ECLI:NL:RBAMS:2023:6923

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
13/338284-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervaardiging en openbaarmaking van een deepfake pornovideo en de toepassing van artikel 139h Sr

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 2 november 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die een zogenaamde 'deepfake' pornovideo van de aangeefster heeft vervaardigd en openbaar gemaakt. De verdachte, geboren in 1983, heeft in de periode van 1 november 2020 tot en met 28 oktober 2021, opzettelijk en wederrechtelijk een pornografische video gemaakt waarin het gezicht van de aangeefster digitaal is geplaatst op het lichaam van een andere naakte vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals bedoeld in artikel 139h van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op het vervaardigen en openbaar maken van afbeeldingen van seksuele aard zonder toestemming van de afgebeelde persoon.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de wetgever ook nieuwe vormen van seksueel beeldmateriaal, zoals deepfakes, onder de reikwijdte van dit wetsartikel heeft willen brengen. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij de video heeft gemaakt en deze op internet heeft geplaatst, terwijl hij wist dat dit nadelig kon zijn voor de aangeefster. De rechtbank heeft de ernst van de feiten onderkend, maar ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische toestand en de impact van de zaak op zijn leven.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 180 uren, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en voortzetting van zijn behandeling bij een zorgverlener. De rechtbank heeft geoordeeld dat de straf passend is gezien de omstandigheden van de zaak en de gevolgen voor zowel de verdachte als de aangeefster.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/338284-22
Datum uitspraak: 2 november 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 oktober 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
(mr. C.P. Staal) en van wat verdachte en zijn raadsvrouw (mr. N.W.A. Dekens) naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij in de periode van 1 november 2020 tot en met 28 oktober 2021 in Amersfoort:
opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere afbeeldingen en/of video’s van seksuele aard van [aangeefster] (hierna: aangeefster) heeft vervaardigd, door een pornografische video digitaal te bewerken in die zin dat het gezicht/hoofd van aangeefster op het gezicht/hoofd van een andere (onbekende) naakte vrouw is geplaatst;
deze pornografische video openbaar gemaakt heeft, terwijl hij wist dat die openbaarmaking voor aangeefster nadelig kon zijn.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht. De tekst van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.

3.De waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
3.1.1
De volgende feiten en omstandigheden kunnen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten en omstandigheden hebben tijdens het onderzoek ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering als vertrekpunt dienen voor de beoordeling van de bewijsvraag.
3.1.2
Aangeefster heeft op 29 september 2022 aangifte gedaan nadat haar op 28 oktober 2021 bekend was geworden dat van haar een zogeheten
deepfakepornovideo op het internet staat. Daarbij gaat het om een pornovideo waarbij het gezicht van de vrouwelijke pornoactrice met behulp van een computerprogramma is verwisseld met het gezicht van aangeefster. Naar aanleiding hiervan heeft aangeefster een documentaire gemaakt en in het kader van die documentaire is het IP-adres van degene die de
deepfakepornovideo heeft geplaatst door cyberonderzoekers achterhaald. Aan de hand van dit
IP-adres is de politie bij verdachte uitgekomen. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting bekend dat hij de
deepfakepornovideo met behulp van daarvoor ontwikkelde software gemaakt heeft en dat hij deze vervolgens op internet heeft geplaatst.
3.2
Valt een zogehetendeepfakepornovideo onder het bereik van artikel 139h van het Wetboek van Strafrecht?
3.2.1
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of een zogeheten
deepfakepornovideo onder het bereik van artikel 139h van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) valt. De officier van justitie en de raadsvrouw hebben hierover uiteenlopende standpunten ingenomen.
Het standpunt van de officier van justitie
3.2.2
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van beide tenlastegelegde feiten. Hetgeen waar verdachte zich schuldig aan heeft gemaakt, het maken en de openbaarmaking van een
deepfakepornovideo, valt onder de reikwijdte van artikel 139h Sr. De
deepfakedie verdachte heeft gemaakt, zal door veel mensen niet van echt te onderscheiden zijn. Het gaat om een video die elk redelijk denkend mens als privé zal beschouwen, waardoor het onder het bereik van artikel 139h Sr brengen daarvan aansluit bij de bedoeling van de wetgever. In de memorie van toelichting bij deze wet worden
deepfakesweliswaar niet genoemd, maar worden ze ook niet uitgesloten. De wetgever heeft juist gesteld dat ook nieuwe en toekomstige vormen van afbeeldingen van seksuele aard onder het bereik van de strafbaarstelling vallen. [1] Dat ook
deepfakesonder het bereik vallen is in juni 2023 bevestigd door de wetgever. [2]
Het standpunt van de raadsvrouw
3.2.3
De raadsvrouw heeft ten aanzien van beide aan verdachte tenlastegelegde feiten vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging bepleit en daartoe (samengevat) het volgende aangevoerd. Verdachte heeft niet strafwaardig gehandeld. Er is sprake van
deepfakewanneer iets bijna niet van echt te onderscheiden is of wanneer bestaand materiaal gemanipuleerd wordt zonder dat dat zichtbaar is. Voor wat betreft het door verdachte gemaakte filmpje geldt dat niet van
deepfakegesproken kan worden, omdat voor iedereen duidelijk is dat het niet echt aangeefster is die te zien is in de pornovideo. Het NFI heeft in de video inconsistenties waargenomen. Ook de waarnemingen die de raadsvrouw zelf gedaan heeft, hebben voor haar geleid tot de conclusie dat de video overduidelijk nep is. Ook het op de video geplaatste watermerk met de tekst
‘deepfake’wijst hierop.
3.2.4
Ten aanzien van het aan verdachte onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw daarnaast aangevoerd dat opzet niet bewezen kan worden, omdat verdachte de aanmerkelijke kans dat openbaarmaking voor aangeefster nadelig kon zijn niet bewust heeft aanvaard.
3.2.5
De raadsvrouw heeft tot slot aangevoerd dat de wetgever
deepfakeniet strafbaar heeft willen stellen met artikel 139h Sr. In de wetsgeschiedenis wordt steeds gesproken over ‘echte, al dan niet heimelijk gemaakte opnames in de privésfeer, gemaakt in de fysieke, niet openbare ruimte’. De term
deepfakekomt in de wetsgeschiedenis nergens terug, terwijl deepfake ten tijde van de inwerkingtreding van het artikel wel al bestond. Mocht het komen tot een bewezenverklaring, dan moet ontslag van alle rechtsvervolging volgen omdat het legaliteitsbeginsel is geschonden. Het was voor verdachte in dat geval niet voorzienbaar dat zijn handelen strafbaar was.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
De vraag of een
deepfakepornovideo valt onder het bereik van artikel 139h Sr komt in de kern neer op de vraag of het bestanddeel
afbeelding van seksuele aarduit dat artikel in dat geval bewezen kan worden. Daarbij neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat dit begrip in het eerste lid onder a en in het tweede lid onder b van artikel 139h Sr dezelfde betekenis heeft. Weliswaar wordt in artikel 139h lid 2 onder b Sr (anders dan in de overige artikelleden) niet verwezen naar een afbeelding als bedoeld in het eerste lid onder a van dat artikel, maar dat verschil wordt verklaard door de omstandigheid dat voor een bewezenverklaring van artikel 139h lid 2 onder b Sr niet is vereist dat de afbeelding
wederrechtelijk, dus zonder toestemming van de afgebeelde persoon, is vervaardigd.
Afbeelding van seksuele aard: de grammaticale interpretatie
3.3.2
Op basis van een grammaticale interpretatie van de wettekst kan naar het oordeel van de rechtbank een
deepfakepornovideo onder het begrip
afbeelding van seksuele aardals bedoeld in artikel 139h Sr vallen. Het begrip
afbeeldingis een zeer breed begrip en daar valt naar normaal spraakgebruik, zeker in de huidige maatschappij met alle (online) digitale content, zonder meer een digitaal gemanipuleerde video onder. Een pornovideo is per definitie van seksuele aard, zodat daarmee, ook in het geval dat deze
deepfakeis, naar normaal spraakgebruik sprake is van een afbeelding van seksuele aard.
Afbeelding van seksuele aard: de teleologische interpretatie
3.3.3
Bij de beoordeling van de reikwijdte van het begrip
afbeelding van seksuele aardmoet ook gekeken worden naar de bedoeling van de wetgever ten tijde van de invoering van de strafbaarstelling. Het aangewezen startpunt daarvoor is de bij de artikel 139h Sr horende memorie van toelichting. [3]
3.3.4
De rechtbank stelt vast dat in de parlementaire stukken die betrekking hebben op de invoering van artikel 139h Sr niet expliciet wordt gesproken over (digitaal of anderszins) gemanipuleerde afbeeldingen. In de memorie van toelichting worden verschillende voorbeelden van situaties genoemd die de wetgever onder het bereik van artikel 139h, eerste lid, onder a Sr heeft willen plaatsen. [4] Daarbij gaat het om situaties waarin sprake is van heimelijk gemaakte opnames in bijvoorbeeld sauna’s, kleed- of doucheruimtes van sportcomplexen, toiletten of hotelkamers, maar ook het in de publieke ruimte filmen onder een jurk.
3.3.5
De in de memorie van toelichting genoemde voorbeelden hebben gemeen dat het telkens gaat om situaties waarin sprake is van authentieke (niet gemanipuleerde) opnames die rechtstreeks zijn gemaakt met behulp van een (video)camera. Een
deepfakelijkt daaraan in eerste instantie niet gelijkgesteld te kunnen worden. Dit is ten eerste gelegen in het feit dat het bij een
deepfakeniet gaat om materiaal dat rechtstreeks is vervaardigd met behulp van een camera. Ten tweede gaat het bij een
deepfakeom gemanipuleerde beelden. In het geval van de door verdachte gemaakte
deepfakewordt bijvoorbeeld de indruk gewekt dat het aangeefster is die de in de video afgebeelde seksuele handelingen ondergaat en uitvoert. In werkelijkheid is alleen het gezicht van aangeefster afgebeeld. Het lichaam dat in de video zichtbaar is, behoort toe aan een pornoactrice.
3.3.6
De wetgever heeft zich volgens de rechtbank echter niet slechts tot deze bovengenoemde rechtstreekse opnames willen beperken. De wetgever merkt bijvoorbeeld op:
“De reikwijdte van de strafbaarstelling is zodanig dat ook nieuwe en toekomstige vormen van aan wraakporno verwante vormen van openbaarmaking van seksueel beeldmateriaal met de intentie om de afgebeelde te benadelen hieronder vallen.” [5]
Weliswaar heeft deze opmerking kennelijk slechts betrekking op het tweede lid van artikel 139h zoals geredigeerd in het oorspronkelijke wetsontwerp, maar uit deze opmerking blijkt naar het oordeel van de rechtbank wel de intentie van de wetgever om de reikwijdte van artikel 139h niet beperkt te houden tot de technische mogelijkheden ten tijde van de invoering van de wet.
Verder vermeldt de memorie van toelichting:
“Daarom wordt in een nieuw artikel 139h, eerste lid, onder a, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon vervaardigen van een afbeelding van seksuele aard, ongeacht de plaats waar dit gebeurt of het middel dat hiervoor wordt gebruikt, strafbaar gesteld.” [6]
Ook hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank de intentie van de wetgever om artikel 139h Sr, ten behoeve van het daarmee te beschermen belang, een breed bereik te geven.
3.3.7
Het belang dat de wetgever met de invoering van artikel 139h Sr heeft beoogd te beschermen volgt onder meer uit de plaats waarop dit artikel in de wet is opgenomen. Het artikel staat in Boek II, Titel V van het Wetboek van Strafrecht en geldt dus als een misdrijf tegen de openbare orde. Meer specifiek is het artikel ondergebracht in een reeks van artikelen (138 Sr tot en met 139h Sr) die (in min of meerdere mate) de privacy van personen beoogt te beschermen, in dit geval
seksueleprivacy. De wetgever zelf zegt hier het volgende over:
“De strafrechtelijke aanpak is gericht op situaties waarin iemand bewust de privacy van een ander schendt. Het strafrechtelijk optreden is gericht op de vervaardiger die opzettelijk en zonder medeweten of toestemming van de afgebeelde seksueel beeldmateriaal vervaardigt en de verspreider die beeldmateriaal openbaar maakt met het oogmerk de afgebeelde persoon te beschadigen.” [7]
3.3.8
Het te beschermen belang bestaat er aldus uit dat seksueel getint beeldmateriaal niet tegen iemands zin vervaardigd mag worden, dan wel dat dit beeldmateriaal in de privésfeer moet blijven wanneer openbaarmaking nadelig kan zijn voor de afgebeelde persoon. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook seksueel beeldmateriaal in de vorm van een
deepfake-afbeeldingen onder dit te beschermen belang vallen, mits het beeldmateriaal in kwestie zodanig echt lijkt dat het op het eerste gezicht niet duidelijk is dat het gaat om beelden die gemanipuleerd zijn. Het gaat er in dat geval om dat bij de gemiddelde, redelijk denkende mens die onbevangen (en dus zonder vooraf aanwezige wetenschap van het feit dat het gaat om een
deepfake) naar het beeldmateriaal kijkt, op het eerste gezicht redelijkerwijs de overtuiging kan bestaan dat de daarop afgebeelde persoon daadwerkelijk ook die persoon is. Het mag in zo’n geval voor de afgebeelde persoon duidelijk zijn dat de beelden niet echt zijn, voor de buitenwereld is dit niet noodzakelijkerwijs het geval. Deze lezing sluit aan bij hetgeen de wetgever in de memorie van toelichting opmerkt, namelijk dat een afbeelding van seksuele aard een afbeelding is die ‘een zodanig intiem seksueel karakter heeft dat deze door ieder redelijk denkend mens als privé zal worden beschouwd’. [8] De mate van de schending van de privacy die het vervaardigen en/of openbaar maken van een authentieke video met zich brengt is niet wezenlijk anders bij het vervaardigen en/of openbaar maken van een niet of nauwelijks van echt te onderscheiden
deepfake.
3.3.9
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat deepfake seksueel beeldmateriaal als omschreven in overweging 3.3.8 gekwalificeerd kan worden als
een afbeelding van seksuele aardals bedoeld in artikel 139h Sr.
Toepassing op de onderhavige zaak
3.3.10
De rechtbank komt nu toe aan de toepassing van het bovenstaande op de onderhavige zaak.
Feit 1
3.3.11
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde moet beoordeeld worden of verdachte
opzettelijk en wederrechtelijkeen
afbeelding van seksuele aardvan een persoon heeft
vervaardigd.
Opzettelijk en wederrechtelijk vervaardigen
3.3.12
Uit de aangifte volgt dat er sprake is van wederrechtelijkheid. Aangeefster heeft verdachte immers geen toestemming gegeven om van haar een
deepfakepornovideo te maken. Verdachte heeft een pornografisch videofragment uitgekozen, heeft beeldmateriaal van aangeefster verzameld en heeft hiermee vervolgens, met behulp van daarvoor bestemde software, een
deepfakepornovideo gemaakt, zodat bewezen is dat verdachte deze heeft vervaardigd. Verdachte is hierin bewust te werk gegaan en wist dat hij geen toestemming had van aangeefster, zodat ook het opzet op de wederrechtelijkheid is bewezen.
Een afbeelding van seksuele aard
3.3.13
In rechtsoverwegingen 3.3.8 en verder heeft de rechtbank vastgesteld dat seksueel
deepfakebeeldmateriaal kan worden gekwalificeerd als een afbeelding van seksuele aard van een persoon wanneer het, kort samengevat, zodanig echt lijkt dat het op het eerste gezicht door een redelijk denkend mens niet van echt te onderscheiden is. In de onderhavige zaak staat vast dat verdachte een
deepfakepornovideo heeft gemaakt. De rechtbank heeft de bewuste
deepfakepornovideo in raadkamer bekeken. Vanzelfsprekend wist de rechtbank op dat moment al dat het gaat om een niet echte, maar
deepfakepornovideo. Door met die wetenschap nauwkeurig naar de video te kijken, heeft de rechtbank een aantal inconsistenties waargenomen. Echter voor de gemiddelde, redelijk denkende mens die onbevangen en zonder deze voorkennis naar de
deepfakepornovideo kijkt, zullen deze inconsistenties niet afdoen aan het realisme van de beelden en zal de video de indruk geven dat de persoon waarvan het hoofd op de video wordt gezien ook degene is die de seksuele handelingen verricht en ondergaat. De door verdachte gemaakte
deepfakepornovideo van aangeefster kan naar het oordeel van de rechtbank daarom aangemerkt worden als een afbeelding van seksuele aard van een persoon. De door verdachte op de video geplaatste tekst dat het gaat om een
deepfakemaakt dat niet anders. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de strafbaarheid van de gedraging ligt in de vervaardiging van het seksuele beeldmateriaal zelf. Ook als verdachte de deepfake pornovideo op zijn eigen computer had laten staan, dan zou dit nog steeds een strafbaar feit als bedoeld in artikel 139h lid 1 onder a Sr hebben opgeleverd. In die zin maakt het dan ook niet uit of in de video wel of niet wordt vermeld dat om een deepfake gaat. Het verweer van de raadsvrouw op dat punt slaagt daarom niet.
Feit 2
3.3.14
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde moet beoordeeld worden of verdachte
een afbeelding van seksuele aard openbaar heeft gemaakt, terwijl hij
wist dat die openbaarmaking nadelig voor die persoon kon zijn.
Een afbeelding van seksuele aard
3.3.15
Zoals de rechtbank hiervoor in rechtsoverweging 3.3.1 heeft overwogen, heeft dit begrip in het tweede lid onder b van artikel 139h dezelfde betekenis als in het eerste lid onder a van dat artikel. Ook met betrekking tot feit 2 kan de
deepfakepornovideo daarom worden aangemerkt als een afbeelding van seksuele aard.
Openbaarmaking en de wetenschap van het mogelijke nadeel daarvan voor aangeefster
3.3.16
Niet ter discussie staat dat verdachte de
deepfakepornovideo openbaar heeft gemaakt. Verdachte heeft ontkend dat hij wist dat deze openbaarmaking voor aangeefster nadelig kon zijn. Hij heeft er naar eigen zeggen ‘niet over nagedacht’. Naar het oordeel van de rechtbank maakt de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte echter dat bewezen is dat verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de openbaarmaking van de
deepfakepornovideo voor aangeefster nadelig zou zijn. In de eerste plaats gaat het om expliciet pornografisch materiaal, waardoor het voor verdachte duidelijk mag worden verondersteld dat aangeefster hier niet zonder meer mee geassocieerd zou willen worden. Daar komt bij dat verdachte heeft verklaard dat hij al vrij snel na het online plaatsen van de video spijt kreeg van het plaatsen daarvan, waarna hij geprobeerd heeft de video te verwijderen en, toen dat niet lukte, de prijs van de
deepfakevideo heel hoog heeft gemaakt om het downloaden ervan te ontmoedigen. Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte heeft beseft dat het plaatsen van de
deepfakevideo op een openbaar toegankelijke website nadelig kon zijn voor aangeefster, maar dat hij dit risico in ieder geval aanvankelijk voor lief heeft genomen.
3.3.17
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het handelen van verdachte maakt dat alle in artikel 139h Sr opgenomen bestanddelen van de tenlastelegging kunnen worden bewezen.
Legaliteitsbeginsel
3.3.18
Het vervaardigen en de openbaarmaking van nauwelijks van echt te onderscheiden seksueel
deepfakebeeldmateriaal valt, zoals hierboven geconcludeerd, onder het bereik van artikel 139h Sr. Dit artikel is op 1 januari 2020 in werking getreden. Deze datum ligt ruim vóór het begin van de periode waarin verdachte zich, zoals hierna bewezenverklaard, schuldig gemaakt heeft aan het tenlastegelegde, namelijk op zijn vroegst 1 november 2020. Daarmee is van een schending van het legaliteitsbeginsel, zoals door de raadsvrouw gesteld, geen sprake. Evenmin is sprake van een situatie dat de rechtbank een dermate extensieve uitleg heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 139h Sr dat deze uitleg voor verdachte onvoldoende voorzienbaar en kenbaar was, zodat hij zijn gedrag daar niet op kon aanpassen. Er is daarom geen aanleiding om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, zoals de raadsvrouw heeft bepleit.
Pleegperiode en pleegplaats
3.3.19
Het precieze moment waarop verdachte de video vervaardigd en op internet geplaatst heeft, is niet te achterhalen. De rechtbank acht wel bewezen dat de video, overeenkomstig de in de tenlastelegging genoemde periode, ergens tussen 1 november 2020 (de datum waarop het account van verdachte waarmee de
deepfakeis geplaatst ongeveer is aangemaakt) en 28 oktober 2021 (de datum waarop aangeefster geattendeerd werd op het bestaan van de
deepfake) is vervaardigd en openbaar is gemaakt. De
deepfakepornovideo is aangetroffen op de computer van verdachte, die in beslag is genomen in zijn woning op het adres in [woonplaats] waar hij al sinds 2016 staat ingeschreven. De rechtbank acht daarom bewezen dat het feit door verdachte is gepleegd in zijn woonplaats, [woonplaats] .

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van het voorgaande en de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
t.a.v. feit 1:
in de periode van 1 november 2020 tot en met 28 oktober 2021 te Amersfoort opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten [aangeefster] , een afbeelding van seksuele aard heeft vervaardigd, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk en wederrechtelijk een bewerkte pornografische video gemaakt waarbij hij, verdachte, het gezicht van die [aangeefster] via digitale bewerking op het gezicht van een andere onbekende naakte vrouw heeft geplaatst;
t.a.v. feit 2:
in de periode van 1 november 2020 tot en met 28 oktober 2021 te Amersfoort van een persoon, te weten van [aangeefster] , een afbeelding van seksuele aard, te weten een pornografische video, waarop een geheel ontkleed lichaam is te zien met het gezicht van die [aangeefster] , openbaar heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat die openbaarmaking voor die persoon nadelig kon zijn.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Motivering van de straf

De eis van de officier van justitie
7.1
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren,
met bevel, voor het geval verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat verdachte veroordeeld wordt tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals die in het rapport door de reclassering zijn geformuleerd.
Het standpunt van de verdediging
7.2
De verdediging heeft aangevoerd dat de strafzaak een enorme impact heeft gehad op het privéleven van verdachte. Zij heeft daarom verzocht om in het geval van een bewezenverklaring te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel als bedoeld in artikel 9a Sr, of om te volstaan met een beperkte voorwaardelijke straf in combinatie met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Het oordeel van de rechtbank
7.3
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
7.4
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het zonder toestemming van aangeefster vervaardigen van een
deepfakepornovideo van haar en het openbaar maken ervan, terwijl hij wist dat dit nadelig kon zijn voor aangeefster. Dit zijn ernstige strafbare feiten. De psychische gevolgen voor slachtoffers waarvan zonder toestemming een
deepfakepornovideo is gemaakt en openbaar is gemaakt, kunnen ernstig en langdurig zijn. Vaak overheersen gevoelens van schaamte, onmacht en onveiligheid. Hierbij speelt een rol dat eenmaal op het internet verspreid materiaal vaak niet (volledig) verwijderd en vernietigd kan worden, zodat slachtoffers ook na de publicatie hiermee nog gedurende lange tijd en via verschillende (sociale media)kanalen geconfronteerd kunnen worden. Dit doet ernstig afbreuk aan de (online) veiligheid van slachtoffers en schendt hun seksuele autonomie, identiteit en (seksuele) privacy. De video die verdachte heeft gemaakt is schokkend en smakeloos. Dat erkent de verdediging op zitting ook. Verdachte raakte bekend met
deepfakepornovideo’s en vroeg zich af of hij die ook kon maken. Vervolgens heeft hij zich in het proces verdiept en is hij aan de slag gegaan met het maken van dergelijke video’s. De video van aangeefster is slechts één van de vele die hij heeft gemaakt. Omdat hij naar eigen zeggen wilde weten ‘wat anderen ervan vonden’ heeft verdachte de video ook online geplaatst. Daarbij heeft hij zich weinig aangetrokken van de gevolgen die dit voor aangeefster zou kunnen hebben. Dat neemt de rechtbank hem kwalijk.
7.5
Gezien de ernst van de feiten zou daarop in beginsel met een forse onvoorwaardelijke straf dienen te worden gereageerd. In dit specifieke geval ziet de rechtbank dat echter anders. Daartoe acht de rechtbank van belang dat deze zaak ook op verdachte zelf een zware wissel heeft getrokken en nog steeds nadelige gevolgen heeft. Aangeefster heeft van deze zaak een documentaire gemaakt en de zaak heeft (vervolgens) aandacht gekregen in de media. Ook de relatie van verdachte is onder spanning komen te staan. Verdachte is door dit alles na zijn aanhouding bij de crisisdienst terechtgekomen, is langere tijd suïcidaal geweest en heeft ter zitting aangegeven dit in zekere mate nog altijd te zijn. Verdachte heeft in die zin veel nadelige gevolgen van zijn handelen ondervonden. Inmiddels is hij op vrijwillige basis onder behandeling bij De Waag en is hij gediagnosticeerd met autisme. De rechtbank sluit niet uit dat het gedrag van verdachte ook deels uit dit autisme is voortgekomen, zoals de verdediging ter zitting heeft gesuggereerd. Daar komt bij dat verdachte vanaf het begin openheid van zaken heeft gegeven over hetgeen hij heeft gedaan, thans inziet dat zijn handelen fout is geweest en heeft aangegeven nooit meer een
deepfakepornovideo te zullen maken. Hij komt daarin oprecht over.
7.6
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het aan verdachte opleggen van een onvoorwaardelijke straf niet passend is. De rechtbank ziet wel aanleiding om aan verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 180 uren op te leggen, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank koppelt daaraan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, namelijk een meldplicht bij de reclassering en het voortzetten van de reeds door verdachte gestarte ambulante behandeling bij De Waag. Hoewel verdachte heeft aangegeven dat hij gemotiveerd is voor deze behandeling wil de rechtbank waarborgen dat hij deze behandeling blijft ondergaan, ook op moment dat hij wat minder gemotiveerd raakt.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 139h van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart
bewezendat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart
niet bewezenwat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
t.a.v. feit 1:
het opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon een afbeelding van seksuele aard vervaardigen
t.a.v. feit 2:
het van een persoon een afbeelding van seksuele aard openbaar maken, terwijl hij weet dat die openbaarmaking nadelig voor die persoon kan zijn
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 180 (hondertachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 (negentig) dagen.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij de reclasseringVeroordeelde meldt zich binnen één werkdag na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2 te Utrecht. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
Veroordeelde zet de behandeling bij De Waag [plaats] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, voort. De behandeling is reeds in een vrijwillig kader gestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid Sr, toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid Sr, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en C.A.R. Bleijendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 november 2023.

Voetnoten

1.De officier van justitie heeft verwezen naar
2.De officier van justitie heeft verwezen naar pagina 3 van een kamerbrief van 16 juni 2023 met als onderwerp ‘Beleidsreactie op de WODC-onderzoeken naar de regulering van deepfakes en immersieve technologieën’, met kenmerk 4362199.
3.
4.
5.
6.
7.
8.