ECLI:NL:RBAMS:2023:7011

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
10618112 \ CV EXPL 23-10004
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen en buitengerechtelijke incassokosten in het kader van een overeenkomst van opdracht

In deze civiele procedure vordert eiser, handelend onder de naam [bedrijf 1], betaling van een openstaand bedrag van € 13.350,45 van gedaagde, handelend onder de naam [bedrijf 2]. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst van opdracht waarbij eiser werkzaamheden heeft verricht voor gedaagde in de periode van december 2022 tot januari 2023. Eiser heeft in totaal € 13.001,49 in rekening gebracht, maar heeft vanwege discussies over de gewerkte uren een bedrag van € 550,55 in mindering gebracht. Ondanks meerdere aanmaningen heeft gedaagde het resterende bedrag van € 12.450,94 niet betaald.

De kantonrechter heeft de zaak op 16 oktober 2023 mondeling behandeld, waarbij gedaagde niet is verschenen. De kantonrechter oordeelt dat eiser voldoende bewijs heeft geleverd van de gewerkte uren en dat het verweer van gedaagde te vaag is. Gedaagde heeft niet overtuigend aangetoond dat de gewerkte uren onjuist zijn en zijn stelling over een vermeende diefstal van gereedschap door eiser is niet onderbouwd. De kantonrechter wijst de vordering van eiser toe, inclusief de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 899,51, en veroordeelt gedaagde in de proceskosten.

Het vonnis is uitgesproken door mr. F.L. Bolkestein op 17 november 2023, waarbij gedaagde is veroordeeld tot betaling van het totaalbedrag, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10618112 \ CV EXPL 23-10004
Vonnis van 17 november 2023
in de zaak van
[eiser] ,
handelend onder de naam [bedrijf 1] ,
te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde: D. van der Horst,
tegen
[gedaagde] ,
handelend onder de naam [bedrijf 2] ,
te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 juli 2023;
  • het verweer van 27 juli 2023;
  • het tussenvonnis van 10 augustus 2023.
1.2
De kantonrechter heeft de zaak mondeling behandeld op 16 oktober 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Hoewel [gedaagde] behoorlijk was opgeroepen is hij, zonder bericht, niet verschenen.
1.3
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
[gedaagde] heeft een onderneming die stands voor beurzen opbouwt en afbouwt. [eiser] heeft in december 2022 en januari 2023 werkzaamheden voor hem verricht voor een afgesproken tarief van € 35,00 exclusief omzetbelasting per uur en benzinekosten gemaakt.
2.2
In totaal heeft [eiser] € 13.001,49 in rekening gebracht. Hij heeft daarvoor tussen 23 december 2022 en 26 januari 2023 facturen gestuurd. Vanwege discussies over de gewerkte uren heeft hij daarop dertien uur, dus € 550,55 inclusief omzetbelasting, in mindering gebracht.
2.3
Met e-mails van 15 maart, 24 maart, 5 april en 18 april 2023 heeft [eiser] aangemaand het resterende bedrag van € 12.450,94 te betalen. Dat is niet gebeurd.

3.Het geschil

3.1
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 13.453,97 inclusief omzetbelasting, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom van € 12.450,94 vanaf 1 juli 2023, alsmede [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2
[eiser] baseert deze vordering op het genoemde bedrag van € 12.450,94, vermeerderd met € 103,55 aan wettelijke handelsrente en € 899,51 aan buitengerechtelijke incassokosten.
3.3
[gedaagde] voert verweer. Hij voert aan dat de gewerkte uren niet kloppen en dat [eiser] tijdens het werk heeft geprobeerd gereedschap te stelen, waardoor hij een klant is kwijtgeraakt.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
De kantonrechter oordeelt als volgt. Vast staat dat [eiser] voor [gedaagde] heeft gewerkt en dat daarvoor € 35,00 exclusief omzetbelasting per uur was afgesproken. Hij heeft de gewerkte uren gespecificeerd in het boekhoudsysteem Moneybird.
4.2
[gedaagde] heeft daar alleen tegenover gesteld dat [eiser] gemakzuchtig uren heeft ingediend, vaak te laat is begonnen, veel pauzes heeft genomen en vaak heeft getelefoneerd tijdens het werk. De kantonrechter vindt dat verweer te vaag. [gedaagde] had nauwkeuriger moeten aangeven welke uren hij om welke reden betwist. De kantonrechter oordeelt daarom dat het totaalbedrag van € 12.450,94 juist is.
4.3
Verder heeft [gedaagde] gesteld dat [eiser] bij een opdracht in Lyon een tasje met gereedschap zou hebben willen stelen. [eiser] ontkent dat. De kantonrechter vindt daarom dat [gedaagde] precies had moeten uitleggen wat er is gebeurd en waarom hij daardoor niet hoeft te betalen. Dat heeft hij niet gedaan.
4.4
Ten slotte zou [gedaagde] hebben gezegd dat betaling soms langer kan duren. Vanaf september 2023 zou hij weer kunnen betalen omdat dan de beurzen weer opengaan. De kantonrechter ziet hierin geen reden om de vorderingen af te wijzen. [eiser] is namelijk nooit met latere betaling akkoord gegaan.
4.5
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is van toepassing. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. De gevorderde vergoeding is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom zal € 899,51 worden toegewezen.
4.6
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
12.450,94
- buitengerechtelijke incassokosten
899,51
+
totaal
13.350,45
4.7
Aangezien beide partijen handelden in de uitoefening van een beroep of bedrijf is [gedaagde] de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek verschuldigd. De ingangsdatum is dertig dagen na ontvangst van de facturen van [eiser] . Nu [eiser] alleen rente heeft gevorderd vanaf 1 juli 2023 zal de rente vanaf die datum worden toegewezen.
4.8
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten en de na dit proces ontstane kosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
106,73
- griffierecht
693,00
- informatiekosten
3,82
- salaris gemachtigde
792,00
(2 punten × € 396,00)
totaal
1.595,55

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 13.350,45, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek over € 12.450,94 met ingang van 1 juli 2023;
5.2
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.595,55;
5.3
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 132,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de explootkosten als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en het vonnis vervolgens is betekend;
5.4
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L. Bolkestein, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2023.