Beoordeling door de rechtbank
1. De rechtbank beoordeelt of verweerder eisers WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.
Wat aan deze procedure voorafging
2. Eiser was laatstelijk werkzaam als vrachtwagenchauffeur voor gemiddeld 50 uur per week. Op 20 maart 2018 meldde eiser zich ziek voor dit werk wegens frozen shoulder- en stemmingsklachten. Op 22 december 2019 heeft eiser bij verweerder een WIA-uitkering aangevraagd.
3. Verweerder heeft deze aanvraag op 21 augustus 2020 toegewezen en eiser vanaf
30 juli 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Verweerder heeft het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser daarbij vastgesteld op 35,49%. Na bezwaar van eisers voormalig werkgever wijzigde verweerder het arbeidsongeschiktheidspercentage op arbeidskundige gronden naar 34,21%. Ondanks het feit dat dit minder dan 35% is, bleef verweerder de WIA-uitkering uitkeren.
4. Op 7 maart 2022 heeft eiser bij verweerder gemeld dat zijn klachten zijn toegenomen. In dat verband heeft verweerder opnieuw onderzoek verricht naar eisers arbeidsgeschiktheid. Dat onderzoek ligt in deze uitspraak voor.
5. Met het besluit van 16 augustus 2022 (het primaire besluit 1) heeft verweerder het arbeidsongeschiktheidspercentage weliswaar aangepast naar 100%, maar de hoogte van eisers loongerelateerde WGA-uitkering ongewijzigd gelaten.
6. Met het besluit van 26 september 2022 (het primaire besluit 2) heeft verweerder aangegeven dat eisers loongerelateerde WGA-uitkering op 30 juli 2022 verandert in een loonaanvullingsuitkering. De hoogte van de uitkering blijft daarbij gelijk.
7. Aan de primaire besluiten heeft verweerder een rapport van een artsvan
5 augustus 2022, met een opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van dezelfde datum en een rapport van een arbeidsdeskundige van 5 augustus 2022 ten grondslag gelegd.
8. De werkgever heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en besloten dat:
- Eiser met ingang van 20 mei 2021 62,82% arbeidsongeschikt is. Dit heeft geen gevolgen op de hoogte van de WGA-uitkering omdat eiser op dat moment een loongerelateerde WGA-uitkering ontving;
- Eiser met ingang van 30 juli 2022 31,89% arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat eiser geen recht meer heeft op een WIA-uitkering. De WGA-loonaanvullingsuitkering is echter per 30 juli 2022 al aan eiser toegekend en die toekenning kan niet gewijzigd worden;
- Eiser vanaf heden 33,50% arbeidsongeschikt is. Verweerder beëindigt de WIA-uitkering daarom per 25 juli 2023.
9. Aan het bestreden besluit heeft verweerder een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 maart 2023, met twee opgestelde FML’en van dezelfde datum, een aanvullend rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 mei 2023 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 30 maart 2023 ten grondslag gelegd.
Het oordeel van de rechtbank
10. Verweerder mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
Zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
11. Eiser voert aan dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Tijdens het lichamelijk onderzoek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep meerdere keren eisers pijngrens overschreden. Als gevolg van het spreekuur heeft eiser nog een week lang pijnklachten gehad. Eiser heeft dit aangegeven bij verweerder, zowel in zijn bezwaarschrift tegen de voorgenomen beslissing als telefonisch door zijn zoon. Eiser vindt dat dit aanleiding had moeten vormen voor verweerder om eiser nogmaals medisch te onderzoeken.
12. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank acht het onwenselijk dat eiser een week na het spreekuurcontact nog klachten ervaarde, terwijl de resultaten van het spreekuurcontact de basis van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling vormen. In beroep is een reactie van verweerder op dit punt uitgebleven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat niet duidelijk is wat eiser bedoelt met zijn stelling dat ‘er een zorgvuldig fysiek onderzoek had dienen plaats te vinden’. De rechtbank ziet niet in waarom de beroepsgrond onduidelijk is. Er is geen aanleiding om aan het standpunt van eiser te twijfelen. Rekening houdend met voorgaande zal verweerder daarom nogmaals een fysiek medisch onderzoek moeten verrichten.
Inhoud van de medische rapporten
13. Eiser voert verder aan dat zijn beperkingen zijn onderschat. De rechtbank zal eerst de fysieke klachten van eiser bespreken. Hierover voert eiser aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening gehouden heeft gehouden met zijn schouderproblematiek. Volgens eiser zijn de beperkingen in verband met frozen shoulders (zowel links als rechts) ernstiger dan wordt aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep baseert zijn oordeel sterk op tijdsverloop, maar die verschillende stadia kunnen per persoon sterk verschillen. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een medisch stuk van de fysiotherapeut ten onrechte niet bij de beoordeling betrokken. Bovendien is wel degelijk sprake van atrofie. Dit heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte betwist. Eiser voert aan dat beperkingen aangenomen hadden moeten worden op reiken en reiken tijdens werk, dat hij geen 15 kg kan duwen of trekken, geen 10 kg tillen of dragen, niet boven schouderhoogte kan werken en dat hij beperkingen heeft in statische houdingen.
14. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gemotiveerd heeft waarom volgens hem geen sprake is van frozen shoulder zowel links als rechts en waarom dit niet tot aanvullende beperkingen leidt. De rechtbank leidt uit de brief van de orthopedisch chirurg van 30 augustus 2023 af dat sprake is van reeds vijf jaar bestaande klachten als gevolg van frozen shoulder beiderzijds. Deze medische informatie is tegengesteld aan de beschouwing van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hij overweegt dat geen sprake is van frozen shoulder. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft aan dat bij lichamelijk onderzoek in bezwaar verbetering van de functie van de linkerschouder wordt geobjectiveerd. Sprake is van forse pijnaangifte bij vrijwel elke beweging en pijnsparend gedrag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt op dat dit niet passend is bij een frozen shoulder. Die kenmerkt zich immers door een ontwikkeling in de loop van de tijd waarbij de pijn juist afneemt en beweging geleidelijk terugkeert. De klachten passen nu meer bij de diagnose somatisch-symptoomstoornis. Ook merkt de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dat in 2018 alleen sprake was van frozen shoulder links. De rechtbank overweegt dat in een brief van de huisarts van 7 augustus 2020 weliswaar alleen gesproken wordt over schouderklachten links sinds 2018, maar daarvan heeft eiser op de zitting toegelicht dat hem op consult altijd gevraagd wordt aan welke kant hij op dat moment het meest last heeft. Op die kant wordt vervolgens de nadruk gelegd. Welke kant het meeste pijn doet, verschilt echter per keer. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische informatie van de orthopedisch chirurg dat beiderzijds sprake is van frozen shoulder onvoldoende gemotiveerd naast zich heeft neergelegd. Het komt de rechtbank voor dat het klachtenverhaal van eiser een uitzondering vormt op het normale verloop. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onvoldoende toegelicht waarom dit niet het geval zou zijn.
15. Ook de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over atrofie schiet naar het oordeel van de rechtbank tekort. Eiser heeft een medisch stuk van de orthopedisch chirurg overgelegd van 30 augustus 2023. Hierin staat dat sprake is van atrofie. In beroep geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn aanvullend rapport van 16 oktober 2023 aan dat ‘atrofie cuff’ weliswaar wordt vermeld door de orthopeed, maar dat dit niet betekent dat dit per datum in geding ook zo was. Bij het lichamelijk onderzoek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen atrofie waargenomen. Op de zitting heeft eiser aangevoerd dat atrofie door verloop van tijd ontstaat en wellicht daarom bij het spreekuurcontact nog niet in beeld was. De rechtbank volgt het standpunt van eiser dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hier ten onrechte niet op is ingegaan.
16. Eiser heeft de rechtbank verzocht een onafhankelijke deskundige te benoemen, te weten een orthopeed. De rechtbank ziet hiertoe geen aanleiding, gelet op de voorgaande overwegingen en omdat het dossier al informatie van een orthopeed bevat die eisers standpunt onderbouwt.
17. De rechtbank ziet geen aanleiding uit te gaan van de door de fysiotherapeut opgestelde FML. De rechtbank volgt het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de fysiotherapeut hiermee het bestek van zijn vakgebied te buiten gaat.
18. Eiser voert verder aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met eisers psychische klachten. Deze beroepsgrond slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep erkent dat sprake is van psychische klachten. Hij geeft aan dat eiser lijdt aan een matig ernstige depressieve stoornis en een somatisch-symptoomstoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom de eerder aangenomen beperkingen in stand gelaten. Eiser heeft niet onderbouwd waarom hij verdergaand beperkt geacht moet worden.
19. Tot slot voert eiser aan dat verweerder een urenbeperking had moeten aannemen. Daartoe voert eiser aan dat hij vijf á zes uur per dag liggend moet rusten om zijn schouder te ontlasten.
20. Deze grond slaagt niet. In de primaire medische beoordeling heeft de arts een urenbeperking van 30 uur aangenomen, gedeeltelijk wegens energetische gronden, maar ook wegens verminderde beschikbaarheid in verband met een CIR-traject van 10 weken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de urenbeperking laten vallen omdat het CIR-traject inmiddels is afgelopen. Weliswaar motiveert de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 8 maart 2023 niet dat daarnaast energetische beperkingen ontbreken, in zijn rapport van 30 juli 2023 geeft hij deze toelichting alsnog. Die toelichting acht de rechtbank toereikend.
21. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het medisch onderzoek onzorgvuldig en is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Verweerder had het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awben dient te worden vernietigd. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke medische grondslag berust, komt de rechtbank niet toe aan een bespreking van de arbeidskundige beroepsgronden.