ECLI:NL:RBAMS:2023:6878

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
23/4345
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzorgvuldig medisch onderzoek en onvoldoende motivering bij intrekking WIA-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 3 november 2023, in de zaak tussen eiser en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, is het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn WIA-uitkering gegrond verklaard. Eiser had zijn uitkering aangevraagd na zich ziek te melden wegens frozen shoulder- en stemmingsklachten. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek dat door verweerder is uitgevoerd onzorgvuldig is geweest, omdat de pijngrens van eiser meerdere keren is overschreden tijdens het onderzoek. Dit heeft geleid tot onjuiste conclusies over zijn arbeidsongeschiktheid.

De rechtbank stelt vast dat de motivering van verweerder tekortschiet, vooral met betrekking tot de klachten van eiser. Eiser heeft herhaaldelijk aangegeven dat zijn klachten zijn onderschat en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische situatie. De rechtbank concludeert dat de rapporten van de verzekeringsartsen niet voldoen aan de vereisten van zorgvuldigheid en dat de conclusies niet logisch voortvloeien uit de rapporten. Hierdoor is het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht en dient het te worden vernietigd.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na het verkrijgen van gezag van gewijsde een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de bevindingen in deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/4345

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. J.C. Walker),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van
12 juni 2023 (het bestreden besluit) waarbij verweerder eisers uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft ingetrokken.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiser deelgenomen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt of verweerder eisers WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.
Wat aan deze procedure voorafging
2. Eiser was laatstelijk werkzaam als vrachtwagenchauffeur voor gemiddeld 50 uur per week. Op 20 maart 2018 meldde eiser zich ziek voor dit werk wegens frozen shoulder- en stemmingsklachten. Op 22 december 2019 heeft eiser bij verweerder een WIA-uitkering aangevraagd.
3. Verweerder heeft deze aanvraag op 21 augustus 2020 toegewezen en eiser vanaf
30 juli 2020 een loongerelateerde WGA [1] -uitkering toegekend. Verweerder heeft het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser daarbij vastgesteld op 35,49%. Na bezwaar van eisers voormalig werkgever wijzigde verweerder het arbeidsongeschiktheidspercentage op arbeidskundige gronden naar 34,21%. Ondanks het feit dat dit minder dan 35% is, bleef verweerder de WIA-uitkering uitkeren.
4. Op 7 maart 2022 heeft eiser bij verweerder gemeld dat zijn klachten zijn toegenomen. In dat verband heeft verweerder opnieuw onderzoek verricht naar eisers arbeidsgeschiktheid. Dat onderzoek ligt in deze uitspraak voor.
5. Met het besluit van 16 augustus 2022 (het primaire besluit 1) heeft verweerder het arbeidsongeschiktheidspercentage weliswaar aangepast naar 100%, maar de hoogte van eisers loongerelateerde WGA-uitkering ongewijzigd gelaten.
6. Met het besluit van 26 september 2022 (het primaire besluit 2) heeft verweerder aangegeven dat eisers loongerelateerde WGA-uitkering op 30 juli 2022 verandert in een loonaanvullingsuitkering. De hoogte van de uitkering blijft daarbij gelijk.
7. Aan de primaire besluiten heeft verweerder een rapport van een arts [2] van
5 augustus 2022, met een opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van dezelfde datum en een rapport van een arbeidsdeskundige van 5 augustus 2022 ten grondslag gelegd.
8. De werkgever heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en besloten dat:
  • Eiser met ingang van 20 mei 2021 62,82% arbeidsongeschikt is. Dit heeft geen gevolgen op de hoogte van de WGA-uitkering omdat eiser op dat moment een loongerelateerde WGA-uitkering ontving;
  • Eiser met ingang van 30 juli 2022 31,89% arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat eiser geen recht meer heeft op een WIA-uitkering. De WGA-loonaanvullingsuitkering is echter per 30 juli 2022 al aan eiser toegekend en die toekenning kan niet gewijzigd worden;
  • Eiser vanaf heden 33,50% arbeidsongeschikt is. Verweerder beëindigt de WIA-uitkering daarom per 25 juli 2023.
9. Aan het bestreden besluit heeft verweerder een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 maart 2023, met twee opgestelde FML’en van dezelfde datum [3] , een aanvullend rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 mei 2023 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 30 maart 2023 ten grondslag gelegd.
Het oordeel van de rechtbank
10. Verweerder mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
Zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
11. Eiser voert aan dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Tijdens het lichamelijk onderzoek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep meerdere keren eisers pijngrens overschreden. Als gevolg van het spreekuur heeft eiser nog een week lang pijnklachten gehad. Eiser heeft dit aangegeven bij verweerder, zowel in zijn bezwaarschrift tegen de voorgenomen beslissing als telefonisch door zijn zoon. Eiser vindt dat dit aanleiding had moeten vormen voor verweerder om eiser nogmaals medisch te onderzoeken.
12. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank acht het onwenselijk dat eiser een week na het spreekuurcontact nog klachten ervaarde, terwijl de resultaten van het spreekuurcontact de basis van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling vormen. In beroep is een reactie van verweerder op dit punt uitgebleven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat niet duidelijk is wat eiser bedoelt met zijn stelling dat ‘er een zorgvuldig fysiek onderzoek had dienen plaats te vinden’. De rechtbank ziet niet in waarom de beroepsgrond onduidelijk is. Er is geen aanleiding om aan het standpunt van eiser te twijfelen. Rekening houdend met voorgaande zal verweerder daarom nogmaals een fysiek medisch onderzoek moeten verrichten.
Inhoud van de medische rapporten
13. Eiser voert verder aan dat zijn beperkingen zijn onderschat. De rechtbank zal eerst de fysieke klachten van eiser bespreken. Hierover voert eiser aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening gehouden heeft gehouden met zijn schouderproblematiek. Volgens eiser zijn de beperkingen in verband met frozen shoulders (zowel links als rechts) ernstiger dan wordt aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep baseert zijn oordeel sterk op tijdsverloop, maar die verschillende stadia kunnen per persoon sterk verschillen. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een medisch stuk van de fysiotherapeut ten onrechte niet bij de beoordeling betrokken. Bovendien is wel degelijk sprake van atrofie. Dit heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte betwist. Eiser voert aan dat beperkingen aangenomen hadden moeten worden op reiken en reiken tijdens werk, dat hij geen 15 kg kan duwen of trekken, geen 10 kg tillen of dragen, niet boven schouderhoogte kan werken en dat hij beperkingen heeft in statische houdingen.
14. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gemotiveerd heeft waarom volgens hem geen sprake is van frozen shoulder zowel links als rechts en waarom dit niet tot aanvullende beperkingen leidt. De rechtbank leidt uit de brief van de orthopedisch chirurg van 30 augustus 2023 af dat sprake is van reeds vijf jaar bestaande klachten als gevolg van frozen shoulder beiderzijds. Deze medische informatie is tegengesteld aan de beschouwing van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hij overweegt dat geen sprake is van frozen shoulder. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft aan dat bij lichamelijk onderzoek in bezwaar verbetering van de functie van de linkerschouder wordt geobjectiveerd. Sprake is van forse pijnaangifte bij vrijwel elke beweging en pijnsparend gedrag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt op dat dit niet passend is bij een frozen shoulder. Die kenmerkt zich immers door een ontwikkeling in de loop van de tijd waarbij de pijn juist afneemt en beweging geleidelijk terugkeert. De klachten passen nu meer bij de diagnose somatisch-symptoomstoornis. Ook merkt de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dat in 2018 alleen sprake was van frozen shoulder links. De rechtbank overweegt dat in een brief van de huisarts van 7 augustus 2020 weliswaar alleen gesproken wordt over schouderklachten links sinds 2018, maar daarvan heeft eiser op de zitting toegelicht dat hem op consult altijd gevraagd wordt aan welke kant hij op dat moment het meest last heeft. Op die kant wordt vervolgens de nadruk gelegd. Welke kant het meeste pijn doet, verschilt echter per keer. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische informatie van de orthopedisch chirurg dat beiderzijds sprake is van frozen shoulder onvoldoende gemotiveerd naast zich heeft neergelegd. Het komt de rechtbank voor dat het klachtenverhaal van eiser een uitzondering vormt op het normale verloop. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onvoldoende toegelicht waarom dit niet het geval zou zijn.
15. Ook de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over atrofie schiet naar het oordeel van de rechtbank tekort. Eiser heeft een medisch stuk van de orthopedisch chirurg overgelegd van 30 augustus 2023. Hierin staat dat sprake is van atrofie. In beroep geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn aanvullend rapport van 16 oktober 2023 aan dat ‘atrofie cuff’ weliswaar wordt vermeld door de orthopeed, maar dat dit niet betekent dat dit per datum in geding ook zo was. Bij het lichamelijk onderzoek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen atrofie waargenomen. Op de zitting heeft eiser aangevoerd dat atrofie door verloop van tijd ontstaat en wellicht daarom bij het spreekuurcontact nog niet in beeld was. De rechtbank volgt het standpunt van eiser dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hier ten onrechte niet op is ingegaan.
16. Eiser heeft de rechtbank verzocht een onafhankelijke deskundige te benoemen, te weten een orthopeed. De rechtbank ziet hiertoe geen aanleiding, gelet op de voorgaande overwegingen en omdat het dossier al informatie van een orthopeed bevat die eisers standpunt onderbouwt.
17. De rechtbank ziet geen aanleiding uit te gaan van de door de fysiotherapeut opgestelde FML. De rechtbank volgt het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de fysiotherapeut hiermee het bestek van zijn vakgebied te buiten gaat.
18. Eiser voert verder aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met eisers psychische klachten. Deze beroepsgrond slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep erkent dat sprake is van psychische klachten. Hij geeft aan dat eiser lijdt aan een matig ernstige depressieve stoornis en een somatisch-symptoomstoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom de eerder aangenomen beperkingen in stand gelaten. Eiser heeft niet onderbouwd waarom hij verdergaand beperkt geacht moet worden.
19. Tot slot voert eiser aan dat verweerder een urenbeperking had moeten aannemen. Daartoe voert eiser aan dat hij vijf á zes uur per dag liggend moet rusten om zijn schouder te ontlasten.
20. Deze grond slaagt niet. In de primaire medische beoordeling heeft de arts een urenbeperking van 30 uur aangenomen, gedeeltelijk wegens energetische gronden, maar ook wegens verminderde beschikbaarheid in verband met een CIR-traject van 10 weken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de urenbeperking laten vallen omdat het CIR-traject inmiddels is afgelopen. Weliswaar motiveert de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 8 maart 2023 niet dat daarnaast energetische beperkingen ontbreken, in zijn rapport van 30 juli 2023 geeft hij deze toelichting alsnog. Die toelichting acht de rechtbank toereikend.
21. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het medisch onderzoek onzorgvuldig en is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Verweerder had het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb [4] en dient te worden vernietigd. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke medische grondslag berust, komt de rechtbank niet toe aan een bespreking van de arbeidskundige beroepsgronden.

Conclusie

22. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
23. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt en veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank :
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, rechter, in aanwezigheid van
mr.C.J. van ‘t Hoff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
3 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten.
2.Dit rapport is getoetst en akkoord bevonden door B. Benmohamed, verzekeringsarts.
3.De eerste FML geldt vanaf 20 mei 2021 en de tweede geldt vanaf 30 juli 2022.
4.Algemene wet bestuursrecht.