ECLI:NL:RBAMS:2023:6936

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
13/242918-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mensenhandel en arbeidsuitbuiting van minderjarige dochter met bewezen mishandeling

Op 1 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een moeder, die beschuldigd werd van mensenhandel en mishandeling van haar minderjarige dochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder haar dochter, geboren in 2004, in de periode van 1 augustus 2020 tot en met 9 september 2021 heeft mishandeld door haar meermalen te slaan, te stompen, te bijten en aan haar haren te trekken. Dit gedrag heeft geleid tot verwondingen bij de dochter. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor de beschuldiging van mensenhandel. De moeder had haar dochter naar Nederland gebracht om als schoonmaakster te werken, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van uitbuiting in de zin van de wet, omdat de dochter legale arbeid verrichtte en er geen bewijs was dat zij niet over haar eigen inkomsten kon beschikken. De rechtbank sprak de moeder vrij van mensenhandel, maar achtte de mishandeling bewezen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van één jaar geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf van 100 uren op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken. De rechtbank benadrukte dat kindermishandeling een ernstig vergrijp is en dat ouders verantwoordelijk zijn voor de bescherming van hun kinderen.

Uitspraak

verkort vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/242918-21
Datum uitspraak: 1 november 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag 1] 1970,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 15 maart en 18 oktober 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.J. Smilde, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. J.M. Keizer, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt - kort gezegd - beschuldigd van:
1.
mensenhandel in de vorm van arbeidsuitbuiting ten aanzien van haar minderjarige dochter [persoon 1] (hierna: [persoon 1]) in de periode van 1 augustus 2020 tot en met 9 september 2021;
2.
mishandeling van [persoon 1] in de periode 1 augustus 2020 tot en met 9 september 2021.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde mensenhandel. Bewezen kan worden dat verdachte een aantal gedragingen heeft verricht die in de tenlastelegging zijn beschreven. Echter, in deze zaak maken de omstandigheden dat er geen sprake is van mensenhandel. Hoewel mogelijk gesproken kan worden van een merkwaardige opvoedsituatie, moeten ouders de vrijheid krijgen om de opvoeding van hun kinderen op hun eigen manier in te vullen. Hier valt ook onder dat ouders mogen toezien hoe het geld van hun minderjarige kinderen wordt beheerd. Ook dient in ogenschouw te worden genomen dat de vermoedens van verdachte, dat [persoon 1] een seksuele relatie onderhield met verdachtes toenmalige (en inmiddels ex-)partner [persoon 2] (hierna: [persoon 2]), zijn bevestigd. Logischerwijs heeft dit voor conflicten gezorgd. Uit het feit dat verdachte haar dochter uit de greep van [persoon 2] wilde krijgen blijkt juist haar moederliefde.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat enkel kan worden uitgegaan van de verklaring van verdachte zelf dat zij [persoon 1] twee keer heeft geslagen. Voor de overige handelingen volgt het bewijs enkel uit de verklaringen van [persoon 1]. Nu zowel [persoon 1] als [persoon 2] hebben gelogen over hun relatie dient ook te worden getwijfeld aan alles wat zij tegen derden hebben gezegd.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank zal allereerst de vraag beantwoorden of de aan verdachte ten laste gelegde mishandeling van [persoon 1] kan worden bewezen (feit 2). Deze gedraging maakt namelijk volgens de officier van justitie ook onderdeel uit van de mensenhandel jegens [persoon 1]. Vervolgens zal de rechtbank de vraag beantwoorden of het handelen van verdachte onder de specifieke omstandigheden van het geval kan worden beschouwd als mensenhandel in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 2, 4, en 6 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) (feit 1).
Hieronder zal de rechtbank eerst schetsen wat zij heeft afgeleid uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting. Daarna zal de rechtbank motiveren tot welke conclusies zij is gekomen, waarbij ook hetgeen de officier van justitie en de raadsman hebben aangevoerd zal worden besproken.
4.1.
Inleiding
Verdachte is de moeder van [persoon 1], geboren op [geboortedag 2] 2004. Verdachte heeft een relatie gehad met [persoon 2]. Verdachte is in 2019 met de destijds 15-jarige [persoon 1] en [persoon 2] naar Nederland gekomen, waar verdachte eerder ook woonde en werkte. Verdachte en [persoon 1] zijn als schoonmaakster gaan werken in verschillende hotels. Zij zijn gaan wonen in een woning aan het [adres 1] te Amsterdam, die door de werkgever [werkgever] ter beschikking werd gesteld. [persoon 2] woonde ook in die woning, evenals andere personen. Op 8 september 2021 verscheen verdachte op het politiebureau omdat haar dochter [persoon 1] vermist zou zijn. [persoon 1] zou een relatie hebben gekregen met [persoon 2]. Verdachte verklaarde dat zij zelf ook een relatie met [persoon 2] had gehad en dat zij onder dwang van hem in de prostitutie had gewerkt. Ze dacht dat [persoon 2] [persoon 1] nu ook onder de duim hield en haar mishandelde en dwong tot prostitutie.
Later die dag werd [persoon 1] aangetroffen in een woning aan de [adres 2] te Amsterdam, in de woning waar haar collega [persoon 3] (hierna: [persoon 3]) en zijn gezin woonden. Deze woning behoort eveneens toe aan de werkgever van [persoon 1] en [persoon 3]. [persoon 1] heeft verklaard dat zij door verdachte als baby was achtergelaten bij verdachtes broertje en door hem was opgevoed. Ze was nu sinds ongeveer vier jaar weer bij verdachte. Ze is in 2019 met verdachte en [persoon 2] naar Nederland gekomen om te werken. Ze verbleef in de woning aan het [adres 1] in Amsterdam. Verdachte had haar vaak mishandeld, waarbij ze onder andere door haar was geslagen, geschopt en gebeten. Ook moest ze van verdachte vijf à zes dagen per week, ook als ze ziek was, werken als schoonmaakster in hotels en al haar verdiende geld aan haar afstaan. Verdachte bepaalde wanneer en hoe lang zij moest werken. Het door haar verdiende geld werd gestort op de bankrekening van verdachte. Van het geld betaalde verdachte schulden en ze maakt geld over naar familie in [geboorteland]. Toen ze een eigen bankpasje had willen aanvragen was ze door verdachte geslagen. Ook als ze thuis was moest ze huishoudelijke taken uitvoeren van verdachte. Als ze verdachte iets weigerde werd ze fysiek of verbaal bedreigd, uitgescholden of kreeg ze een pak slaag.
[persoon 1] en [persoon 2] verblijven nog steeds in Nederland en zijn in mei 2023 met elkaar getrouwd. Zij hebben samen een doodgeboren kindje gekregen.
4.2.
Getuigenverklaringen en financieel onderzoek
De politie heeft nader onderzoek gedaan en [persoon 2] (als verdachte), [persoon 3], [persoon 4] (hierna: [persoon 4]), [persoon 5] (hierna: [persoon 5]) en [persoon 6] (hierna: [persoon 6]) als getuigen gehoord. [persoon 4], [persoon 5] en [persoon 6] hebben ook in de woning aan het [adres 1] gewoond. Ook zijn als getuigen gehoord [persoon 7] (hierna: [persoon 7]) en [persoon 8] (hierna: [persoon 8]), respectievelijk de planner en de bedrijfsleider van het schoonmaakbedrijf waarvoor [persoon 1] werkte.
[persoon 2] werd aangetroffen in de woning aan het [adres 1] en heeft verklaard dat hij samen met verdachte en [persoon 1] in 2019 naar Nederland was gekomen. [persoon 1] moest van verdachte werken maar zij vond het fijn om te werken. Het salaris van verdachte en [persoon 1] werd op de rekening van verdachte gestort. Verdachte beheerde het geld van [persoon 1]. Toen [persoon 1] een eigen rekening had willen openen werd ze door verdachte geslagen. Hij had meerdere keren gezien dat [persoon 1] door haar moeder werd geslagen, gebeten en aan haar haren werd getrokken.
[persoon 3] heeft verklaard dat hij een aantal keer heeft gezien dat verdachte [persoon 1] sloeg en aan haar haren trok. Hij had ook weleens verwondingen aan het hoofd gezien van [persoon 1] toen verdachte haar had gebeten. [persoon 1] had ook verwondingen aan haar rug en armen. [persoon 1] had zelf geen geld omdat alles door verdachte werd meegenomen. Zijn werkgever had geregeld dat [persoon 1] bij hem en zijn gezin was komen wonen vanaf augustus 2021 toen zij door haar moeder in elkaar was geslagen.
[persoon 4] heeft verklaard dat [persoon 1] elke dag werd geslagen door verdachte. Ze had vaak zichtbare verwondingen van de klappen die ze van verdachte kreeg. Ook werd [persoon 1] vaak bedreigd met een mes.
[persoon 5] heeft verklaard dat [persoon 1] werd geslagen en gebeten door verdachte. Verdachte beheerde het geld van [persoon 1]. Hij had gehoord dat verdachte tegen [persoon 1] schreeuwde dat ze niet wilde dat ze haar eigen bankrekening zou hebben.
[persoon 6] heeft verklaard dat zij bij een ruzie tussen verdachte en [persoon 1] was geweest. De ruzie ging over dat [persoon 1] een eigen bankrekening wilde openen zodat haar salaris niet meer op de rekening van verdachte werd gestort. [persoon 1] had nooit geld. Ze had gezien dat verdachte [persoon 1] met een vuist op haar rug sloeg en haar in haar hoofd en arm beet. Ze had vaak gehoord dat verdachte [persoon 1] uitschold.
[persoon 7] heeft verklaard dat [persoon 1] nooit geld bij zich had, zelfs niet om wat te drinken te kopen op een warme dag.
[persoon 8] heeft verklaard dat [persoon 1] nooit geld bij zich had en geen blikje limonade kon kopen.
Verdachte heeft verklaard dat [persoon 1] met haar mee naar Nederland wilde en dat zij de reis voor haar heeft geregeld. Het salaris van [persoon 1] werd op haar rekening gestort en [persoon 1] kon over het bankpasje beschikken wanneer zij wilde. Van haar eigen salaris maakte zij soms wat over naar familie in [geboorteland]. Ze had [persoon 1] twee keer een klap gegeven met haar vlakke hand. Er worden allerlei verwijten richting haar gemaakt zodat [persoon 1] en [persoon 2], die inmiddels met elkaar zijn getrouwd, samen verder kunnen.
Ook is financieel onderzoek gedaan naar de bankrekeningen van verdachte en [persoon 1]. Verdachte heeft een ING-rekening op haar naam gehad, waarop transacties plaatsvonden tussen 27 maart 2019 en 15 juni 2021. Op deze bankrekening werden tussen augustus 2020 en november 2020 de salarissen van twee personen gestort door [werkgever] Ook werd vanaf deze rekening kennelijk huur voor de woning betaald aan [naam bedrijf BV] en meerdere keren geld overgemaakt naar [geboorteland]. Van de rekening werden ook contante opnames gedaan.
Op de ABN Amro-rekening op naam van verdachte, waarop transacties plaatsvonden tussen 25 juni 2021 en 20 augustus 2021, werd het salaris van verdachte gestort.
Op de ING-rekening op naam van [persoon 1], waarop transacties plaatsvonden tussen 15 oktober 2020 en 17 maart 2021, werden in november en december 2020 door [werkgever] de salarissen van twee personen gestort. Ook werd een aantal maanden kennelijk huur voor de woning betaald aan [naam bedrijf BV] Van de rekening werden ook contante opnames gedaan.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Ten aanzien van de verdenking van mishandeling (feit 2)
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat het ten laste gelegde kan worden bewezen.
[persoon 1] heeft verklaard dat ze meerdere keren door verdachte is geslagen. Ook zou verdachte haar hebben geschopt, gebeten, aan haar haren hebben getrokken en met vuisten op haar rug hebben geslagen. Zij zou hierdoor verwondingen hebben opgelopen.
De verklaringen van [persoon 1] worden ondersteund door de verklaringen van verdachte en meerdere getuigen.
Verdachte heeft verklaard dat zij [persoon 1] twee keer een klap heeft gegeven. [persoon 2] heeft verklaard meerdere keren te hebben gezien dat [persoon 1] door verdachte werd geslagen, gebeten, aan haar haren werd getrokken en met vuisten op haar rug werd geslagen. [persoon 3] heeft verklaard een aantal keer te hebben gezien dat verdachte [persoon 1] sloeg en aan haar haren trok. Ook had hij verwondingen bij [persoon 1] gezien op haar rug, armen en hoofd. Volgens de verklaring van [persoon 4] werd [persoon 1] elke dag geslagen door verdachte en had zij daar vaker zichtbare verwondingen van. [persoon 5] heeft verklaard dat [persoon 1] werd geslagen en gebeten door verdachte. Hij hoorde door de muren heen als dit gebeurde. [persoon 6] heeft verklaard dat ze heeft gezien dat verdachte [persoon 1] met een vuist op haar rug sloeg en in haar hoofd beet.
Dat [persoon 1] ook door verdachte zou zijn geschopt blijkt enkel uit haar eigen verklaring. De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging daarom niet bewezen.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
4.3.2.
Ten aanzien van de verdenking van mensenhandel (feit 1)
4.3.2.1. Juridisch kader
Artikel 273f Sr algemeen
Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f Sr. Dit wetsartikel staat in titel XVIII die ziet op de ‘misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid’. De strafbaarstelling is gericht op het tegengaan van uitbuiting van mensen. Uitbuiting moet daarbij niet beperkt worden uitgelegd. Het belang van het individu staat voorop; dat belang is het behoud van de lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van personen. Artikel 273f Sr beoogt bescherming te bieden tegen de aantasting daarvan. Bij mensenhandel dient uit te worden gegaan van de intentie van de dader, niet van de motieven van het slachtoffer.
Artikel 273f, eerste lid, sub 2 Sr
Artikel 273f, eerste lid, sub 2 Sr ziet, voor zover thans van belang, op het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van een ander met het oogmerk van uitbuiting van de ander, terwijl die ander nog geen 18 jaar oud is. Het gaat om de activiteiten om iemand in de positie te brengen, waarin deze bewogen dan wel gedwongen kan worden zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten. Het daadwerkelijke bewegen dan wel dwingen tot het verrichten van arbeid en/of diensten is strafbaar gesteld in sub 4. Sub 2 is niet beperkt tot uitbuiting in de prostitutie, maar ziet op alle intermenselijke relaties waarbij uitbuiting van een minderjarige aan de orde is.
De handelingen omschreven in sub 2 zijn slechts strafbaar als deze zijn begaan met het oogmerk van uitbuiting. Met andere woorden: de gedragingen moeten zijn gericht op de uitbuiting van personen.
Het begrip ‘uitbuiting’ is door de wetgever niet gedefinieerd, behoudens voor zover in artikel 273f, tweede lid Sr is bepaald, voor zover thans van belang, dat ‘uitbuiting ten minste omvat gedwongen of verplichte arbeid of diensten, met inbegrip van bedelarij’. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een oogmerk van uitbuiting zijn er meerdere invalshoeken die - gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad - moeten worden beschouwd en die beoordeling is in ieder geval sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Factoren die een rol kunnen spelen bij de beantwoording van die vraag zijn: de aard en duur van de werkzaamheden, de beperkingen die de tewerkstelling meebrengt voor degene die het werk verricht, en het economisch voordeel (het profijt) dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. De in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven worden als referentiekader gehanteerd.
De rechtbank gaat er hierbij vanuit dat deze factoren niet cumulatief zijn. Immers: de strafbaarstelling van sub 2 ziet - hoewel bewezenverklaring tot een voltooid delict leidt - in feite op het voorbereidingsdelict voorafgaand aan de daadwerkelijke uitbuiting; sommige elementen kun je dan nog niet zien en gebruiken om uitbuiting in de zin van sub 2 vast te stellen. Er kan dan wel worden gekeken naar bijvoorbeeld de modus operandi, huisvesting en afspraken.
Uitbuiting veronderstelt volgens de rechtbank een bepaalde mate van onvrijwilligheid, die ziet op de onmogelijkheid om zich aan een bepaalde situatie te onttrekken. Het slachtoffer wordt in een situatie gebracht of gehouden waarin hij redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan zich te laten exploiteren.
Uit jurisprudentie lijkt te volgen dat uitbuiting eerder aan de orde is in het geval van zeer kwetsbare slachtoffers, zoals minderjarigen, illegalen, verslaafden en schuldenaren, en als het gaat om het uitvoeren van strafbare activiteiten in plaats van het verrichten van andere arbeid.
De daadwerkelijke uitbuiting hoeft nog niet te hebben plaatsgevonden, voldoende is de onmiskenbare bedoeling van de dader. Wel moet het opzet gericht zijn op de uitbuiting. Voorwaardelijk opzet is niet voldoende.
Het verschil met artikel 273f, eerste lid, sub 1 Sr zit hem in het feit dat voor strafbaarheid ten aanzien van minderjarige slachtoffers de in sub 1 genoemde dwangmiddelen niet zijn vereist. Sub 2 strekt ter bescherming van minderjarigen. Bij hen wordt ervan uitgegaan dat zij niet beschikken over een zekere rijpheid die hen in staat stelt de gevolgen van hun handelingen te overzien en zelfstandig beslissingen te nemen. Een eventuele instemming van de minderjarige is dan ook irrelevant. Verder is de leeftijd van het slachtoffer geobjectiveerd. Er bestaat een verplichting om gedegen onderzoek te doen naar de leeftijd.
Artikel 273f, eerste lid, sub 4 Sr
Artikel 273f, eerste lid, sub 4 Sr stelt het gebruik van iemand in een uitbuitingssituatie strafbaar. Het gaat om de situatie waarbij een ander met een dwangmiddel (dezelfde als genoemd in sub 1) wordt gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, of waarbij onder de in sub 1 genoemde omstandigheden enige handeling wordt ondernomen waarvan men weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor daartoe beschikbaar stelt. Gedoeld wordt op degenen die gebruik maken van de uitbuitingssituatie van een ander, welke uitbuitingssituatie zij overigens niet zelf hoeven te hebben gecreëerd. De gedragingen in sub 4 volgen veelal op de gedragingen in sub 2, maar ze kunnen elkaar ook overlappen.
De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat, hoewel ‘uitbuiting’ als zodanig niet in de tekst van sub 4 is opgenomen, dit daarin wel moet worden ingelezen en daarmee een impliciet bestanddeel daarvan vormt. De gedragingen, bedoeld in sub 4, kunnen slechts als mensenhandel worden bestraft, indien uit de bewijsvoering volgt dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.
Artikel 273f, eerste lid, sub 6 Sr
Strafbaar op grond van Artikel 273f, eerste lid, sub 6 Sr is degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander. Opzet is als bestanddeel opgenomen, omdat anders onachtzaam handelen onder deze bepaling zou vallen. De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat het opzet gericht dient te zijn op zowel het voordeel trekken als de uitbuiting van een ander. De profijttrekker kan, maar hoeft niet, een ander te zijn dan degene die de uitbuitingssituatie heeft gecreëerd. Een dwangmiddel is hier niet nodig.
4.3.2.2. Vrijspraak
Uit het dossier kan worden afgeleid dat bepaalde in de tenlastelegging genoemde feitelijkheden hebben plaatsgevonden.
Zo blijkt dat verdachte samen met onder andere [persoon 1] in 2019 naar Nederland is gekomen. [persoon 1] is toen bij haar gaan wonen en als schoonmaakster in hotels aan het werk gegaan voor hetzelfde bedrijf als verdachte.
Zoals hiervoor in paragraaf 4.3.1. beschreven worden de verklaringen van [persoon 1] over de mishandelingen ondersteund door meerdere getuigenverklaringen. Meerdere getuigen hebben ook verklaard over het agressieve, denigrerende en dreigende gedrag van verdachte richting [persoon 1].
Belangrijk in deze zaak is echter het volgende. Verdachte wordt verweten dat zij [persoon 1] heeft uitgebuit door haar als schoonmaakster in hotels te laten werken en vervolgens al haar verdiensten voor zichzelf te houden. Anders dan in mensenhandelzaken waarbij het gaat om seksuele of criminele uitbuiting van minderjarigen, bestaat de kern van de beschuldiging in dit geval, nu er sprake was van legale arbeid, uit het verwijt dat verdachte ervoor heeft gezorgd dat [persoon 1] niet over haar eigen inkomsten kon beschikken. Door de officier van justitie is het beeld geschetst dat verdachte [persoon 1] alleen voor haar eigen financieel gewin naar Nederland heeft gebracht; [persoon 1] kon geld voor haar verdienen en dat was het enige wat verdachte interesseerde.
[persoon 2] heeft verklaard dat [persoon 1] niet veel geld kreeg en dat verdachte haar geld beheerde. [persoon 3] heeft verklaard dat al het geld van [persoon 1] door verdachte werd meegenomen. Volgens [persoon 5] beheerde verdachte het geld van [persoon 1] en had zij daarover de totale controle. [persoon 6] heeft verklaard dat [persoon 1] nooit geld had. Zowel [persoon 7] als [persoon 8] hebben verklaard dat [persoon 1] op het werk nooit geld bij zich had en niet eens iets te drinken kon kopen. Meerdere getuigen hebben verklaard dat er ruzie was ontstaan tussen verdachte en [persoon 1], omdat verdachte niet wilde dat [persoon 1] een eigen bankrekening zou openen.
Hoewel meerdere getuigen dus hebben verklaard dat [persoon 1] over weinig geld beschikte, is het niet in alle gevallen duidelijk wat hun bron van wetenschap is. Waar de getuigen ten aanzien van de mishandelingen zelf waarnemingen hebben gedaan, blijkt niet of en in hoeverre zij uit eigen wetenschap wisten dat verdachte de inkomsten van [persoon 1] afpakte en voor zichzelf behield.
Ook het financiële onderzoek biedt voor de beantwoording van deze vraag te weinig aanknopingspunten. Uit het financiële onderzoek is gebleken dat de salarissen van verdachte en [persoon 1] in bepaalde periodes op één rekening werden gestort. Dit betreffen zowel de ING-rekeningen op naam van verdachte als [persoon 1]. Uit dit onderzoek kan de rechtbank echter niet afleiden of [persoon 1] al dan niet over haar eigen inkomsten kon beschikken en of zij bijvoorbeeld de beschikking had over een eigen bankpasje, dan wel gebruik kon maken van het pasje van verdachte - zoals verdachte heeft verklaard - of contant geld ontving.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende conclusie.
De rechtbank kan op grond van de verklaringen in het dossier aannemen dat [persoon 1] niet geheel over haar eigen inkomen kon beschikken. Echter, er was sprake van legale arbeid en een ouder-kind relatie ([persoon 1] was tijdens de ten laste gelegde periode immers nog minderjarig). In een dergelijk situatie acht de rechtbank het niet ongebruikelijk dat de ouder in enige mate het geld van het kind beheert en daar dus ook over beschikt en (deels) aanwendt als gezinsinkomen voor het gezamenlijk levensonderhoud. Over dit laatste punt zullen de meningen binnen de Nederlandse samenleving mogelijk verdeeld zijn, maar dit geldt niet als criterium waar de rechtbank aan moet toetsen. Niet is komen vast te staan dat [persoon 1] op geen enkele wijze kon beschikken over haar eigen geld. Hoewel het dossier geen rooskleurig beeld van verdachte als opvoeder schetst (integendeel, de opvoeding van [persoon 1] ging gepaard met de nodige verbale en fysieke agressie), is van het beeld dat verdachte haar dochter enkel zag als verdienmodel en haar uitbuitte, zoals door de officier van justitie geschetst, niet gebleken.
De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de onder feit 1 ten laste gelegde mensenhandel.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 2:
in de periode van 1 augustus 2020 tot en met 9 september 2021 te Amsterdam, haar kind, [persoon 1] (geboren op [geboortedag 2] 2004), heeft mishandeld door die [persoon 1] meermalen tegen/op het lichaam te slaan en/of te stompen en in het hoofd, in elk geval het lichaam, te bijten en aan de haren te trekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte enkel kan worden veroordeeld voor de eenvoudige mishandeling van [persoon 1]. Hij heeft verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met het feit dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Ook dient in ogenschouw te worden genomen dat de vermoedens van verdachte, dat [persoon 1] een seksuele relatie onderhield met [persoon 2], zijn bevestigd. Logischerwijs heeft dit voor conflicten gezorgd.
Volgens de raadsman dient toepassing te worden gegeven aan artikel 9a Sr, dan wel te worden volstaan met een geheel voorwaardelijke geldboete of taakstraf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft gedurende enige tijd haar minderjarige dochter [persoon 1] mishandeld. Deze mishandelingen bestonden uit het slaan en stompen van [persoon 1] en door haar te bijten en aan haar haren te trekken. [persoon 1] heeft hierdoor verwondingen opgelopen.
Kindermishandeling is een ernstig vergrijp. Verdachte heeft door haar handelen de psychische en lichamelijke integriteit van haar dochter geschonden. Kinderen behoren door hun ouders beschermd te worden en in een veilige omgeving op te groeien. Verdachte heeft haar dochter deze veilige thuisomgeving echter niet geboden door haar meermalen te mishandelen en haar daarbij te verwonden. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Deze straffen hebben hun weerslag gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die rechters gebruiken bij de straftoemeting. Volgens deze oriëntatiepunten is voor een enkele mishandeling met letsel tot gevolg een geldboete het uitgangspunt.
Nu echter sprake is van het meermalen mishandelen van een kind door haar moeder in de woning waar het kind in veiligheid hoort op te groeien, doet het opleggen van een geldboete naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de ernst van deze zaak.
Alles overwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van honderd uren, met aftrek van het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. Met de voorwaardelijke gevangenisstraf wordt preventieve werking beoogd en deze hangt ook als waarschuwing boven het hoofd van verdachte.
De straf die de rechtbank zal opleggen is lager dan de eis van de officier van justitie, omdat zij tot een andere, beperktere, bewezenverklaring is gekomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart
het onder 1 ten laste gelegdeniet bewezen en
spreektverdachte daarvan
vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen haar kind, meermalen gepleegd
Veroordeelt verdachte,
[verdachte]tot een
gevangenisstrafvan
2 (twee) weken.
Bepaalt dat deze straf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte daarnaast tot een
taakstrafvan
100 (honderd) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en A.M. Grüschke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Stockmann, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 november 2023.
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]