ECLI:NL:RBAMS:2023:6932

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
13-140735-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 12 OLW en gelijkstelling met een Nederlander

Op 24 oktober 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy w Gdańsku in Polen. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van zes jaren en zes maanden. De rechtbank heeft de procedure op 10 oktober 2023 behandeld, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij het proces in hoger beroep dat tot zijn veroordeling heeft geleid, en dat zijn verdedigingsrechten niet zijn geëffectueerd. De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) moet worden geweigerd. De officier van justitie betoogde echter dat de overlevering niet in de weg staat, en dat de procedure in hoger beroep aan artikel 12 OLW moet worden getoetst.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering op basis van artikel 12 OLW moet worden geweigerd, omdat niet is voldaan aan de vereisten van dit artikel. Desondanks heeft de rechtbank besloten om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het proces en zijn advocaat had gemachtigd om hem te vertegenwoordigen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft, waardoor hij gelijkgesteld kan worden met een Nederlander. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd, maar de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/140735-23 (EAB 1)
Datum uitspraak: 24 oktober 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 14 augustus 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 juni 2022 door de
Sąd Okręgowy w Gdańsku, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 10 oktober 2023, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F.S. Baardman, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Pools taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
sentence of the District Court in Gdańsk,van 8 maart 2019, met referentie IV K 257/13.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 19 september 2023 blijkt dat
the Court of Appealin Gdańsk bij arrest van 7 juli 2021, met referentie II Aka 306/20 in hoger beroep over de zaak heeft geoordeeld.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes jaren en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW, nu de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij het proces in hoger beroep dat tot zijn veroordeling heeft geleid en hij zijn verdedigingsrechten niet heeft kunnen uitoefenen. De raadsman die de opgeëiste persoon vertegenwoordigde in eerste aanleg, was door de opgeëiste persoon niet gemachtigd om hem ook in het hoger beroep te vertegenwoordigen. Dat de opgeëiste persoon op zeker moment een adres heeft opgegeven, betekent niet dat hij steeds in de gaten heeft moeten houden of hij daar oproepingen ontving.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat. Zij heeft aangevoerd dat uitsluitend de procedure in hoger beroep getoetst dient te worden aan artikel 12 OLW. Primair heeft zij betoogd dat de uitzondering als bedoeld in artikel 12 onder b OLW van toepassing is, en subsidiair dat gezien de specifieke omstandigheden dient te worden afgezien van weigering.
De rechtbank overweegt als volgt. Als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld (Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (Tupikas), ECLI:EU:C:2017:628).
De rechtbank moet daarom eerst vaststellen of het vonnis in eerste aanleg of het arrest in hoger beroep onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt.
In de aanvullende informatie van 19 september 2023 is vermeld:
“In the appellate procedure there occurred another examination of both the guilt and the sentence before the Court of Appeal in Gdańsk in the case no. Il Aka 306/20, under which on 7 July 2021 a verdict of the Court of 2nd instance was given upholding the verdict of the District Court in Gdańsk dated 8 March 2019 in the case no. IV K 257/ 13.”
De rechtbank leidt hieruit af dat in hoger beroep definitief en ten gronde is geoordeeld over schuld en straf. Daarmee valt naar het oordeel van de rechtbank alleen het arrest van 7 juli 2021 van
the Court of Appeal in Gdanskonder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 12 onder b, nu niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon zijn advocaat had gemachtigd zijn verdediging op het proces te voeren en evenmin dat die advocaat tijdens het proces zijn verdediging ook daadwerkelijk heeft gevoerd.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Onderdeel d) van het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces en in eerste aanleg een advocaat had gemachtigd die hem ook daadwerkelijk ter zitting heeft vertegenwoordigd. Deze advocaat heeft namens hem het hoger beroep ingesteld. De opgeëiste persoon heeft bij zijn voorgeleiding bevestigd dat hij met zijn advocaat had afgesproken dat deze hoger beroep zou instellen als hij in eerste aanleg veroordeeld zou worden.
In de aanvullende informatie van 19 september 2023 is vermeld dat de opgeëiste persoon voor het proces in hoger beroep is opgeroepen op het door hem opgegeven adres (
[adres 2] ). De door hem gekozen advocaat is niet verschenen op de eerste zitting in hoger beroep, maar wel op de resterende zittingen.
De opgeëiste persoon heeft op de zitting van 10 oktober 2023 bevestigd dat hij in Polen nog steeds staat ingeschreven op het hiervoor genoemde adres. Hij heeft bevestigd dat hij een adresinstructie heeft ontvangen, maar niet zijn adreswijziging heeft doorgegeven toen hij in 2017 naar Nederland is verhuisd
.
Uit voorgaande leidt de rechtbank af dat het hoger beroep conform afspraak met de opgeëiste persoon is ingesteld door diens raadsman, die in eerste aanleg zijn verdediging had gevoerd. Nu de opgeëiste persoon zijn advocaat heeft verzocht om hoger beroep in te stellen in geval van veroordeling in eerste aanleg, had het op zijn weg gelegen om contact met zijn advocaat te onderhouden over het verloop van de procedure. Daarbij komt dat de opgeëiste persoon is opgeroepen op het door hem opgegeven Poolse adres waar hij ook momenteel nog ingeschreven staat. Onder de geschetste omstandigheden kon en moest hij redelijkerwijs verwachten dat hij op dat adres correspondentie over het proces in hoger beroep zou ontvangen. Als de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot dit arrest heeft geleid, dan is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. De rechtbank ziet daarom af van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het in onderdeel e) van het EAB vermelde feit 37 aan als zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 9, te weten:
witwassen van opbrengsten van misdrijven.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de overige feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
medeplegen van oplichting;
medeplegen van een gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren;
oplichting;
medeplegen van poging tot oplichting.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon gelijk gesteld dient te worden met een Nederlander en heeft daartoe tijdig stukken overgelegd. De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt als volgt.
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon door middel van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. Dit blijkt eveneens uit de brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 3 oktober 2023 waarin is vermeld dat sedert 24 oktober 2022 het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon als duurzaam geldt.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de IND over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 3 oktober 2023 volgt dat de strafrechtelijke feiten er niet toe leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfrecht verliest.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4.2 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit de door de raadsvrouw overgelegde stukken volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische, familiale en sociale banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 47, 140, 312, 317, 326, 326a Wetboek van Strafrecht, en 2, 5, 6a en 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy w Gdańsku, Polen.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde (geschorste) overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is afzonderlijk opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 24 oktober 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.