ECLI:NL:RBAMS:2023:6946

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
13.021040.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van gefilmde seksuele handelingen tussen minderjarigen zonder bewijs van ontucht of kinderporno

Op 2 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2006, die samen met een medeverdachte werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen en het vervaardigen en verspreiden van kinderporno. De zaak betrof gefilmde seksuele handelingen tussen de verdachte, zijn medeverdachte en een 13-jarig meisje, hierna aangeduid als [slachtoffer]. De rechtbank heeft op basis van het dossier en de verklaringen van betrokkenen vastgesteld dat de seksuele handelingen plaatsvonden met instemming van [slachtoffer]. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van verkrachting en ontucht, en dat de handelingen niet in strijd waren met de sociaal-ethische normen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, waarbij werd opgemerkt dat de seksuele verkenning tussen de jongeren niet als misbruik kon worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de moeder van [slachtoffer], niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen direct verband kon worden vastgesteld tussen de gestelde schade en het handelen van de verdachte. De rechtbank heeft de in beslag genomen laptop teruggegeven aan de moeder van [slachtoffer].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.021040.21
[verdachte]
Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.021040.21
Datum uitspraak: 2 november 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 2006,
wonende op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren van 19 oktober 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs.
M.L.A. ter Veer en M.L. Vermeulen (hierna gezamenlijk aangeduid als de officier van justitie) en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C. Crince Le Roy, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming, mevrouw [naam 2] en mevrouw [naam 3] , de begeleiders van verdachte vanuit Actief en Advies en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen mr. R.A. Korver, de raadsman van de nabestaande mevrouw [nabestaande] , naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 november 2020 en/of 1 december 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid
[slachtoffer] ( 13 jaar) heeft/hebben gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid uit het
- beiden gaan naar de woning van voornoemde [slachtoffer] (zulks terwijl de afspraak was
gemaakt dat er een hoodie door één persoon zou worden opgehaald) en/of
- ( toen voornoemde [slachtoffer] de deur had geopend) duwen van/tegen voornoemde [slachtoffer] (in de woning en/of in een slaapkamer) en/of
- voornoemde [slachtoffer] te dwingen, althans te bewegen naar een slaapkamer te gaan en/of
- duwen van voornoemde [slachtoffer] op een bed en/of
- tegen voornoemde [slachtoffer] zeggen dat ze zich moest uitkleden en/of
- vasthouden van het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of
- ( met kracht) uitkleden van voornoemde [slachtoffer] en/of
- vasthouden en/of brengen van het hoofd en/of lichaam van voornoemde [slachtoffer] in de richting van de penis van hem, verdachte en/of zijn mededader(s) (terwijl zijn mededader van achteren tegen haar aan stond) en/of
- filmen van voornoemde [slachtoffer] en/of filmen van de door haar ondergane en/of verrichte seksuele handelingen met hem, verdachte en/of zijn mededader(s) en/of
- uitoefenen van psychische druk door hem, verdachte en/of zijn mededader(s) en/of door het getalsmatige overwicht van hem, verdachte en/of zijn mededader(s) op en/of ten opzichte van voornoemde [slachtoffer] ( zulks terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of kon(den) vermoeden dat voornoemde [slachtoffer] zich in een kwetsbare positie bevond), waardoor en/of waaraan voornoemde [slachtoffer] geen weerstand kon bieden en bestaande het seksueel binnendringen uit het (met kracht) brengen van de penis van hem, verdachte en/of zijn mededader(s) in de mond en/of vagina van voornoemde [slachtoffer] ;
(artikel 242 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 november 2020 en/of 1 december 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer] , te weten het brengen van de penis van hem, verdachte en/of zijn mededader(s) in
de mond en/of vagina van voornoemde [slachtoffer] ;
(artikel 245 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2020 tot en met 13 januari 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal telkens (met behulp van een of meer telefoons) een of meer (video) films en/of afbeeldingen van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken heeft verspreid en/of aangeboden en/of openlijk tentoongesteld en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of verworven en/of in bezit gehad en/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft
welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
het met de penis van hem, verdachte en/of zijn mededader(s) oraal, vaginaal en/of anaal penetreren van het lichaam van een meisje genaamd [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), zijnde een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt
en/of het met de/een hand(en) van hem, verdachte en/of zijn mededader(s) betasten en/of aanraken van het geslachtsdeel, de billen en/of borsten van voornoemde [slachtoffer] en/of
het houden van een (stijve) penis van hem, verdachte en/of zijn mededader(s) bij/naast het gezicht en/of lichaam van voornoemde [slachtoffer] , zulks terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde feit heeft/hebben begaan tegen voornoemde [slachtoffer] , zijnde een persoon beneden de leeftijd van achttien jaar bij wie misbruik van een kwetsbare positie werd gemaakt;
(artikel 240b lid 1, artikel 248 onder 1 en 3 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

Vaststelling van de feiten
De rechtbank gaat op grond van het dossier uit van de volgende feiten.
Uit het dossier is gebleken dat verdachte, zijn medeverdachte en [slachtoffer] op 19 november 2020 en op 1 december 2020 seks hebben gehad in de woning van [slachtoffer] . Uit onderzoek aan de telefoon van medeverdachte blijkt dat zij via Whatsapp met elkaar hadden afgesproken. [slachtoffer] en medeverdachte hebben het in hun gesprek waarin zij de afspraak op 19 november 2020 maakten over bijles in biologie, waarmee zij volgens medeverdachte seks bedoelden. [slachtoffer] vond het in eerste instantie ‘awkward’ dat verdachte zou meekomen, maar zij vond het uiteindelijk goed dat ze met z’n tweeën naar haar woning kwamen. Op beide dagen hebben de verdachten met hun telefoons meerdere video’s gemaakt van de seksuele handelingen, volgens hen met instemming van [slachtoffer] . Op de beelden zijn, blijkens een daarvan opgemaakt proces-verbaal, seksuele handelingen te zien en de gezichten van de verdachten. Het gezicht van [slachtoffer] is niet te zien. Verdachten hebben de video’s van 19 november 2020 met elkaar en met [slachtoffer] gedeeld. Op enig moment zijn de video’s van de seks op 19 november 2020 verspreid op sociale media. Het is ondanks een zeer uitgebreid en diepgaand onderzoek van gegevensdragers onduidelijk gebleven wanneer en hoe de beelden op sociale media zijn terecht gekomen. Wel staat vast dat [slachtoffer] enkele beelden op 12 januari 2021 naar een neef heeft gestuurd. Deze neef heeft deze beelden aan zijn moeder gestuurd. Die heeft de beelden op haar beurt naar de moeder van [slachtoffer] gestuurd.
Op woensdag 13 januari 2021 heeft de moeder van [slachtoffer] met de beelden geconfronteerd. Zij heeft [slachtoffer] naar haar kamer gestuurd en haar telefoon afgenomen met de bedoeling later met [slachtoffer] in gesprek te gaan. [slachtoffer] heeft via het balkon de woning verlaten. Zij is met de lift naar de achttiende etage van het gebouw gegaan en is naar beneden gesprongen en kort daarna aan haar verwondingen overleden.
Ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde
De officier van justitieheeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 1 primair ten laste gelegde verkrachting in vereniging, nu gelet op alle onderzoeksbevindingen niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachten [slachtoffer] tot de tenlastegelegde seksuele handelingen hebben gedwongen. Wel kan volgens de officier van justitie bewezen worden dat verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van ontucht met [slachtoffer] , mede bestaande uit seksueel binnendringen op 19 november 2020 en 1 december 2020, zoals onder feit 1 subsidiair ten laste is gelegd. [slachtoffer] was in de ten laste gelegde periode 13 jaar oud. Verdachte was 14 jaar en medeverdachte is 15 jaar geworden tussen de twee momenten waarop er seks heeft plaatsgevonden. Het gaat in principe om een relatief gering leeftijdsverschil tussen de minderjarigen, maar op die leeftijd kunnen een of twee jaar veel zijn. Er was daarnaast geen sprake van een gelijkwaardige relatie tussen [slachtoffer] en de verdachten. Hoewel [slachtoffer] blijkens het onderzoek bezig was met het ontdekken van haar seksualiteit heeft zij als 13-jarige seks gehad met twee jongens tegelijkertijd. Het filmen van de seks gebeurde vanuit het perspectief van de verdachten. Verdachten kijken in de camera, zij maken gebaren en ze zeggen dingen. Dit in tegenstelling tot [slachtoffer] , die geen interactie heeft met de camera en het meer lijkt te ondergaan. Het lijkt erop dat zij door de verdachten wordt beschouwd als lustobject. Tot slot heeft medeverdachte tijdens zijn verhoor aangegeven dat het achteraf gezien ‘best gek’ is dat twee jongens tegelijk seks hebben met een jong meisje. Daaruit blijkt ook dat een trio tussen minderjarigen niet sociaal-ethisch is aanvaard. Gelet op het voorgaande concludeert de officier van justitie dat in deze zaak geen sprake is geweest van drie leeftijdsgenoten die vanuit een veilige situatie samen op seksuele ontdekkingsreis zijn gegaan. Artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht beschermt de minderjarige ook tegen verleiding die mede vanuit haarzelf kan uitgaan. Zelfs als [slachtoffer] op dat moment achter zowel de seksuele handelingen als het filmen stond, dan nog moet zij gelet op haar leeftijd geacht worden onvoldoende in staat te zijn geweest om de gevolgen hiervan te overzien.
De raadsmanheeft integrale vrijspraak bepleit van zowel het onder feit 1 primair als het subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft zijn standpunt gemotiveerd uiteengezet in zijn pleitnotities.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 primair ten laste gelegde verkrachting in vereniging, omdat hiervoor onvoldoende bewijs bestaat. [slachtoffer] heeft volgens getuigen en screenshots van gesprekken die zij heeft gevoerd aan meerdere personen verteld dat zij gedwongen is tot seks met verdachten, wat door verdachten stellig is ontkend. Hetgeen [slachtoffer] aan derden heeft meegedeeld wordt niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Twee getuigen in het dossier (een vriendin en haar neef) lijken te menen dat de seks met verdachten vrijwillig was. Een verbalisant heeft de beelden bekeken en het is voor hem niet duidelijk of de seks voor [slachtoffer] gewild of ongewild was. Ter zitting heeft de officier van justitie toegelicht dat beide officieren de beelden ook hebben bekeken en dat zij tot dezelfde conclusie komen. Daarnaast heeft [slachtoffer] aan derden verteld dat verdachte een hoodie van haar ex-vriend kwam halen en dat hij toen ineens met medeverdachte verscheen en zij de woning in is geduwd. Dit deel van haar verklaring lijkt niet te kunnen kloppen, gelet op het Whatsappgesprek tussen [slachtoffer] en de medeverdachte dat voorafgaand aan de seks op 19 november 2020 heeft plaatsgevonden en waarin zij een afspraak maakten voor ‘biologieles’. Uit dit gesprek volgt dat zij op de hoogte was dat beide jongens zouden komen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of sprake is van ontuchtige handelingen in de zin van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht. Blijkens de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie strekt dit artikel tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Onder omstandigheden kan aan seksuele handelingen met een persoon tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtige karakter ontbreken. Dat kan het geval zijn indien die handelingen vrijwillig plaatsvinden in een geheel gelijkwaardige (affectieve) relatie tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen. De wetgever heeft bij de totstandkoming van dit artikel in dit opzicht de maatstaf gehanteerd dat de desbetreffende seksuele handeling algemeen als sociaal-ethisch moet zijn aanvaard, dan wel dat die handeling niet in strijd moet zijn met de sociaal-ethische norm. Bij het oordeel over het al dan niet ontuchtige karakter van bepaalde handelingen komt het in belangrijke mate neer op de weging en waardering van de omstandigheden van het geval.
In deze zaak gaat het om drie jongeren die in leeftijd in geringe mate van elkaar verschillen. Zij kennen elkaar via sociale media en uit de buurt. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat [slachtoffer] in haar seksuele ontwikkeling verder was dan verdachten. Zij was (ook al voordat zij seks heeft gehad met verdachten) seksueel actief
.Ook heeft zij eerder zelf seksueel getinte filmpjes gemaakt en gedeeld met anderen. Uit het dossier is niet naar voren gekomen dat verdachten al seksueel actief waren en zij hebben zelf verklaard dat het voor hen de eerste keer was. Zoals hiervoor is overwogen hadden verdachte, medeverdachte en [slachtoffer] op 19 november 2020 bij [slachtoffer] thuis afgesproken en is niet vastgesteld dat [slachtoffer] is gedwongen tot het hebben van seks. Een kleine twee weken later hebben zij nogmaals met elkaar afgesproken bij [slachtoffer] thuis en heeft er weer seks plaatsgevonden.
Vast staat dat de verdachten en [slachtoffer] (veertien, (bijna) vijftien en dertien jaar oud) twee keer gezamenlijk seks hebben gehad (trioseks) en dat de verdachten beelden hebben gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank kan in dit geval niet worden geconcludeerd dat er sprake was van een ongelijkwaardige relatie en van handelingen in strijd met de sociaal-ethische norm maar is er veeleer sprake geweest van gedragingen die moeten worden gekenschetst als een seksuele verkenningstocht in het kader van een vrijwillig seksueel contact tussen drie jongeren. Dat ook de verdachten achteraf menen dat trioseks bij de eerste keer seks misschien niet was wat zij zich bij een eerste keer seks hadden voorgesteld, maakt nog niet dat de seks die heeft plaatsgevonden in strijd was met de sociaal-ethische norm en strafrechtelijk verwijtbaar is. Veel jongeren experimenteren met seks en doen dingen die achteraf misschien niet zo handig zijn. Ook zij bezoeken pornosites en chatboxen, zijn nieuwsgierig en willen ontdekken. Dat uit het Whatsappgesprek tussen medeverdachte en [slachtoffer] volgt dat zij voorafgaand aan de eerste afspraak heeft gezegd dat zij het ‘awkward’ vond als verdachte zou meekomen maakt nog niet dat de seks die vervolgens heeft plaatsgevonden sociaal-ethisch onaanvaardbaar is of dat de situatie daarmee ongelijkwaardig is geweest. Ook het filmen door verdachten maakt dat niet anders. Jongeren (en overigens ook volwassenen) filmen tegenwoordig nagenoeg alles, ook seks (zie in dit verband ook de Leidraad van het OM ‘Pubers in Beeld, Afdoening sextingzaken’ van november 2017). Verdachten hebben zichzelf met gezicht in beeld gefilmd, maar [slachtoffer] ’s gezicht niet. Volgens verdachten hadden zij toestemming om te filmen. Dat de beelden compromitterend zijn maakt niet dat daarmee sprake is geweest van een ongelijkwaardige situatie tussen de jongeren, dan wel dat dit handelen sociaal-ethisch onaanvaardbaar is geweest. Onder de gegeven omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank het ontuchtige karakter aan de door verdachten gepleegde handelingen komen te ontvallen. De rechtbank zal verdachte daarom ook van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De officier van justitieheeft bewezenverklaring gevorderd van het ten laste gelegde. Vaststaat dat verdachte en medeverdachte de seks hebben gefilmd. Er is getracht uit te zoeken wie er verantwoordelijk voor is geweest dat de beelden uiteindelijk op social media zijn beland, maar daarover is geen duidelijkheid gekomen. Op grond van het dossier kan niet worden uitgesloten dat een ander dan verdachte of medeverdachte verantwoordelijk is voor de verspreiding van de beelden op social media. [slachtoffer] heeft tegen verschillende personen gezegd dat zij het vreselijk vond dat de video’s waren verspreid; zij heeft in ieder geval niet gewild dat deze beelden werden verspreid. Volgens de officier van justitie kan bewezen worden dat zowel verdachte als medeverdachte zich schuldig hebben gemaakt aan het vervaardigen van kinderporno. Dat zij zelf ook deelnemen aan de gefilmde handelingen doet hieraan niet af. Er is sprake van medeplegen: zij hebben allebei tijdens de seks gefilmd, zij waren zich er ook van bewust dat de ander tevens filmde en zij hebben de video’s naar elkaar gestuurd. Het vervaardigen vond plaats op 19 november 2020 en op 1 december 2020. Met het vervaardigen van dergelijk beeldmateriaal creëer je ook de mogelijkheid dat anderen van de seksuele handelingen op de hoogte raken. Zelfs als het filmen met instemming van [slachtoffer] is geweest, dan nog hadden verdachte en medeverdachte de verantwoordelijkheid voor en over deze video’s. Door deze video’s aan elkaar en aan [slachtoffer] te sturen - wat te kwalificeren is als het verspreiden van kinderporno - zijn ze de controle over hun eigen beeldmateriaal kwijt geraakt. Verdachte en medeverdachte hebben door hun handelen het risico genomen dat de filmpjes bij een breder publiek bekend zouden worden, wat ook is gebeurd. Daarmee hebben zij [slachtoffer] veel schade berokkend.
De raadsmanheeft primair bepleit om verdachte vrij te spreken en subsidiair om bij een eventuele bewezenverklaring verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Hij heeft zijn standpunt gemotiveerd uiteengezet in zijn pleitnotities.
De rechtbankoverweegt als volgt. Vaststaat dat beide verdachten video’s hebben gemaakt van de seks met [slachtoffer] op 19 november 2020 en 1 december 2020. Volgens verdachten is dit met instemming van [slachtoffer] gebeurd. Uit het dossier volgt niet dat zij die instemming niet heeft gegeven. Zij heeft zelf achteraf om het toesturen van de video’s gevraagd. Gelet hierop en de overige stukken in het dossier waaruit volgt dat [slachtoffer] vaker seksueel getinte video’s en/of foto’s maakte en rondstuurde concludeert de rechtbank dat het filmen in dit geval met instemming van [slachtoffer] is gebeurd. Verder staat vast dat verdachten in ieder geval de beelden aan elkaar en aan [slachtoffer] hebben gestuurd. Net als de officier van justitie en de raadsman kan de rechtbank op grond van het dossier niet vaststellen dat een van de verdachten de beelden of de andere video’s op sociale media heeft verspreid. Ook kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld dat verdachten aan anderen toegang hebben verstrekt tot hun telefoons of social media accounts in de tenlastegelegde periode. Uit het dossier blijkt wel dat [slachtoffer] haar wachtwoorden van Snapchat met anderen heeft gedeeld. Niet uitgesloten is dat de beelden mogelijk door iemand anders via het Snapchat account van [slachtoffer] zijn verspreid.
De vraag is of het filmen van de seksuele handelingen en het versturen van deze video’s naar alleen elkaar juridisch dient te worden gekwalificeerd als het vervaardigen en verspreiden van kinderporno als bedoeld in artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht. Naar de letter van de wet is sprake van vervaardigen en verspreiden, want verdachten hebben de video’s gemaakt en met elkaar en met [slachtoffer] gedeeld. Naar het oordeel van de rechtbank moet echter niet alleen gekeken worden naar de letter van de wet, maar ook naar het belang die de wettelijke bepaling beoogt te beschermen. Uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie volgt dat de strekking van dit wetsartikel is gelegen in het tegengaan van seksueel misbruik van jeugdigen en van de exploitatie daarvan, waaronder te begrijpen het verleiden van minderjarigen om aan het maken van kinderporno (tegen betaling) deel te nemen. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat van misbruik van [slachtoffer] door verdachten geen sprake is geweest. Van exploiteren door verdachten van [slachtoffer] als ware zij een “lustobject” is ook geen sprake geweest. Het zijn verdachten die met name herkenbaar in beeld zijn, en niet [slachtoffer] , en zij hebben de video’s niet aan anderen gestuurd. De vraag is dan of door het versturen aan elkaar verdachten - zoals de officier van justitie heeft aangevoerd - de controle over het beeldmateriaal zijn kwijtgeraakt waardoor het risico op exploitatie, dan wel schadelijke gevolgen voor [slachtoffer] , toch aan verdachten in strafbare zin te wijten valt. In dit kader is van belang om ook hier te kijken naar wat sociaal-ethisch (on)aanvaardbaar is. De rechtbank merkt op dat al langere tijd een discussie gaande is over de vraag of dit artikel niet te ruim is geformuleerd, omdat het artikel geen rekening houdt met de situatie dat jongeren elkaar onderling, met wederzijds goedvinden, seksueel getint beeldmateriaal kunnen toesturen (zogenaamde “consensuele sexting”). Het internet, sociale media en smartphones zijn niet meer weg te denken uit het dagelijks leven van de meeste jongeren. Een van de gevolgen van de toegenomen digitalisering is dat er meer mogelijkheden zijn ontstaan voor online seksueel contact. Dit gedrag kan worden aangemerkt als gedrag dat past binnen de seksuele ontwikkeling van jongeren. Om die reden is het voorontwerp van het wetsvoorstel seksuele misdrijven in 2020 in consultatie gegaan. In de eerste versie van het wetsvoorstel is voor deze situatie een strafuitsluitingsgrond opgenomen. Uiteindelijk is de strafuitsluitingsgrond niet in het uiteindelijke wetsvoorstel terecht gekomen omdat de minister van Veiligheid en Justitie de strafuitsluitingsgrond voor minderjarigen niet op alle punten verenigbaar vond met de verplichtingen uit de EU-verdragen en richtlijnen (zie onder meer Kamerstukken II 2022/23, 36222, nr. 4). De minister heeft verder toegelicht dat overigens niet alle sexting onder minderjarigen ten alle tijden vervolgd moest worden. Maar dat aangesloten (kon blijven) worden bij het vervolgingsbeleid van het OM.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van deze vraag ook acht geslagen op de Leidraad van het OM ‘Pubers in Beeld, Afdoening sextingzaken’ van november 2017 (hierna: de Leidraad). Uit de Leidraad volgt dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest om de seksuele gedragingen van minderjarigen in een wederzijdse consensuele en affectieve relatie per definitie te laten vervolgen. De wetgever vraagt om een afweging per geval. De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige zaak valt onder ‘categorie III’ feiten, zoals beschreven in de Leidraad. Het beeldmateriaal is naar het oordeel van de rechtbank op basis van vrijwilligheid tot stand gekomen, [slachtoffer] en de verdachten zijn alle drie minderjarig (er is leeftijdsverschil van maximaal vijftien maanden) en er is geen sprake van verzwarende omstandigheden, zoals druk, dwang, misleiding of heimelijke opnames. Ook zijn de video’s niet door verdachten verspreid, anders dan naar elkaar en naar [slachtoffer] , en is er niet gebleken van verspreiding uit
wraak. In de leidraad wordt weergegeven welke afdoeningen bij de verschillende categorieën voor de hand liggen. Voor de feiten die onder categorie III vallen is het strafrecht in beginsel niet bedoeld. Vervolging is in gevallen van deze categorie ofwel juridisch niet mogelijk vanwege het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet, ofwel doorgaans niet in het belang van de minderjarigen, zo volgt uit die Leidraad. Ter zitting heeft de officier van justitie toegelicht dat de strafzaken van de medeverdachten zijn geseponeerd en/of - ten aanzien van meerdere personen die in het dossier naar voren komen en seksvideo’s van onder meer [slachtoffer] hebben gestuurd aan anderen - dat zij niet zijn vervolgd. Medeverdachte [medeverdachte] - die bekend heeft dat hij een (andere) seksvideo van [slachtoffer] heeft doorgestuurd aan anderen en hiervoor aan [slachtoffer] zijn excuses heeft aangeboden - is doorwezen naar het HALT-traject. De rechtbank begrijpt dat het OM in dit geval tot vervolging is overgegaan gelet op de suïcide van [slachtoffer] direct nadat haar moeder met de gemaakte beelden was geconfronteerd, maar de rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachten kwalificeert als “consensuele sexting onder minderjarigen” en dat dit in dit geval niet sociaal-ethisch onaanvaardbaar is. De door art 240b Wetboek van Strafrecht te beschermen belangen zijn niet door verdachte geschonden. Gelet hierop zal de rechtbank de verdachte, evenals zijn medeverdachte, vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.

5.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [nabestaande] heeft - kort samengevat - schade gevorderd. Haar dochter heeft zichzelf van het leven beroofd, omdat verdachten haar hebben verkracht, dan wel in ieder geval de seks hebben gefilmd en deze beelden hebben verspreid. Nu verdachte zal worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten kan het rechtstreekse verband tussen de gestelde schade en het handelen van verdachte niet worden vastgesteld. De benadeelde partij zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De rechtbank overweegt daarbij dat het ontzettend verdrietig is dat een jong meisje van dertien jaar zich van het leven heeft beroofd. Het is dan ook goed voorstelbaar dat de moeder van [slachtoffer] met veel verdriet en vragen zit, maar de rechtbank is van oordeel dat de schuld, zo daarvan al sprake kan zijn, van de suïcide van [slachtoffer] niet op de schouders van de verdachten rust.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

6.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
- 1 STK Computer, omschrijving: G6035474A, Google Chromebook
Deze in beslag genomen laptop zal worden geretourneerd aan de rechthebbende, te weten aan de moeder van [slachtoffer] , zoals verzocht door de officier van justitie. De rechtbank heeft ter zitting van verdachte begrepen dat de overige op de beslaglijst aan hem toebehorende goederen al aan hem zijn teruggegeven. De rechtbank zal daar dan ook geen beslissing over nemen.

7.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde onder 1 (primair en subsidiair) en 2 niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [nabestaande] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Gelast de teruggaveaan de rechthebbende, te weten aan de nabestaande [nabestaande] , van:
- 1 STK Computer, omschrijving: G6035474A, Google Chromebook.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.E. van Montfrans, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. M.J.M. Marseille en M. van der Kaay, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 november 2023.