In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Amsterdam het beroep dat eiser heeft ingesteld na een eerdere uitspraak van 16 maart 2023, waarin werd bepaald dat verweerder binnen twee weken moest beslissen op de aanvraag van eiser. Eiser stelt dat verweerder deze beslissing niet tijdig heeft genomen, wat hem heeft doen besluiten om beroep in te stellen. De rechtbank oordeelt echter dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat eiser geen procesbelang meer heeft. Dit is mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor de rechtbank zonder zitting kan beslissen.
De rechtbank stelt vast dat verweerder op 26 januari 2023 op grond van de Wet open overheid (Woo) heeft beslist op de aanvraag van 9 augustus 2022. Eiser ontving op 30 maart 2023 een email van verweerder waarin werd aangegeven dat er aanvullende documenten waren gevonden en dat er een aanvullend besluit zou volgen. Echter, op 11 juli 2023 heeft verweerder eiser laten weten dat het aanvullend besluit per abuis was gepubliceerd, maar niet aan hem was toegestuurd. Dit besluit was wel als bijlage bij de email gevoegd.
Uiteindelijk heeft eiser dus wel het besluit ontvangen waar hij om vroeg, maar heeft hij geen belang meer bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Desondanks heeft eiser terecht beroep ingesteld, waardoor verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van der Kroft, griffier, en is openbaar uitgesproken.