ECLI:NL:RBAMS:2023:6930

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
13/175184-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het in bezit hebben van een explosief en lachgas

Op 31 oktober 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 23-jarige man, die op 15 juli 2023 in Amsterdam een explosief en 16 flessen lachgas in zijn bezit had. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot 10 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en 240 uur taakstraf. De zaak kwam aan het licht toen een getuige een verdacht pakketje in een zoutbak vond, dat later als explosief werd geïdentificeerd. De verdachte werd herkend op camerabeelden en verklaarde dat hij de tas met het explosief had gekregen van een vriend, zonder te weten wat erin zat. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het explosief bewust voorhanden had, maar sprak hem vrij van bedreiging van bewoners van het appartementencomplex, omdat er onvoldoende bewijs was dat de bewoners op de hoogte waren van de bedreiging. De rechtbank achtte het aanwezig hebben van lachgas bewezen, aangezien dit sinds 1 januari 2023 strafbaar is. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.257474.22
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/175184-23
Datum uitspraak: 31 oktober 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer voor de behandeling van strafzaken, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
thans gedetineerd te: [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 oktober 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P. van Laere, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R.S.E. Bruinen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 15 juli 2023 te Amsterdam, althans in Nederland, bij een appartemenencomplex aan de [adres] , de bewoners van bovenstaand appartementencomplex (te weten nr [huisnummers] ), heeft bedreigd met
- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen ontstaat, en/of
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
- zware mishandeling, en/of
- brandstichting,
door een explosief, bestaande uit een (zwart)pakket (met daarin kruit) met een
elecktriciteitsdraad in een (zout)bak te plaatsen;
feit 2
hij op of omstreeks 15 juli 2023 te Amsterdam, althans in Nederland, bij een appartemencomplex aan de [adres] , een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een explosief, bestaande uit een (zwart)pakket (met daarin kruit) met een elecktriciteitsdraad, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;
feit 3
hij op of omstreeks 15 juli 2023 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad 16 flessen, althans één of meer hoeveelhededn, distikstofmonoxide (lachgas), een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde kan worden bewezen op grond van de inhoud van het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – onder verwijzing naar haar pleitnotitie – vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 1 en feit 2. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft zij aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet had op het bedreigen van bewoners van het appartementencomplex aan de [adres] . Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft zij aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte wist of had moeten weten dat in het Albert Heijn tasje een explosief zat. De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Op 15 juli 2023 heeft een getuige bij de politie melding gemaakt van een verdacht pakketje dat door hem was aangetroffen in een plastic Albert Heijn tas in een zoutbak aan de [adres] . Deze getuige heeft verklaard dat hij eerder die dag, omstreeks 09:00 uur, een persoon met ontbloot bovenlichaam met een Albert Heijn tasje naar buiten heeft zien rennen. Dat tasje werd door die persoon vervolgens in de zoutbak gelegd. De getuige heeft daar op dat moment verder geen aandacht aan geschonken en is weggegaan. Hij heeft later die dag in de zoutbak gekeken en daar het Albert Heijn tasje aangetroffen en opengemaakt. Hij heeft de politie gebeld omdat er ‘allemaal draden’ uit het pakketje staken.
Het pakket werd door een ter plaatse gekomen politieagent herkend als een explosief, mogelijk gemaakt van flitspoeder. Het explosief is vervolgens door de explosievenopruimingsdienst verwijderd.
Uit onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) is gebleken dat het explosief bestond uit een elektriciteitskabel die aan een explosief vastzat. Volgens het NFI bevatte het explosief 350 gram flitspoeder, dat een krachtige explosieve stof is. Uit dit onderzoek volgt verder dat het explosief bij ontploffing kan leiden tot materiele schade en gevaar voor zeer ernstig lichamelijk dan wel dodelijk letsel voor personen die zich in de nabijheid bevinden.
Op camerabeelden is verdachte door de politie herkend als de man die buiten met het bovengenoemde tasje rende.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de persoon op die betreffende beelden is en dat één van zijn vrienden hem had gevraagd een tas te verstoppen. De vriend heeft de tas dicht aan verdachte gegeven en verdachte heeft er niet in gekeken. Op zitting heeft verdachte verklaard dat zijn vriend had gevraagd om de tas boven te verstoppen. Hij kreeg de tas in zijn handen gedrukt en heeft daarover verder geen gesprek gevoerd. Hij ging ervan uit dat de inhoud van de tas illegale goederen betrof. Hij dacht dat het harddrugs zou kunnen zijn en dat wilde hij niet in de woning van zijn ouders hebben, omdat daar regelmatig politie langskomt. Verdachte is met het Albert Heijn tasje naar buiten gegaan en is, zoals ook op de camerabeelden te zien is, in versnelde pas richting de zoutbak gelopen. Verdachte heeft verder op zitting verklaard dat hij het tasje in de zoutbak in de binnentuin van het appartementencomplex heeft gelegd. Verdachte heeft niet willen zeggen wie de man was die hem het tasje heeft gegeven.
Op basis van bovengenoemde bevindingen is de rechtbank van oordeel dat de inhoud van bovengenoemde tas een explosief betreft, zijnde een wapen van categorie II onder 7° als bedoeld in de Wet wapens en munitie.
De vragen die de rechtbank vervolgens zal beoordelen zijn of verdachte dit explosief voorhanden had (feit 2) en of verdachte met dit explosief bewoners (nr [huisnummers] ) van het appartementencomplex aan de [adres] heeft bedreigd (feit 1).
4.3.1
Voorhanden hebben explosief (feit 2)
Bewust aanwezig hebben
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling van het voorhanden hebben van een wapen allereerst vereist is dat de verdachte het wapen bewust aanwezig heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of tot de exacte locatie van dat wapen. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad.
Zoals hiervoor is overwogen heeft verdachte verklaard dat hij het tasje niet in huis wilde hebben. Vastgesteld is dat verdachte met versnelde pas richting een zoutbak is gelopen en de tas in de afgesloten zoutbak heeft gelegd. Die gedragingen lijken erop te duiden dat verdachte snel van de tas af wilde en deze op een kennelijk voor hem veilig ogende plek wilde bewaren. Uit onderzoek is gebleken dat het explosief 350 gram flitspoeder bevatte. Deze bevindingen wijzen zodanig op het bestaan van een meer of mindere mate van bewustheid bij verdachte ten opzichte van het aanwezig hebben van het explosief dat deze redengevend zijn voor het bewijs daarvan en dat van verdachte een aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring mag worden verlangd.
De door verdachte afgelegde verklaring, inhoudende dat hij dacht dat de tas verdovende middelen bevatte en hij de tas niet in het huis van zijn ouders wilde verstoppen, mede omdat hij bang was dat de politie deze bij een eventuele doorzoeking zouden vinden, vindt de rechtbank niet aannemelijk. De ouders van verdachte waren niet thuis en hij had daar met vrienden, zoals hierna wordt besproken, wel 16 flessen lachgas voorhanden. Daarbij komt dat verdachte heeft verklaard dat de tas zwaar aanvoelde. Als de inhoud daarvan daadwerkelijk harddrugs was geweest, zou de waarde daarvan in dat geval aanzienlijk zijn geweest en ligt het niet in de rede dat hij dit buiten zou achterlaten, zonder daarover bovendien een gesprek te hebben met de gestelde eigenaar van de tas.
Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat verdachte in meerdere of mindere mate bewustheid heeft gehad van de aanwezigheid van het explosief.
Feitelijke beschikkingsmacht
Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken. Verdachte heeft het Albert Heijn tasje aangenomen van een andere persoon, is daarmee vervolgens zijn woning uit gelopen en heeft de tas in de zoutbak gelegd. Verdachte heeft gedurende deze periode de feitelijke macht over het explosief gehad. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake was van beschikkingsmacht aan de zijde van de verdachte.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het explosief op 15 juli 2023 voorhanden heeft gehad.
Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
4.3.2
Vrijspraak bedreiging (feit 1)
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte op 15 juli 2023 bewoners (nr. [huisnummers] ) van het appartementencomplex aan de [adres] heeft bedreigd door het explosief in de zoutbak te plaatsen.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zaken van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel zware mishandeling is vereist dat (i) de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en (ii) de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijke letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Zoals hiervoor is vastgesteld heeft verdachte het plastic Albert Heijn tasje, waarin zich het explosief bevond, verstopt in een gesloten zoutbak (strooizout). Dat was in de zomer, op 15 juli 2023. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden onvoldoende aanknopingspunten bestaan om aan te nemen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat het explosief zou worden aangetroffen, noch dat verdachte dit heeft beoogd. Veeleer lijkt er sprake te zijn geweest van het ‘koud leggen’ van het explosief, zoals door het onderzoeksteam blijkens het dossier wordt vermoed. De rechtbank is, met de raadsvrouw, van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzet (al dan niet in voorwaardelijke zin) heeft gehad op bedreiging en zal hem daarvan daarom vrijspreken.
4.3.3
Aanwezig hebben 16 flessen lachgas (feit 3)
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 15 juli 2023 16 flessen lachgas (een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II) aanwezig heeft gehad. Sinds 1 januari 2023 staat lachgas op lijst II van de Opiumwet, waardoor het bezit strafbaar is. Uit het proces-verbaal van bevindingen van het onderzoek naar de woning van verdachte en de daarin opgenomen foto’s blijkt dat er 16 flessen lachgas zijn aangetroffen. Het betrof wegwerpflessen met een inhoud van 2 kg per fles, van het Duitse merk ‘Fastgas’. Verdachte heeft dit feit ter zitting bekend en verklaard dat hij deze flessen had om met vrienden te gebruiken.
Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagevervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 2
op 15 juli 2023 te Amsterdam een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een explosief, bestaande uit een (zwart)pakket (met daarin kruit) met een elektriciteitsdraad, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;
feit 3
op 15 juli 2023 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 16 flessen distikstofmonoxide (lachgas), een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren), met bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd, met uitzondering van het contactverbod. Voor dit laatste geldt dat de noodzaak tot het opleggen ervan niet blijkt, omdat het ziet op een verbod op contact met personen waar verdachte niet bevriend mee is (maar alleen zijn broer). Daarnaast is het lastig te handhaven.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht aan verdachte niet een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel hoger is dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Verder heeft zij verzocht een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het alcohol- en contactverbod, eventueel gecombineerd met een taakstraf.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft een explosief voorhanden gehad. De laatste jaren komen explosieven (en ontploffingen) geregeld voor, de eerste jaren vaak in relatie met plofkraken, maar tegenwoordig steeds vaker ook met andere geweldsdelicten. Een ontploffing levert, voor omstanders binnen een afstand van enkele meters van de ontploffing, gevaar voor ernstig lichamelijk letsel of dodelijk letsel op. Een ontploffing teweegbrengen is daarnaast een delict met een sterk gevaarzettend en mogelijk intimiderend karakter. Dergelijke delicten dragen bij aan gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving. In dit geval heeft zich geen ontploffing voorgedaan, maar het explosief was daarvoor blijkens onderzoek wel geschikt.
Voor wat betreft het aanwezig hebben van lachgas geldt dat de laatste jaren sprake is van toenemende problemen op allerlei terreinen (van onder meer de gezondheidszorg, criminaliteit en het milieu) als gevolg van het gebruik (onder vooral jongeren) ervan als recreatief roesmiddel. Om die reden staat lachgas sinds 1 januari 2023 op lijst II van de Opiumwet, waardoor het bezit strafbaar is.
Persoon verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel van de Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 21 september 2023. Hieruit blijkt dat verdachte de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de reclasseringsrapportages van 20 september 2023 en 13 oktober 2023. Hieruit blijkt het volgende. Verdachte ervaart stabiliteit op praktisch gebied, heeft huisvesting en dagbesteding. Ook zijn er geen problemen op het gebied van financiën en psychosociaal functioneren. Volgens de reclassering is verdachte wanneer hij alcohol en/of lachgas gebruikt impulsiever en beïnvloedbaar. Ook heeft verdachte betrokkenheid bij een lokale groep die zich bezighoudt met criminele activiteiten. De reclassering zou graag meer inzicht willen krijgen in de vriendenkring van verdachte omdat ze daar nu weinig over weten. De reclassering adviseert de rechtbank bij een veroordeling een voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, drugs- en alcoholverbod en een contactverbod.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte ernstige feiten heeft gepleegd zoals hiervoor omschreven, waardoor zij het in beginsel - mede gelet op de oriëntatiepunten vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht - passend en geboden acht om een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte evenwel aanleiding om een behoorlijk gedeelte daarvan in voorwaardelijke zin op te leggen, om daarmee te voorkomen dat verdachte zich wederom schuldig zal maken aan strafbare feiten.
Alles afwegende acht de rechtbank, gelet op de ernst van de feiten en daarbij rekening houdend met de persoon van verdachte, een gevangenisstraf voor de duur tien maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van tweehonderdveertig uren moet worden opgelegd.
De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden, met uitzondering van het contactverbod en het alcoholverbod, opleggen zoals geadviseerd door de reclassering, om verdachte de benodigde hulp en begeleiding te bieden om zodoende het recidiverisico te verminderen. Voor het opleggen van het contactverbod en het alcoholverbod ziet de rechtbank niet de noodzaak.
Verbeurdverklaring
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: tas (plastic Albert Heijn tas waarin het explosief is aangetroffen) en een kabel (witte elektriciteitskabel die aan het exposief vast zat) die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien die voorwerpen geheel of grotendeels zijn gebruikt voor het onder feit 2 bewezen geachte.
Onttrekking aan het verkeer
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: verdovende middelen (16 flessen lachgas), dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp het onder feit 3 bewezen geachte is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, en 57van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en munitie en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Ten aanzien van feit 3
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden.Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2(
twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12 in Amsterdam (088-8041200). Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Drugsverbod
Veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) uren taakstrafdie bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Verklaart verbeurd:
- tas (plastic Albert Heijn tas waarin het explosief is aangetroffen)
- kabel (witte elektriciteitskabel die aan het exposief vast zat)
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- verdovende middelen (16 flessen lachgas)
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Snijders Blok - Nijensteen, voorzitter,
mrs. B. van Galen, M.A. van Rijswijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.L. Onwuteaka, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 oktober 2023.
De jongste rechter, mr. M.A. van Rijswijk, is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.