ECLI:NL:RBAMS:2023:6942

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
C/13/740161 / KG ZA 23-877
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot overlegging van bewijsstukken in kort geding tussen broers over nalatenschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, vorderde eiser, een van de twee broers en erfgenamen van hun overleden moeder, dat gedaagde, zijn broer, hem schriftelijk bewijs zou overhandigen waaruit blijkt dat hij een bedrag van € 1,1 miljoen aan hun moeder heeft geschonken. De zaak werd behandeld in kort geding op 12 oktober 2023, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. Eiser stelde dat hij rechtmatig belang had bij de vordering om te kunnen vaststellen of gedaagde het genoemde bedrag daadwerkelijk aan hun moeder heeft geschonken, wat van invloed zou zijn op de afwikkeling van de nalatenschap. Gedaagde voerde verweer en stelde dat eiser niet ontvankelijk was, omdat hij de verkeerde partij had gedagvaard en dat de gevorderde bescheiden niet relevant waren voor de afwikkeling van de nalatenschap.

De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser ontvankelijk was in zijn vordering, maar dat hij niet voldoende rechtmatig belang had aangetoond. De rechter concludeerde dat de vordering van eiser niet kon worden toegewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat gedaagde daadwerkelijk een bedrag van € 1,1 miljoen aan hun moeder had overgemaakt. Bovendien beschikte eiser over een volmacht om zelf de benodigde bankafschriften op te vragen, waardoor hij niet afhankelijk was van gedaagde. De rechter wees de vordering af en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrecht civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/740161 / KG ZA 23-877 HH/MvG
Vonnis in kort geding van 26 oktober 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding van 4 oktober 2023,
advocaat mr. D. Fasseur te Den Dolder,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. G.S.A.J. Kuis te Leidschendam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 12 oktober 2023, waar partijen en hun advocaten bij aanwezig waren, heeft [eiser] de vordering zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn broers. Hun moeder, [erflaatster] , hierna erflaatster, is op 26 juni 2020 overleden. Erflaatster heeft niet bij testament over haar nalatenschap beschikt zodat [eiser] en [gedaagde] haar enige erfgenamen zijn, ieder voor de helft. Zij hebben de nalatenschap op 17 september 2020 beneficiair aanvaard en zijn gezamenlijk vereffenaar.
2.2.
[naam] was een vertrouwenspersoon van erflaatster.
2.3.
Erflaatster had een bankrekening in Zwitserland. Op deze rekening stond in oktober 2004 een bedrag van € 422.726,00. In augustus 2010 is dit bedrag vanaf die rekening overgemaakt naar de rekening van de Panamese vennootschap (een trust) [bedrijf 3] ( [bedrijf 3] ), waarvan uitsluitend erflaatster economisch gerechtigde was. Erflaatster had [naam] aangewezen als bestuurder van [bedrijf 3] . Vervolgens is dit bedrag gestort op de rekening van de Panamese vennootschap (een trust) [bedrijf 4] , waarvan uitsluitend [gedaagde] economisch gerechtigde was. Dit bedrag is in december 2015 vanaf de rekening van [bedrijf 4] gestort op de rekening van [bedrijf 1] B.V., een onderneming van [gedaagde] .
2.4.
Erflaatster had in 2012 een verzamelinkomen uit AOW, pensioen en een uitkering oorlogsslachtoffers van € 20.188,00. Per 31 december 2012 had erflaatster een bedrag van ongeveer € 16.000,00 op haar betaalrekening staan en een bedrag van ongeveer € 45.000,00 op haar spaarrekening. In 2019 had erflaatster een verzamelinkomen van € 22.824,00.
2.5.
In januari, februari, april, mei en juni 2020 heeft [gedaagde] via [bedrijf 1] B.V. telkens een bedrag van € 6.000,00, derhalve in totaal een bedrag van € 30.000,00, overgemaakt op de rekening van erflaatster.
2.6.
[gedaagde] heeft in mei 2021 een volmacht aan [eiser] verstrekt om naar eigen inzicht bij banken alle afschriften van alle bankrekeningen van erflaatster op te vragen.
2.7.
In oktober 2022 heeft [eiser] bij de Zwitserse politie aangifte gedaan tegen [naam] en [gedaagde] van verduistering in zijn nadeel in verband met de onder 2.3 genoemde betalingen.
2.8.
De Zwitserse openbaar aanklager heeft besloten geen vervolging in te stellen tegen [naam] en [gedaagde] , zoals blijkt uit een Einstellungsverfügung van het Staatsanwaltschaft Zürich-Sihi van 5 juni 2023. Hieruit blijkt dat de reden hiervoor was dat uit documenten van de bank van erflaatster was gebleken dat de gelden op haar Zwitserse bankrekening afkomstig waren van [gedaagde] . Volgens de Zwitserse justitie is de verklaring van [naam] dat dit bedrag op verzoek van erflaatster daarom aan [gedaagde] is teruggeven plausibel. Verder staat in het besluit van de Zwitserse openbaar aanklager dat het begrijpelijk is dat er geen schriftelijke documenten aanwezig zijn, gelet op de verklaring van [naam] dat het geld op de Zwitserse rekening van erflaatster niet bij de Nederlandse autoriteiten was aangegeven. Tot slot staat in dat besluit dat er geen bewijs is dat erflaatster ooit, of tenminste in de jaren voor haar dood, over een dergelijk vermogen heeft beschikt.
2.9.
In augustus 2023 heeft [eiser] het volgende bericht gestuurd aan [gedaagde] :
“Je schrijft dat je tekst en uitleg kan geven over het geld van onze moeder ik stel voor dat je de papieren die dat onderschrijven opstuurt dan is deze zaak opgelost en kunnen we dat afsluiten (…)”.
2.10.
Bij e-mail van 7 augustus 2023 heeft [gedaagde] het volgende geschreven aan [eiser] :
“(…) Nogmaals uit mijn administratie blijkt dat, nadat Ma s geld op was, wij minimaal 1.1 mio euro aan haar hebben overgemaakt, los van alle andere kleine giften. (…)”
2.11.
Op deze e-mail heeft [eiser] op 8 augustus 2023 als volgt gereageerd:
“Je schrijft dat je 1,1 miljoen aan ma hebt geschonken
Ik wil graag de papieren die dat onderschrijven
Ik geef je 14 dagen om mij dit
Toe te zenden”
2.12.
Daarop heeft [gedaagde] dezelfde dag als volgt gereageerd:
“Na al je attacks, in Zwitserland en hier ben je wel de laatste om mij ultimatums te stellen. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – [gedaagde] te bevelen, op straffe van een dwangsom, aan hem te overhandigen het schriftelijk bewijs in origineel of door een notaris gewaarmerkt afschrift daarvan waaruit onomstotelijk blijkt dat [gedaagde] aan erflaatster een bedrag van € 1,1 miljoen heeft geschonken, met veroordeling van [gedaagde] in de volledige proceskosten en in de nakosten, beide te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eiser] stelt daartoe het volgende. Hij heeft belang bij zijn vordering, zodat kan worden vastgesteld of [gedaagde] het door hem genoemde bedrag van € 1,1 miljoen aan erflaatster heeft geschonken. [gedaagde] stelt dat dit uit zijn administratie blijkt. Als dat het geval is, wil [eiser] aannemen dat het Zwitserse vermogen van erflaatster inderdaad door [gedaagde] aan haar is overgemaakt en kan hij met [gedaagde] de nalatenschap afwikkelen. Indien [gedaagde] dat bedrag niet aan erflaatster heeft geschonken, dan is er op onrechtmatige wijze € 422.726,00 uit het vermogen van erflaatster weggesluisd, zodat dat bedrag in de boedel moet worden ingebracht.
3.3.
[gedaagde] heeft als volgt verweer gevoerd. [eiser] is niet ontvankelijk, omdat hij zijn vordering tegen de verkeerde partij heeft ingesteld. Ter ondersteuning van erflaatster heeft [gedaagde] vanaf 1995 eerst via [bedrijf 2] en vanaf 2012 via [bedrijf 1] maandelijks bedragen (vanaf 2012 van ongeveer € 6.000,00 per maand) aan haar overgemaakt. Het bedrag van € 422.726,00 is uiteindelijk bij [bedrijf 1] terechtgekomen. [eiser] had dus [bedrijf 2] of [bedrijf 1] moeten dagvaarden. Bovendien zijn volgens de group controller van het concern, gegevens van voor 2008 niet meer aanwezig.
[eiser] heeft voorts geen belang bij zijn vordering. [gedaagde] heeft hem reeds een volmacht gegeven op grond waarvan hij bij banken alle afschriften van alle bankrekeningen van erflaatster op kan vragen.
De nalatenschap is nog niet afgerond. [gedaagde] en [eiser] zijn beide vereffenaar van de nalatenschap en staan in die (rechts)verhouding tot elkaar. De taak van de vereffenaar is onder andere het beheren en vereffenen van de nalatenschap. Vereffening gaat dus over het voldoen van de schulden, niet over de inbreng van vermogen in de nalatenschap. De gevorderde bescheiden zijn niet van belang voor het voldoen van schulden van de nalatenschap. Nergens blijkt uit dat de gelden die door [bedrijf 2] en [bedrijf 1] maandelijks aan erflaatster werden betaald door hen zijn teruggevorderd. Zij zijn dan ook geen schuldeiser voor de nalatenschap. De vordering van [eiser] is dan ook een fishing expedition.
[gedaagde] heeft geld op de Zwitserse rekening van erflaatster geplaatst voor het geval hem wat zou overkomen, zij over voldoende middelen zou beschikken om verzorgd achter te blijven. [gedaagde] en [naam] hebben dit bij de Zwitserse openbaar aanklager verklaard. Uit het onderzoek van de Zwitserse openbaar aanklager blijkt dat het vermogen van erflaatster op haar Zwitserse bankrekening van [gedaagde] afkomstig was en zij het geld vervolgens rechtsgeldig aan hem heeft terugbetaald. Ook kan volgens de Zwitserse openbaar aanklager niet worden vastgesteld dat erflaatster voor de ontvangst van dat bedrag een substantieel eigen vermogen had. Na grondig en zorgvuldig onderzoek door de Zwitserse openbaar aanklager heeft deze geen aanleiding gezien [gedaagde] en/of [naam] te vervolgen. Van onttrekking van vermogen van erflaatster naar het vermogen van [gedaagde] is simpelweg geen sprake geweest.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] is ontvankelijk in zijn vordering. Weliswaar zijn de maandelijkse betalingen aan erflaatster en het bedrag van € 422.726,00 betaald door dan wel ontvangen door [bedrijf 2] en [bedrijf 1] , maar [gedaagde] heeft tijdens de zitting desgevraagd meegedeeld dat een en ander met zijn rekening-courant bij deze [naam vennootschappen] vennootschappen is verrekend. De bedragen zijn uiteindelijk dus in het vermogen van [gedaagde] terechtgekomen. Dit betekent dat [eiser] de juiste partij heeft gedagvaard.
4.2.
De vordering van [eiser] is gebaseerd op artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit artikel verbindt vier voorwaarden aan de toewijsbaarheid van een dergelijke vordering: 1) degene die de vordering instelt moet op dat moment een rechtmatig belang hebben, 2) het moet gaan om bepaalde bescheiden, 3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is en 4) degene van wie de bescheiden worden gevraagd moet deze te zijner beschikking of onder zijn berusting hebben. Is aan deze voorwaarden voldaan, dan bestaat niettemin geen gehoudenheid tot overlegging van bescheiden, indien daarvoor gewichtige redenen bestaan of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
4.3.
Ter zitting is (pas) duidelijk geworden dat het [eiser] gaat om een afschrift van één transactie waarbij [gedaagde] € 1,1 miljoen aan erflaatster zou hebben overgemaakt. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst hij naar de onder 2.10 aangehaalde e-mail van [gedaagde] . In die e-mail schrijft [gedaagde] echter helemaal niet dat hij met één transactie € 1,1 miljoen aan erflaatster heeft overgemaakt. Er staat slechts dat hij minimaal € 1,1 miljoen aan erflaatster heeft overgemaakt. Of dat door middel van één of meerdere overboekingen is gebeurd, kan simpelweg niet uit die e-mail worden opgemaakt. [gedaagde] heeft ter zitting desgevraagd ontkend dat hij via één transactie € 1,1 miljoen aan erflaatster heeft overgemaakt, maar dat het gaat om een totaalbedrag dat hij via meerdere transacties aan erflaatster heeft overgemaakt.
4.4.
Nu voorshands dus onvoldoende aannemelijk is geworden dat sprake is van één transactie van € 1,1 miljoen, is dit op zichzelf al voldoende grond om de vordering van [eiser] af te wijzen. Hij vraagt immers overlegging van een stuk dat niet bestaat.
4.5.
Daar komt bij dat [eiser] het rechtmatig belang in de zin van artikel 843a Rv niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.6.
Het gaat [eiser] er uiteindelijk om dat hij bewijs wil zien dat [gedaagde] (grote sommen) geld aan erflaatster heeft overgemaakt. Pas als [gedaagde] daarvan bewijs heeft geleverd, wil [eiser] aannemen dat het Zwitserse vermogen van erflaatster inderdaad afkomstig was van [gedaagde] .
4.7.
De openbaar aanklager in Zwitserland heeft de overboeking van € 422.276,00 van de Zwitserse rekening van erflaatster via twee Panamese vennootschappen naar de rekening van [bedrijf 1] onderzocht. De uitkomst van dat onderzoek, waarvoor de openbaar aanklager stukken bij de betreffende banken heeft opgevraagd, was dat erflaatster de overboeking zelf heeft verricht dan wel goedgekeurd, deze naar Zwitsers recht rechtsgeldig was, en het Zwitserse vermogen van erflaatster afkomstig was van [gedaagde] . Dit laatste is van doorslaggevend belang. Voorshands is daarmee voldoende aannemelijk dat erflaatster niet haar eigen vermogen heeft weggeschonken, maar dat het een terugbetaling is van vermogen dat zij van [gedaagde] heeft verkregen. Een eventuele vordering van [eiser] vanwege benadeling door bovenmatige giften van erflaatster aan [gedaagde] lijkt dan ook weinig kans van slagen te hebben.
4.8.
Tot slot beschikt [eiser] over een volmacht om naar eigen inzicht bij banken alle afschriften van alle bankrekeningen van erflaatster op te vragen. Deze volmacht is niet beperkt tot Nederlandse banken. Met deze volmacht kan [eiser] zelf nagaan of [gedaagde] inderdaad maandelijks betalingen heeft verricht aan erflaatster. Overigens wordt de uitleg van [gedaagde] waarom hij deze betalingen aan erflaatster heeft gedaan plausibel geacht. [gedaagde] heeft verklaard dat erflaatster van een gering inkomen moest rondkomen en zij nauwelijks in staat was de huur te betalen. Dit was de reden dat [gedaagde] als medehuurder op de huurovereenkomst staat vermeld. [gedaagde] is een bekend zakenman en beschikt over een aanzienlijk vermogen. Dat hij maandelijks een bedrag op de rekening van erflaatster stortte, zodat zij plezierig kon leven, komt daarom aannemelijk voor.
4.9.
Tot slot bevindt de nalatenschap zich in de fase van vereffening, dat wil zeggen het beheren van de goederen van de nalatenschap en het voldoen van de schulden van de nalatenschap. [bedrijf 2] en/of [bedrijf 1] en [gedaagde] zijn geen schuldeisers in de nalatenschap. [eiser] heeft ook niet toegelicht welke vordering hij in een eventuele bodemprocedure zou willen instellen.
4.10.
De conclusie is dat [eiser] onvoldoende rechtmatig belang heeft bij toewijzing van de gevraagde voorzieningen. Zijn vordering zal daarom worden afgewezen.
4.11.
Gelet op de familierechtelijke relatie tussen partijen zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2023. [1]

Voetnoten

1.type: MvG