ECLI:NL:RBAMS:2023:6882

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
71/188609-22 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van valsheid in geschrift in het kader van onderzoek Coalcity II

Op 30 oktober 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift. De zaak is voortgekomen uit het onderzoek Coalcity II, dat zich richtte op onder andere handel in verdovende middelen en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte heeft in de periode van 6 september 2020 tot en met 28 september 2020 bankoverschrijvingen en een brief van een Portugese bank vervalst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks dat zij niet ter terechtzitting verscheen, op basis van WhatsApp-gesprekken en andere bewijsmiddelen betrokken was bij het aanpassen van documenten op verzoek van een medeverdachte. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen van valsheid in geschrift, waarbij de verdachte opzettelijk documenten heeft aangepast met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren. Tevens is er een strafkorting toegepast vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 71/188609-22 (Promis)
Datum uitspraak: 30 oktober 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 31 augustus 2023 (inhoudelijke behandeling) en 30 oktober 2023 (sluiting onderzoek).
Verdachte is op de inhoudelijke behandeling van haar strafzaak - ondanks behoorlijk daartoe te zijn opgeroepen - niet ter terechtzitting verschenen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. A.S. Bijleveld en M.P. Kok (hierna: de officier van justitie), en van wat de bepaaldelijk gemachtigd raadsman van verdachte, mr. J.F. van der Brugge, naar voren heeft gebracht. De verdachte is wel verschenen bij de sluiting van het onderzoek.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrifte door een bankoverschrijving/betaalbevestiging en een brief van de Portugese bank [naam bank] in strijd met de waarheid aan te passen in de periode van 6 september 2020 tot en met 28 september 2020.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Verdachte heeft het feit ontkend. Uit de getuigenverklaring van medeverdachte [medeverdachte] blijkt dat er slechts sprake was van ‘vingeroefeningen’ en ‘
spielerei’. De geschriften zijn niet door verdachte aangepast met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden. [1]
4.3.1.
Inleiding
De verdenking van valsheid in geschrifte zoals aan verdachte ten laste is gelegd, komt voort uit een onderzoek naar (onder meer) handel in verdovende middelen, witwassen en deelname aan een criminele organisatie. In dit onderzoek (dat de naam “Coalcity” heeft gekregen) komen verschillende medeverdachten naar voren, waaronder [medeverdachte]
Bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte] is een telefoon met telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer] aangetroffen. Uit onderzoek naar deze telefoon blijkt dat de gebruiker van dit nummer wordt aangesproken met onder meer ‘ [naam 1] ’, ‘ [naam 2] ’ en ‘ [naam 3] ’. [2] De rechtbank stelt vast dat, gelet op de plek waar deze telefoon is aangetroffen, in samenhang met het gebruik van de voornaam van de medeverdachte, deze telefoon aan [medeverdachte] toebehoort en bij hem in gebruik is.
In de telefoon van [medeverdachte] zijn WhatsApp-gesprekken aangetroffen met “ [accountnaam] ”, die gebruik maakt van een profielfoto van verdachte. [3] De tweede voornaam van verdachte is ‘ [voornaam] ’. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat dit WhatsApp-account aan verdachte toebehoort en zij de gebruiker is. Dat is ook niet door verdachte weersproken.
Hierna zal worden besproken wat uit het berichtenverkeer tussen verdachte en [medeverdachte] met betrekking tot het tenlastegelegde naar voren is gekomen.
4.3.2.
WhatsApp-gesprekken
Op 5 september 2020 vindt er een WhatsApp-gesprek plaats tussen verdachte en [medeverdachte] , waarbij verdachte onder meer aan [medeverdachte] vraagt waar haar geld (‘die revolut poen van jou’) blijft. Verdachte vraagt vervolgens of [medeverdachte] ‘heeft lopen kloten met dat betaalbewijs’. Daarbij geeft ze aan dat zij dat ‘de laatste tijd vaak ziet’. [medeverdachte] zegt haar vervolgens dat zij het geld de dag daarop zal krijgen. [4]
Op 6 september 2020 stuurt [medeverdachte] aan verdachte onderstaand bankafschrift en vraagt hij haar of zij dit kan aanpassen met ‘dat programma’. [5]
Verdachte installeert vervolgens een programma en houdt [medeverdachte] op de hoogte van het installatieproces door middel van screenshots. Zodra de installatie is voltooid, vervangt verdachte in eerste instantie uit eigen beweging de naam van de ontvanger (‘
[naam ontvanger 1]’) met de tekst: ‘ [medeverdachte] is een oplichter’. [medeverdachte] vindt dit klaarblijkelijk grappig, want hij antwoordt met ‘Hahahah’. [6]
Vervolgens geeft [medeverdachte] aan verdachte verschillende opdrachten om het document te bewerken. In de eerste plaats moet zij het betaalde bedrag van 11.750,- euro veranderen in 36.000,- euro. Vervolgens dient zij aan de hand van een foto van een bankpas die [medeverdachte] haar stuurt de naam van de ontvanger te wijzigen in ‘
[naam ontvanger 2]’ en de IBAN aan te passen. De datum moet zij op de datum van de daaraan voorafgaande maandag zetten. Daarbij vraagt verdachte onder meer aan [medeverdachte] ‘waarom hij dit steeds doet’. Ook vraagt verdachte aan [medeverdachte] of ze ook ‘die c’ in de IBAN moet zetten. Vervolgens geeft [medeverdachte] haar de opdracht om de omschrijving te wijzigen van ‘
[omschrijving 1]’ in ‘
[omschrijving 2]’. Tot slot dient verdachte de BIC code te wijzigen. [7]
Verdachte stuurt uiteindelijk onderstaand screenshot naar [medeverdachte] , waarop hij reageert met ‘Top’. [8]
Op 28 september 2020 stuurt [medeverdachte] verdachte een afbeelding van een brief van de Portugese bank [naam bank] en vraagt hij haar of zij deze kan aanpassen. [9]
Een kwartier later antwoordt verdachte dat zij het document heeft gezien en vraagt zij wat er moet gebeuren. [medeverdachte] zegt vervolgens dat hij langskomt en er over 15 minuten zal zijn. Ongeveer een kwartier later belt [naam 1] met verdachte. Drie kwartier later stuurt verdachte het volgende document naar [medeverdachte] . [10]
De rechtbank stelt vast dat, in vergelijking met de eerste brief, in deze laatste brief de naam en adres van de ontvanger, de datum en de inhoud van de brief is aangepast. In de brief staat nu dat er een bedrag van 3.920.000,- euro naar [naam 4] zou zijn overgemaakt.
De rechtbank concludeert dan ook uit het voorgaande dat verdachte op 6 september 2020 en op 28 september 2020 de bankoverschrijving/betaalbevestiging en de brief van de Portugese bank [naam bank] zodanig heeft aangepast, dat deze geschriften - die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit (een betaling) te dienen - op essentiële onderdelen zijn veranderd en (daarmee) zijn vervalst.
Uit het dossier kan niet worden afgeleid of en zo ja, waarvoor, de vervalste documenten vervolgens zijn gebruikt.
De vraag waar de rechtbank vervolgens voor staat, is of verdachte ook het oogmerk had om die geschriften als ‘echt en onvervalst te gebruiken of te doen gebruiken’ en zij zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte.
4.3.3.
Oogmerk
Anders dan de raadsman in zijn pleidooi naar voren heeft gebracht, heeft verdachte het feit niet ontkend. Zij heeft gedurende het gehele onderzoek een beroep gedaan op haar zwijgrecht en is niet ter zitting verschenen. Dat kan haar weliswaar in beginsel niet worden tegengeworpen, maar het betekent ook dat zij ervoor heeft gekozen om geen uitleg te geven over de vervalsingen die zij in opdracht van [medeverdachte] heeft uitgevoerd.
De raadsman heeft verwezen naar hetgeen [medeverdachte] op 21 maart 2023 bij de rechter-commissaris (als getuige in de zaak van verdachte) heeft verklaard, namelijk dat hij haar vroeg documenten aan te passen als een ‘test’, om te bezien wat verdachte kon in het kader van de studie die zij zou hebben gedaan in ‘webdesign en dingen met IT’.
Gelet op de hiervoor besproken feiten en omstandigheden, acht de rechtbank de verklaring van [medeverdachte] - die overigens dus niet is bevestigd door verdachte - volstrekt ongeloofwaardig. In de eerste plaats geeft verdachte aan op 5 september 2020, één dag voordat zij opdracht krijgt om het betaalbewijs aan te passen, dat zij de laatste tijd meerdere keren heeft gezien dat [medeverdachte] ‘heeft lopen kloten met een betaalbewijs’. Daarnaast volgt uit het gesprek van 6 september 2020 dat verdachte in eerste instantie geheel uit eigen beweging de kop van het betaalbewijs aanpast naar ‘ [medeverdachte] is een oplichter’. Vervolgens blijkt uit ditzelfde gesprek dat verdachte van [medeverdachte] vijfmaal zeer specifieke instructies krijgt om het betaalbewijs aan te passen, welke aanpassingen zij ook daadwerkelijk uitvoert en waarna ze hem het eindresultaat stuurt. Deze werkwijze blijkt eveneens uit het gesprek van 28 september 2020. Nergens blijkt uit de gesprekken dat het zou gaan om een test.
De rechtbank neemt verder in aanmerking dat verdachte al eerder samen met [medeverdachte] criminele activiteiten ontplooide. Zij is in juli 2022 onherroepelijk veroordeeld voor bedrieglijke bankbreuk, witwassen en deelname aan een criminele organisatie met (onder meer) [medeverdachte] in de periode van 11 april 2011 tot en met 16 december 2013. [11] Op het moment dat zij de bankoverschrijving/betaalbevestiging en de brief aanpast, kent zij [medeverdachte] dus al minstens negen jaar. Uit het dossier rijst het beeld dat verdachte langdurig en al dan niet tegen betaling verschillende hand- en spandiensten voor [medeverdachte] verrichtte. Opvallend is onder meer de bevinding dat verdachte in 2018 in Griekenland gedetineerd is geweest op verdenking van betrokkenheid bij een BMK-transport (waarvan zij na 1,5 jaar voorarrest is vrijgesproken), waarvoor [medeverdachte] volgens verdachte in een telefoongesprek ‘kankerblij moet zijn dat hij de dans ontsprongen is en niet hij maar zij daar zit’. Verder voerde verdachte in januari 2020 bijvoorbeeld met gebruik van de valse naam ‘ [naam 5] ’ een telefoongesprek namens een aan [medeverdachte] gelieerde onderneming. [12]
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat het niet anders kan dan dat verdachte het oogmerk heeft gehad om de geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
4.3.4.
Medeplegen
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] is komen vast te staan. [medeverdachte] geeft de opdrachten, verdachte denkt met hem mee (zo vraagt ze of ‘die c’ ook in de IBAN moet worden opgenomen), volgt zijn aanwijzingen op en voert de vervalsing feitelijk uit. Het vervalste document stelt ze dan telkens ter beschikking aan [medeverdachte] . Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
De rechtbank merkt overigens op dat [medeverdachte] bij vonnis (parketnummer 13/997042-19) van gelijke datum als het onderhavige voor medeplegen van gewoontewitwassen, medeplegen van drugstransporten en deelname aan een criminele organisatie met onder meer het oogmerk op valsheid in geschrift wordt veroordeeld.
4.3.5.
Conclusie
De rechtbank komt, gelet op dat wat hiervoor is besproken, tot een bewezenverklaring van medeplegen van valsheid in geschrifte in de periode van 6 september 2020 tot en met 28 september 2020.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
in de periode van 6 september 2020 tot en met 28 september 2020 in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander,
A. een bankoverschrijving/betaalbevestiging, en:
B. een brief van de Portugese bank [naam bank] ,
telkens zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, heeft vervalst, immers hebben verdachte en haar mededader opzettelijk in strijd met de waarheid:
A. de datum, het bedrag, het IBAN, de naam van de ontvanger van de transactie, de BIC code en de omschrijving op een bankafschrift/betaalbevestiging aangepast, en:
B. de naam van de ontvanger, het adres van de ontvanger, de datum en de hele inhoud van de brief aangepast,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen. De omstandigheid dat verdachte momenteel tijdelijk in het buitenland zou verblijven, staat niet in de weg aan het opleggen van een taakstraf. Zij heeft haar bestaan immers normaliter in Nederland.
8.2.
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman aangevoerd dat de eis van de officier van justitie aan de hoge kant is. Wel is verdachte in staat een taakstraf uit te voeren, nu zij slechts tijdelijk in het buitenland verblijft.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op verzoek van medeverdachte [medeverdachte] een bankafschrift/betaalbevestiging en een brief van een bank vervalst. In de samenleving - en met name in het economische verkeer - moet erop kunnen worden vertrouwd dat geschriften die bedoeld zijn om tot bewijs te dienen, echt en onvervalst zijn. Dat vertrouwen heeft verdachte met haar handelen geschaad.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 7 augustus 2023. Hieruit blijkt dat verdachte op 7 juli 2022 onherroepelijk is veroordeeld voor onder meer deelname aan een criminele organisatie in de periode van 11 april 2011 tot en met 16 december 2013. Zoals blijkt uit voornoemd arrest van het Gerechtshof Den Haag, maakte ook [medeverdachte] deel uit van deze criminele organisatie. Op geen enkele wijze blijkt dat verdachte sindsdien enige afstand van [medeverdachte] heeft genomen.
Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor haar handelen en er geen blijk van gegeven het strafwaardige van haar handelen in te zien. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank bij de straftoemeting het tijdsverloop van het strafproces in aanmerking genomen. Bij de berechting van een zaak heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte kan in dit geval als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 28 oktober 2020 voor het eerst als verdachte gehoord. Op deze datum is de redelijke termijn aangevangen.
Tussen 28 oktober 2020 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van nagenoeg drie jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van één jaar. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf. De rechtbank zal hiermee in strafmatigende zin rekening mee houden door verdachte een strafkorting toe te kennen van 10%.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank acht in beginsel een taakstraf van 200 uren passend en geboden. Nu er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank de op te leggen taakstraf matigen naar 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis.
De rechtbank acht daarnaast - in afwijking van de eis van de officier van justitie - de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd aangewezen, om verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. De aard van het onderhavige feit, in combinatie met de aard van haar eerdere veroordeling en de lange duur van de samenwerking c.q. relatie met [medeverdachte] vormen daarvoor te meer aanleiding. De rechtbank legt daarom naast de taakstraf nog een voorwaardelijke gevangenisstraf op voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren.

9.Beslag

Onder verdachte zijn een telefoon en een tablet in beslag genomen.
9.1.
Standpunten ter zitting
De officier van justitie heeft gevorderd de goederen verbeurd te verklaren, nu op beide gegevensdragers afbeeldingen van bewerkte overschrijvingen zijn aangetroffen.
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman verzocht de voorwerpen terug te geven aan verdachte. Er bestaat geen relatie tussen de inbeslaggenomen voorwerpen en enige strafbare handelingen. Op de tablet en telefoon zijn immers geen apps aangetroffen waarmee documenten kunnen worden vervalst.
9.2.
Oordeel van de rechtbank
Uit het dossier blijkt dat op de telefoon afbeeldingen van bewerkte overschrijvingen zijn aangetroffen. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat met behulp van dat voorwerp het bewezen geachte is begaan. De telefoon wordt daarom verbeurdverklaard.
Dat geldt niet voor de tablet. Voor zover daarop ook afbeeldingen van bewerkte overschrijvingen zouden zijn aangetroffen, blijkt dat niet uit het dossier. De tablet moet daarom aan verdachte worden teruggeven.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 57, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
1 (één) maand.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart
verbeurd:
- 1 STK Telefoontoestel Samsung Galaxy (
omschrijving: PL2600-LERAG18014_625066 Samsung Galaxy Z Flip, Zwart, merk: Samsung).
Gelast de
teruggave aan verdachtevan:
- 1 STK Tablet (
omschrijving: PL2600-LERAG18014_625064 Microsoft tablet, Zwart, merk: Microsoft).
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. E. Akkermans en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 oktober 2023.
[…]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer LERAG18014-5330, in zaakdossier 11 en hierna aangeduid als: rubriek 05 – Bijlage 134, p. 51999 (aanpassingen documenten door [verdachte] ).
3.Rubriek 05 – Bijlage 134, p. 51999 (aanpassingen documenten door [verdachte] ).
4.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer LERAG18014-5324, in zaakdossier 11 en hierna aangeduid als: rubriek 05 – Bijlage 133, p. 51994 – 51996 (Whatsappgesprek over betalen geld van [naam 1] aan [verdachte] ).
5.Rubriek 05 – Bijlage 134, p. 52000 (Aanpassingen documenten door [verdachte] ).
6.Rubriek 05 – Bijlage 134, p. 52000 - 52001 (Aanpassingen documenten door [verdachte] ).
7.Rubriek 05 – Bijlage 134, p. 52001 - 52003 (Aanpassingen documenten door [verdachte] ).
8.Rubriek 05 – Bijlage 134, p. 52004 (Aanpassingen documenten door [verdachte] ).
9.Rubriek 05 – Bijlage 134, p. 52004 (Aanpassingen documenten door [verdachte] ).
10.Rubriek 05 – Bijlage 134, p. 52005 (Aanpassingen documenten door [verdachte] ); LERAG18014-5970, p. 2 (Aanvullend PV op LERAG18014-5330).
11.Gerechtshof Den Haag 11 juli 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1486 (niet gepubliceerd).
12.Proces-verbaal zaakdossier 11 - Criminele Organisatie, p. 119.