021 sigaretten had uitgedrukt in haar nek en schouder. Getuige [getuige] heeft op 21 september 2021 dit letsel bij aangeefster waargenomen.
Op 17 november 2021 is een letselverklaring opgesteld. Daaruit volgt dat links in de hals een litteken van een gewezen brandwond is waargenomen, ter grootte van ongeveer 0,6 bij 1 centimeter. Op de buitenzijde van de linker onderarm van aangeefster is eveneens een genezen brandwond waargenomen. Volgens de bevindingen van de forensisch arts past dit letsel bij de gemelde toedracht. Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat bewezen kan worden dat verdachte brandende sigaretten op aangeefster heeft uitgedrukt.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of dit een poging tot zware mishandeling oplevert. De rechtbank overweegt hiertoe dat als gevolg van het handelen van verdachte brandwonden en vervolgens blijvend ontsierende littekens kunnen ontstaan. Een blijvend ontsierend litteken op een zichtbare plek, zoals de hals, is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Die littekens zijn ook bij aangeefster aangetroffen. Of deze echter blijvend zijn is onduidelijk.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans dat blijvend letsel zou ontstaan zonder meer aanvaard. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
Van het onderdeel ‘aan zijn levensgezel’ wordt verdachte vrijgesproken. De rechtbank verwijst daarvoor naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen onder 3.3.1.1.
3.3.1.3Feit 5: vernieling goederen aangeefster
De rechtbank vindt op grond van de wettige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich op 19 september 2021 heeft schuldig gemaakt aan vernieling van goederen die aan aangeefster toebehoren (feit 5).
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van de vernieling van de laptop. Verdachte ontkent dit en verklaart dat hij tijdens het plegen van de vernieling bewust goederen met een hoge waarde heeft vermeden.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het dossier volgt dat verdachte boos was en diverse goederen in de woning van aangeefster heeft vernield en goederen uit het raam heeft gegooid. Dit wordt bevestigd door een buurvrouw van aangeefster. De rechtbank vindt het ongeloofwaardig dat verdachte tijdens het plegen van deze vernielingen een afweging heeft gemaakt of bepaalde goederen waardevol waren om vervolgens te beslissen deze niet te vernielen. Verdachte heeft ter zitting aangegeven boos te zijn geweest en in dergelijke situaties woedeaanvallen te krijgen. In het dossier bevindt zich bovendien een foto van de vernielde laptop, hetgeen een ondersteuning is van de verklaring van aangeefster. Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich ook heeft schuldig gemaakt aan vernieling van de laptop.
3.3.1.4Feit 6 vernieling
De rechtbank is op grond van de wettige bewijsmiddelen (waaronder de bekennende verklaring van verdachte) van oordeel dat verdachte zich in de periode van 3 oktober 2021 tot en met 6 oktober 2021 heeft schuldig gemaakt aan vernieling van de auto van aangeefster (feit 6).
3.3.2
Zaak B
De rechtbank is op grond van de wettige bewijsmiddelen (waaronder de verklaring van verdachte) van oordeel dat verdachte samen met een ander [slachtoffer 2] op 29 juni 2022 in Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en heeft beroofd gehouden (feit 1).
Verdachte heeft verklaard dat hij niet de bedoeling had [slachtoffer 2] ervan te weerhouden het bedrijfspand te verlaten, maar slechts wilde controleren of zij zijn telefoon of andere goederen uit het bedrijfspand had meegenomen. Hij wilde haar tegenhouden om haar tas te controleren voordat zij vertrok.
Op basis van de aangifte van [slachtoffer 2] en het proces-verbaal van bevindingen van 30 juni 2022 kan worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer 2] ervan heeft weerhouden het bedrijfspand te verlaten. Het incident is voor een deel vastgelegd op camerabeelden. Op die camerabeelden is te zien dat verdachte in de opening van de deur staat en op die manier de doorgang voor [slachtoffer 2] blokkeert. Vervolgens duwt hij haar over de bank, buigt zijn lichaam over haar lichaam en houdt haar bij de handen vast. Ook is te zien dat hij haar been vastklemt tussen zijn benen en dat zij niet weg kan. Deze situatie duurt ruim zeven minuten voort. Ook is te zien dat de medeverdachte op een gegeven moment de handen van aangeefster beetpakt.
Op basis van het voorgaande vindt de rechtbank bewezen dat er voor [slachtoffer 2] feitelijk geen mogelijkheid was om het bedrijfspand te verlaten. Door allereerst de doorgang voor haar te blokkeren bij de deur en haar vervolgens minutenlang vast te houden in een positie waarin zij zich moeilijk uit kon losmaken werd zij tegen haar wil in het bedrijfspand gehouden. Daar op deze manier te handelen heeft verdachte opzet gehad op de vrijheidsberoving.
De rechtbank is, net als de officier van justitie, op grond van de wettige bewijsmiddelen (waaronder de verklaring van verdachte) van oordeel dat verdachte [slachtoffer 2] op 29 juni 2022 in Amsterdam heeft mishandeld (feit 2).
Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 2] op de billen heeft geslagen. Op basis daarvan kan worden bewezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling. Hij heeft echter ontkend haar in het gezicht te hebben gestompt.
[slachtoffer 2] heeft in haar aangifte verklaard dat verdachte haar met gebalde vuist in het gezicht heeft gestompt. De rechtbank constateert dat op de camerabeelden – waarop slechts een deel van het incident zichtbaar is – niet is te zien dat verdachte [slachtoffer 2] in het gezicht stompt. De rechtbank overweegt dat de aangifte op dit punt desalniettemin voldoende steun vindt in ander bewijs, waaronder de verklaring van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij geen letsel heeft gezien bij [slachtoffer 2] op het moment dat zij in het bedrijfspand arriveerde. In het dossier bevinden zich foto’s van [slachtoffer 2] van kort na het incident, waarop is te zien dat zij onder andere een rode verkleuring op de linkerkaak heeft. Dit sluit aan op haar verklaring dat verdachte haar in het gezicht heeft gestompt. De rechtbank is van oordeel dat het stompen in het gezicht van [slachtoffer 2] kan worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
in zaak A
ten aanzien van feit 1:
op 13 augustus 2021 te Amsterdam door geweld en bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid te weten het dreigen met doodmaken en met kracht schoppen en trappen en stompen en met kaarsen slaan tegen het hoofd en lichaam en het aan de haren trekken en het dreigen met het exposen en verspreiden van seksueel getinte naaktfoto’s naar de familie, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen’die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het een of meermalen duwen en/of brengen van de penis in de mond van voornoemde [slachtoffer 1];
ten aanzien van feit 2:
in de periode van 12 augustus 2021 tot en met 13 augustus 2021 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft mishandeld door een of meermalen met kracht- te schoppen en te trappen en te stompen en met kaarsen te slaan tegen het hoofd en lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] en
- aan de haren van voornoemde [slachtoffer 1] te trekken en
- te bijten in het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1];
ten aanzien van feit 3:
in de periode van 12 augustus 2021 tot en met 13 augustus 2021 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een of meer boeken en een schoolposter en make-up voorwerpen en huisraad (in de woning [adres] ) die aan [slachtoffer 1] toebehoorden heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
ten aanzien van feit 4:
op 19 september 2021 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen een brandende sigaret heeft gedrukt tegen de nek en arm van voornoemde [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 5:
op of omstreeks 19 september 2021 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk merkluchtjes (parfum) en een laptop en een of meer flesjes (haar)olie en een kleine piano en een of meer zelfgemaakte tekeningen en een reservesleutel van de woning en een of meer muren en/of het tapijt (van de woning, gelegen aan de [adres] ), die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] toebehoorden heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
ten aanzien van feit 6:
in de periode van 3 oktober 2021 tot en met 6 oktober 2021 te Rijswijk opzettelijk en wederrechtelijk een auto die geheel aan [slachtoffer 1] toebehoorden heeft beschadigd;
in zaak B
ten aanzien van feit 1:
op 29 juni 2022 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden,immers heeft hij verdachte en zijn mededader met dat opzet die [slachtoffer 2] tegen diens wil, binnen het gebouw gelegen aan de [adres] gehouden, door [slachtoffer 2] met geweld tegen de bank te drukken en vast te pakken bij haar polsen en enkels en door haar been te klemmen tussen zijn benen en [slachtoffer 2] gedurende langere tijd aldaar vastgehouden dan wel gedwongen tegen diens wil te blijven;
ten aanzien van feit 2:
op of omstreeks 29 juni 2022 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft mishandeld door meerdere keren (met kracht) op/tegen het bovenbeen de billen en het gezicht te slaan of stoten.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A onder 1, 2, 3, 4 primair, 5 en 6 en de in zaak B onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met oplegging van een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting, een middelenverbod en een contact- en locatieverbod als bijzondere voorwaarden.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht met de volgende omstandigheden rekening te houden bij de strafoplegging. Het agressieprobleem van verdachte lig ten grondslag aan de bewezen verklaarde feiten en verdachte heeft hiervoor op eigen initiatief hulp gezocht. Hij heeft stabiliteit op diverse leefgebieden en is bereid zich te houden aan de geadviseerde bijzondere voorwaarden. Zowel verdachte als de maatschappij zijn niet gebaat bij een langdurige gevangenisstraf, te meer omdat dit tot gevolg heeft dat zijn behandeling wordt doorbroken. Bovendien is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. De raadsvrouw verzoekt, indien toch een gevangenisstraf zal worden opgelegd, te volstaan met een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen straf is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een gevangenisstraf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in korte tijd schuldig gemaakt aan verkrachting, mishandeling en een poging tot zware mishandeling van aangeefster, zijn toenmalige vriendin.
Verdachte heeft aangeefster gedwongen hem te pijpen. Dit levert verkrachting op. Uit de verklaring van aangeefster volgt dat verdachte daarmee macht wilde uitoefenen op aangeefster en haar wilde vernederen. Dit blijkt onder meer uit de omstandigheid dat hij aangeefster heeft bespuugd en heeft gedreigd naaktfoto’s van haar te verspreiden onder haar familieleden. Een verkrachting betekent per definitie een ernstige, grove aantasting van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. In zijn algemeenheid is verkrachting een schokkende, ingrijpende en beangstigde gebeurtenis die vaak langdurig fysieke, psychische en/of emotionele gevolgen voor het slachtoffer heeft. Extra kwalijk is dat dit heeft plaatsgevonden in een omgeving waar aangeefster zich juist bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen, namelijk haar eigen huis.
Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan verschillende geweldsdelicten, waarbij fors geweld is gebruikt. Verdachte heeft aangeefster meermalen mishandeld door haar onder meer in het gezicht te slaan, aan haar haren te trekken en te schoppen tegen het lichaam. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling door brandende sigaretten op haar nek en arm uit te drukken. Ook met dit handelen heeft verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op haar persoonlijke en lichamelijke integriteit en haar pijn en letsel bezorgd. De rechtbank acht dit gedrag zeer kwalijk en zeer vernederend voor aangeefster.
Uit de slachtofferverklaring van aangeefster volgt hoezeer het handelen van verdachte ernstige gevolgen voor haar heeft gehad en nog altijd heeft. Uit haar verzoek om schadevergoeding volgt dat bij aangeefster sprake is van een posttraumatische stress-stoornis. Hiervoor ontvangt zij psychologische hulp.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling van [slachtoffer 2] . Dit moet voor haar angstaanjagend zijn geweest. Zij werd door verdachte en de medeverdachte minutenlang vastgehouden en had geen idee hoelang het zou gaan duren. Dat aan de situatie uiteindelijk een einde is gekomen, ligt niet aan verdachte, maar komt doordat [slachtoffer 2] via haar Uberchauffeur de politie kon inschakelen. Uit die berichten en de verklaringen van aangeefster volgt hoe angstig zij zich heeft gevoeld. Ook in deze situatie heeft verdachte niet geschuwd geweld tegen een vrouw toe te passen.
De rechtbank vindt dat slechts de oplegging van een langdurige gevangenisstraf recht doet aan de aard van deze zeer ernstige feiten.
Voor het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 10 oktober 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen. Verdachte dient daarom te worden aangemerkt als
first offender.
De rechtbank heeft daarnaast rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Het oriëntatiepunt voor verkrachting met een beperkte mate van dwang is een gevangenisstraf van 24 maanden. Daar komen dan nog eens bij de mishandelingen, de vernielingen en de wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van het advies van de reclassering van 11 juli 2023. Daaruit volgt dat de reclassering het een zorgelijke ontwikkeling vindt dat verdachte tweemaal voor agressiedelicten met justitie in aanraking is gekomen. Het algemeen recidiverisico wordt ingeschat al gemiddeld. Sinds maart 2023 is verdachte in behandeling bij De Waag. Daar ontvangt hij behandeling gericht op partnerrelaties, impulsiviteitsproblemen en niet adequaat kunnen omgaan met problemen en emoties. Deze behandeling bevindt zich in de opstartende fase. De reclassering vindt behandeling voor agressieregulatie en impulsiviteit noodzakelijk. Geadviseerd wordt een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen als stok achter de deur en daaraan als bijzondere voorwaarde een meldplicht, ambulante behandelplicht en middelencontrole te verbinden. Tevens wordt ter overweging meegegeven een contact- en locatieverbod op te leggen ter bescherming van de slachtoffers.
De rechtbank neemt dit advies over en bepaalt dat een fors deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk zal worden opgelegd. Aan de ene kant om de bijzondere voorwaarden mogelijk te maken en aan de andere kant om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw dergelijke strafbare feiten te plegen.
De rechtbank houdt in strafverlagende zin rekening met het feit dat betrokkene zelfstandig hulp heeft gezocht voor zijn agressieproblematiek en het feit dat hij voor een deel van de feiten openheid van zaken heeft gegeven op zitting.
Tot slot houdt de rechtbank rekening met het volgende. Voorop gesteld moet worden dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. In de strafzaak tegen verdachte begint die termijn op 15 augustus 2021, de dag dat verdachte in verzekering is gesteld.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling op zitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak dat de redelijke termijn is aangevangen op 15 augustus 2021 en dus op de dag dat de rechtbank uitspraak doet (8 november 2023) met ruim twee maanden overschreden. Dit is een beperkte overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De rechtbank vindt, alles afwegende en gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden toepasselijk. Een deel daarvan, 10 maanden, zal zij voorwaardelijk opleggen, met toepassing van de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd.
Ook legt de rechtbank een contact- en locatieverbod op met betrekking tot aangeefster [slachtoffer 1] .
Uit het voorgaande is gebleken dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van [slachtoffer 1] . De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Zij beveelt daarom dat de hierboven op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 29.598,69 aan vergoeding van materiële schade De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
€ 1.622,23 aan kosten eigen bijdrage zorgverzekering voor de jaren 2021 tot en met 2024;
€ 102,29 voor verblijf in Hotel Casa Amsterdam;
€ 2.185,- voor vernieling/beschadiging/wegmaking van diverse goederen;
€ 2.125,85 voor reparatiekosten voertuig;
€ 105,- voor een draagbaar alarmsysteem;
€ 1.433,22 voor kosten parkeergeld en kilometervergoeding;
€ 22.025,- voor kosten studievertraging.
Daarnaast vordert de benadeelde partij € 7.500,- aan vergoeding van immateriële schade. Tot slot is gevorderd de toe te wijzen schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
Materiële schade
Post 1: kosten eigen bijdrage ziektekostenverzekering € 1.622,23
De rechtbank stelt ten aanzien van deze post vast dat deze schade door de raadsvrouw niet is weersproken. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Post 2: hotelovernachting € 102,29
De benadeelde partij zal ten aanzien deze post niet-ontvankelijk worden verklaard, nu niet is komen vast te staan dat deze schade rechtstreeks verband houdt met de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank is van oordeel dat tussen de bewezen verklaarde feiten en de gevorderde schade een te ver verwijderd verband bestaat.
Post 3: vernieling diverse goederen € 2.185,-
De rechtbank stelt vast dat de schade genoemd in post 3 bestaat uit verschillende onderdelen waarin schade aan diverse goederen wordt gevorderd. Deze schadepost is door de verdediging niet weersproken voor zover dit betrekking heeft op de onderdelen ‘diverse boeken’, ‘diverse make-up en parfums’ en ‘Michael Kors tas’. De gevorderde schadevergoeding voor deze onderdelen komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Ook de schade aan de laptop kan worden vastgesteld. De benadeelde partij heeft in haar aangifte verklaard dat verdachte met haar laptop heeft gegooid en aan de vordering is een foto gevoegd van de beschadigde laptop.
De rechtbank zal de gevorderde schade voor deze post derhalve toewijzen tot een bedrag van € 925,-.
Over de overige onderdelen van post 3 is door de advocaat van de benadeelde partij in algemene zin aangevoerd dat aan deze goederen schade is ontstaan door de gedragingen van verdachte. Op basis van het dossier en de onderbouwing van de schade is de rechtbank niet in staat voor elk van deze onderdelen te beoordelen of de gevorderde schade al dan niet is ontstaan doordat verdachte dit goed heeft weggegooid, vernield of anderszins onbruikbaar heeft gemaakt. Nu de schade aan deze onderdelen niet kan worden vastgesteld, is de vordering onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering.
Post 4: vernieling auto € 2.125,85
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat enkel de schade aan de motorkap kan worden vergoed. De overige schadeposten zijn niet door verdachte veroorzaakt en worden zodoende betwist. De rechtbank overweegt dat op basis van de aangifte en de verklaring van [naam moeder] kan worden vastgesteld dat verdachte, naast schade aan de motorkap, de auto van de benadeelde partij ook op andere plekken heeft vernield. De gevorderde schade zal dan ook volledig worden toegewezen.
Post 5: draagbaar alarmsysteem € 105,-
De benadeelde partij zal ten aanzien deze post niet-ontvankelijk worden verklaard, nu niet is komen vast te staan dat deze schade rechtstreeks verband houdt met de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank is van oordeel dat tussen de bewezen verklaarde feiten en de gevorderde schade een te ver verwijderd verband bestaat.
Over deze post overweegt de rechtbank in het bijzonder dat uit het dossier geen aanwijzingen volgen dat verdachte na de bewezen verklaarde feiten met de benadeelde partij contact heeft gehad of heeft geprobeerd met haar in contact te komen.
Post 6: kosten parkeergeld en kilometervergoeding € 1.433,22
De rechtbank overweegt dat vaststaat dat de benadeelde partij de gevorderde schade heeft geleden. Een rechtstreeks verband tussen de gevorderde schade en de bewezen verklaarde feiten bestaat eveneens. De gevorderde schade zal dan ook volledig worden toegewezen, met dien verstande dat een bedrag van € 4,45 voor reiskosten en € 18,52 voor parkeerkosten met betrekking tot een bezoek aan de advocaat als proceskosten worden aangemerkt en dus niet als materiële schade kan worden aangemerkt.
De rechtbank zal derhalve € 1.410,25 toewijzen.
Post 7: studievertraging € 22.025,-
De benadeelde partij zal ten aanzien deze post niet-ontvankelijk worden verklaard, nu niet is komen vast te staan dat deze schade rechtstreeks verband houdt met de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank is van oordeel dat tussen de bewezen verklaarde feiten en de gevorderde schade een te ver verwijderd verband bestaat.
Over deze post overweegt de rechtbank dat ter onderbouwing van deze schade een brief is overgelegd van de studieadviseur van de benadeelde partij. Uit deze brief volgt dat de benadeelde partij in de periode van januari 2020 tot en met augustus 2021 ernstige studievertraging heeft opgelopen. Door de advocaat van de benadeelde partij is aangevoerd dat de benadeelde partij in deze periode een relatie heeft gehad met verdachte en dat de studievertraging het rechtstreeks gevolg is geweest van de gedragingen van verdachte tijdens deze relatie. De rechtbank constateert dat de bewezen verklaarde feiten zich hebben afgespeeld na de periode die in de brief wordt genoemd, namelijk in augustus/september 2021. Een rechtstreeks verband tussen de bewezen verklaarde feiten en de opgelopen studievertraging kan dan ook niet worden vastgesteld.
De raadsvrouw van aangeefster heeft nog aangevoerd dat de studievertraging mede is ontstaan door de turbulente relatie tussen aangeefster en verdachte. Dat zou wellicht zo kunnen zijn, maar maakt nog niet dat er rechtstreeks verband is tussen de feiten en de opgelopen studievertraging.
Het totaalbedrag aan materiële schade bedraagt derhalve: € 6.083,33.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft voldoende onderbouwd dat zij als gevolg van het bewezen verklaarde immateriële schade heeft geleden als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Bij de vaststelling van de hoogte van het bedrag heeft de rechtbank acht geslagen op de ernst van de bewezen verklaarde feiten, het psychisch letsel dat dit ten gevolg heeft gehad en de hoogte van de immateriële schadevergoeding die in min of meer vergelijkbare zaken is toegekend.
De benadeelde partij is verkracht en mishandeld door verdachte. Het behoeft geen betoog dat het ondergaan van deze feiten psychische schade oploopt. Dat blijkt ook uit de onderbouwing van de psycholoog van aangeefster. Zij heeft door de feiten PTSS opgelopen en ondergaat nu een intensief behandeltraject.
De gevorderde schadevergoeding van € 7.500,- komt de rechtbank in dat licht niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De toegewezen schadevergoedingsbedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. De rechtbank zal ten behoeve van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat verdachte tegenover haar naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht. Verdachte wordt verplicht de aan hen toegewezen bedragen aan de Staat te betalen.

9.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen: 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2021165951-G6089146, Zilver, Merk: Apple).
Het voorwerp behoort aan verdachte toe. Nu mede met behulp van dit voorwerp het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard. Op de telefoon van verdachte zijn namelijk beelden aangetroffen van verdachte die aangeefster aan het mishandelen is. Verdachte heeft aangeefster ook gedreigd om met deze beelden naar haar familie te stappen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 33, 33a, 36f, 45, 47, 57, 242, 282, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A, feit 1:
verkrachting;
ten aanzien van zaak A, feit 2 en zaak B, feit 2:
telkens, mishandeling;
ten aanzien van zaak A, feiten 3 en 5:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, beschadigen, onbruikbaar maken en/of wegmaken;
ten aanzien van zaak A, feit 4:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van zaak A, feit 6:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
ten aanzien van zaak B, feit 1:
medeplegen van het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
10 (tien) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
  • zich binnen vijf dagen na uitspreken van dit vonnis meldt bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres Zijlweg 148C, 2015 BJ te Haarlem. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt in ieder geval de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik inzichtelijk te maken;
  • tijdens het toezicht door de reclassering en gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaar op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zich tijdens het toezicht door de reclassering en gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaar niet zal bevinden binnen een straal van 1.000 meter van het adres [adres] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 6.083,33 (zesduizenddrieëntachtig euro en drieëndertig cent) aan vergoeding van materiële schade, € 7.500,- (zevenduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 augustus 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening, en € 22,97 (tweeëntwintig euro en zevenennegentig cent) aan vergoeding van proceskosten.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 13.583.33 (dertienduizendvijfhonderddrieëntachtig euro en drieëndertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 augustus 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 102 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. A.M.F. Huigen en P.B. Spaargaren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P. Jit, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 november 2023.